Nummer 57. Donderdag 20 Juli 1882. 5e Jaargang^ Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. BUITENLAND. Bclgio. Uitgever: ANTOON TIELEN te Waalwijk. Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond. Abonnementsprijs per 3 maanden ƒ1,00, franco per post door het geheele rijk f 1,15. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. Advertentiën 17 regels 0,G0 daarboven 8 cent per regel groote letters naar plaatsruimte. Advertentie» 3 maal terplaat sing opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscnland worden alleen aangenomen door het advertentie bureau van Adolf Steiner,Hamburg. Reclames 15 cent perregel 't ls altijd een liberaal beginsel geweest om zoo min mogelijk den rechtstoestand ran de ingezetenen te doen afhangen van de ministriëele willekeur. DE SAVORNIN LOBMAN. (Zitting der S. G. van 28 Juni 1882.) Aan het vrijheidslievende Nederlandsche volk! In dato 7 December 1881werd door mij in de dag- en weekbladen een open brief aan Z. E. den heer minister van oorlog gepubliceerd, hou dende rechtmatige grieven tegen de aanbestedin gen de geldverkwistingen van wege het rijk en de hoogst partijdigeonheusche wijze waarop een verantwoordelijk minister een fabrikant hin dert en opoffert ter wille van zijn ambtenaren. Alhoewel de cameraderie die bij het leger heerscht in vele opzichten gunstig kan werken, mag toch niet uit het oog verloren worden dat de verant woordelijke minister dikwerf door een ander verantwoordelijk minister wordt vervangen, maar dat de ambtenarenantipathie tegenover den persoon (niet te verwarren met den fabrikant) op den i oorgrond stellendeaanblijven. Aangezien nu elke stap tot zelfbehoudelke stap tot rechtverkrijging, elke stap naar waarheid en lichtschipbreuk lijdt op de rots van graniet, door diezelfde ambtenaren gevormd moest ik wiens kapitaal geknot, wiens werkkracht verlamd en wiens klachten onaangehoord bleven mijne stem doen hooren aan het Nederlandsche volk, dat vrijheid- en rechtlievend steeds de partij opnam voor den onderdrukte tegenover den verdrukker, vooral als de verdrukker tot den hoogsten sport der maatschappelijke ladder is opgeklommen. In dato 17 December 1881 volgde mijn 2e open brief, ietwat scherper, feiten behelzende en' de gegrondheid mijner en anderer klachten aantoor.ende. Zonder schroom legde ik do hand op het verwoestend element in onze bureaucratie, toonde aan dat vele fabriekanten met mij wa.ien en nog dagelijks werden-opgeofferd en drong ten slotte opnieuw aan op tegenschriftop de on partijdigheid van den staatop onderzoekop eerlijkheidop de gewetensvolle betrekkiug van een verantwoordelijk regeeringspersoon als de minister is. Dag aan dag verwachtte ik en wie zou zulks niet verwachten antwoord van Z. E., maar men scheen aan het ministerie van oorlog beter tijd te kunnen vinden voor beuzelarijenzooals MultatüLI ze in de Vorstenschool schildert dan oor te hebben voor de belangrijke kwestie der aanbestedingenwelkeals ware het een onderdeelop geen enkelen vasten grondslag rust en meer heeft van eene kleine inkwisitie op de rechten van den vooruitstrevenden fabrikant dan op eene bescherming zijner nijverheid. Met al mijn schrijven aandringen en aanha ling, van feiten, mocht ik niet zoo gelukkig zijn als°Zuster Anna uit de legende van Blauwbaard, want al mijn wachten heeft niets geholpen. Daarom adresseerde ik 15 Maart 1882 het volgende aangeteekend schrijven aan Z. E. den heer minister van oorlog. Breda15 Maart 1882. Aan den heer minister van oorlog 's-Gravenkage. Wijl ik in de treurige noodzakelijkheid ben gebrachtom mijn kostbare inrichtingen uit sluitend ten dienste van het leger daargesteld in de dagbladen van Nederland te koop aan te biedenwat uwe excellentie waarschijnlijk ter oor zal zijn gekomen, blijft mij uit dat treurig verleden zelfs niet de kléine voldoening over, dat door uwe excellentie mijne herhaalde be- toogen over aangedaan onrecht (in den meest kieschen vorm geuit), der moeite waard werden gekeurd aan de waarheid te toetsen. Ik had zulks te meer van uwe exc., die als streng, zedelijk en godsdienstig man bekend staat, verwacht, en acht ik mij dan ook ver plicht, u mede te deelen dat ik mij ten .aanzien van uwer exellenties gedrag mijwaarts niet ge kweten gevoelen ik dus gebruik moet maken van het recht voldoening te eischen langs den geoorloofden weg die voor elk fatsoenlijk burger openstaaten .zeker door mij moet betreden wordendaar ik niet alleen mijn persoonlijke belangen heb te behartigen maar te zorgen heb voor vrouw en zeven kinderen en welk getal nog dezer dagen zal vermeerderen. Terwijl ik toch van alle betrekking met het departement van oorlog heb afgezien (in casu zijn ambtenaren) en mij aan andere belangen ga wijden vermeen ik wel te handelen nogmaals uwe excellentie in overweging te geven in per soon de zaken eens van nabij te komen zien en grondig te onderzoeken, opdat ook uwe excellen tie bij het Nederlandsche publiek dat zich aan mijne zijde schaartgevrijwaard worde voor het verwijtdat uwe kwaliteit als regeeringspersoon, te veel en ten nadeele van den nijveren staats burger aan het rapporteeren gehecht waart. Ik zal er mij eene eer van maken en w ellicht uwe excellentie een grooten dienst doen door u in persoon te mogen voorlichten om ook weder niet opnieuw genoodzaakt te worden mijne veel zijdige en naar mijne meening ook zeer gegronde grieven publiek eigendom te maken. Met de meest verschuldigde hoogachting van uwe excellentie de zeer dienstwillige dienaar (was geteekend) J. F. DE BOOY. Nu zou toch iedereen moeten denken dat de minister zich zou haasten eene beschuldiging te weerleggen maar neen de verantwoordelijke minister verantwoordde zich niet. Toen deden zich dan ook de vragen bij mij opzou Z. E. wel kunnen redden of zouden alweer diezelfde ambtenaren den heer minister om den tuin leiden? Om Z. E. zelf, hoop ik dat het laatste waar mag zijn. In dato 18 April jl., indachtig aan het spreek woord „de aanhouder wint'' zond ik een schrijven aan Z. E. den heer A. E. Reuther. en zulks vooral naar aanleiding van een brief van den luitenant-kolonel directeur van 's rijks-centraal- magazijn van militaire kleeding enz. te Amsterdam, uit welken brief blijktdat mijn persoon en mijn fabriek nog afgebroken moeten worden bij andere fabriekantenmaar ook op dien brief blijft Z. E. en ook A. E. Reuther doof. De inhoud van dit 2e schiijven luidt als volgt Breda18 Apeil 1882. Aan zijne excellentie den heer minister van oorlog A. E. REUTHER 's Gravenhage. EXCELLENTIE. In mijn vroeger schrijven dat wellicht der overweging bij uwe excellentie niet werd waardig gekeurd deed ik herhaaldelijk uitkomen dat bij mij de overtuiging vast stonddat onder de beoordeeling der door mij geleverde goederen de persoon niet van de zaak scheen te kunnen worden afgescheiden. Dat ik mij daarin niet vergist hebblijkt uit het navolgend keuringsrapport aan een fabrikant door den directeur van het centraalmagazijn te Amsterdam toegezondenloopende over een hoeveelheid randselsdie nog nimmer werden gekeurd en welke hij oordeelde onder zijne goederen gerustelijk te kunnen aanbieden. Amsterdam, 12 Januari 1882. Aan den Heer Naar aanleiding van uw schrijven van 7 dezer bericht ik Udat ook bij de keuring van de tweede partij randselshet verschijnsel zich voordoetdat een groot deel der voorwerpen welke moctdi worden afgekeurd, blijken dragen door den fabrikant J. F. de Booij te Breda te zijn vervaardigd. Van een 700 tal randsels, welke voorloopig zijn nagezien, zijn er 250 aangetroffen met ver schillende gebreken en van deze zijn er ongeveer 150 welke afkomstig zijn van genoemden fabrikant. Vermits de keuring nog niet is afgeloopen is de gelegenheid voor U opengesteld om de afge keurde randsels persoonlijk in oogenschouw te nemen. De luitenant kolonel directeur van 's rijks centraalmagazijn van militaire kleeding enz. (was geteekendVan der Stuyt. Worden nu ter bevestiging mijner bewering niet verdere commentaren overbodig? Of wordt uwe excellentie door dit feit niet voldoende overtuigd dat er onzedelijke zaken in het spel zijn die mij hebben moeten afbreken? Bij de overwegingen van een onderzoek ten mijnentacht ik deze raededeeling van gewicht. In afwachting daarvan zal ik voor alsnog van geene openbaarheid gebruik maken omdat ik bij machte ben verdere belangrijke mededeelin- gen te doendie zullen getuigen dat mijne opvattingen de juiste waren. Met verschuldigde hoogachting heb ik de eer te zijn. Van uwe Excellentie de zeeF dienstvaardige dienaar, (was geteekend) J. F. de Booy. Ook op dit schrijven geen antwoord van Z. E. of van liet departement van oorlog tot nu toe ontvangen hebbende vermeen ik met het volste recht aan het vrijheidlievende volk van Nederland de vraag te mogen stellen Wat blijft mij thans eigenlijk te doen over? Immers, de rechter fiischt van elk staatsburger voldoening voor de wetzelfs voor den geringsten misstap. De veroordceling van een graanhandelaar uit Breda bewijst hoe sterk de justitie optreedt waar het knoeierijen geldt, 't Is hier de kwestie niet of de bedoelde persoon door geldaanbidding het voorbeeld van anderen kan hebben gevolgd, een handeling welke door mij als onzedelijk steeds op de krachtigste wijze werd bestreden, (getuige mijn zelfstandig optreden in 1870 bij de 2e kamer der staten generaaldie mij in 't gelijk stelde en waarvoor ik natuurlijk geen bijzondere sympathie van de HH. ambtenaren heb mogen inoogsten) maar de groote vraag is AU een particulier aannemer zóó streng moet booten voor een misslag(geen misdaad) hoe danig moet dan ook dezelfde regeering niet wakendat onrechtvaardigheden welke leiden tot vernietiging ran een industrieelin eigen boezem blijven bestaan en zelis daaromtrent geen onderzoek wordt gegund 't Mag toch geen onderzoek beeten als de minister uitsluitend te rade gaat bij dezelfde ambtenaren, die den minister tot ondoordachte stappen hebben aangezet en juist daarom door schrijver dezes werden aangeklaagd Die een zijdigheid pleit niet voor den ernst en de dege lijkheid der regeering, vooral niet bij een de partement waar de mindere tegen zijn meerdere opziet als de dwerg tot den reus. De fiscus welke tegenover den fabrikant de meest strenge maatregelen toepastdie geen restitutie geeft van betaalde registratierechten voor niet-geleverde goederen geen teruggave van een bijna onmogelijk zwaar patent, diezelfde fiscus volmaakt de manie van tegenwerking welke over 't algemeen den ambtenaren tegenover den burger in ous vrijheidsland bezielten wellicht zijn oorsprong daarin vindt dat staatsbetrekkin gen in familien erfelijk zijn. Een andere vraag zou ik gaarne zien opgelost en wel de volgende Als een verantwoordelijk minister aftreedt, (en Nederland heeft op dat punt voorwaar een be ruchtheid verkregen) waar blijft dan zijne ver antwoordelijkheid Vooral is het aftreden van een minister van oorlog een feit even geregeld als het verwisselen van garnizoenen't zijn niet zelden ministers van den dag. Zij gaan henen met of zonder persioen, en al hunne handelingen zijn vergeten. De verantwoordelijkheid is dus een fictie. Do benadeelde fabrikant kan wel is waar den staat een proces aandoen zijn lastste geldmid delen op de groene tafel der rechtbank wagen maar de minister trekt zich daarvan niemendal aan hij heeft zijn pensioen verdiend Voor de n.-.ïve Nederlanders die nog altijd niet gelooven willen dat er gf ld verspillingen bij ons krijgswezen plaats hebben geven wij hier onder een klein staaltje, gegrepen uit den ruimen vergaarbak van eigendunk en militaire onfeil baarheid en dat dezer dagen iu verschillende Nederlandsche bladen circuleerde. Gedurende een aantal jaren (dezelfde kolonel Van der Stuyt was toen chef de bureau voor de militaire klecding) werd door het departe ment van oorlog aan primitief écu, kort daarna ai.n twee bevoorrechligde leveranciers met uit sluiting van alle anderen de levering herhaal delijk opgedragen van zoogenaamde waterdichte randsels waaraan door mijn krachtig optreden in liet jaar 1SG5 een einde werd gemaakt, als wanneer openbare aanbesteding werd gelas*. Daar ik aannemer was deed ik al spoedig de ondervinding op dat die randsels, voor de schut terijen bestemd, niet voor oplage geschikt waren en al spoedig aan bederf onderhevig zouden zijn. Mijne gegronde opmetkingen en waarschu wingen moesten echter afstuiten op het militaire wachtwoord //lever maar naar 't model" al is het nog zoo verkeerd. Buizende randsels werden aldus aangeschaft en in het klcedingmagnzijn te Delft opgeborgen, toen nu vijf jaar geleden bij de opname van het magazijn en de verwisseling van den directeur maar al te veel bleek dat ik waarheid gesproken had en de randsels onbruikbaar werden bevonden. Men is moeten overgaan tot de uitgifte der minst beschadigden aan de artillerie om s'echts voor korten tijd te dienen en de overige dui zenden tegen groote kosten te doen herstellen hetwelk der. staat een zeer belangrijk verlies heeft berokkend. Dezer dagen werden op een verkooping te Dtlft onder de buiten dienst gestelde voorwerpen niet minder dan 3100 zulke randsels die nooit gebruikt waren, aangetroffen en tot den prijs van nog geen 10 cent per stuk verdocht, ter wijl de kostende prijs gemiddeld, was circa acht gulden per stuk. Zal de 2e kamer ook ten dezen opzichte zoo bescheiden moeten zijn om niet te treden in handelingen der uitvoerende macht? Een ernstig minister van oorlog zal zich bij staat en leger vrij wat verdienstelijker kunnen maken indien hij waarde weet te hechten aan niet ofiicièele waarheid, die vrij wat (luister a?n den dag kan brengen cn waartoe Ik t door mij naar billijkheid gevraagd onderzoek niet met kalm stilzwijgen moet worden voorbijgegaan. 't Zal dan ook wel een ieder duidelijk zijn dat ik volkomen instem met <lr- woorden door den afgevaardigde De Mejjier in de zitting van 2S Juni jl. in de 2e kamer gesproken Voor het vrijheidlievende" Nederlandsche volk is niets meer ondragelijkdan onderworpen te worden aan willekeurige hand' lingen al liggen daarbij ook de beste bedoelingen ten grondslag. Breda, Juli 1882. J. F. 1)E BOOT. Conscience, de Vlanmsche schrijver, die ernstig ongesteld is geweest, neemt voortdurend in be terschap toe en mag binnen enkele dagen zijn gewone werkzaamheden weder hervatten. Men heeft den dief ontdektdie voor cenigen tijd de schilderijen en kostbaarheden uit het paleis te Lneken heeft gestolen. Hit moet een bloedverwant van een der bedienden uit het paleis zijn. Op verzoek van de koningin zal liet onderzoek echter niet worden voortgezet, daar gebleken isdat do man niet goed bij zijn verstand is. De kanunnik Bernard, die zicli met eenige millioenen uit de bisschoppelijke kas te Doornik uit de voeten gemaakt en naar Amerika begeven had is gevankelijk in genoemde stad terugge bracht. llij werd gearresteerd te Havana, door een Noordamerikaanschen detective, die gerui- men tijd zijn spoor gevolgd hadzonder dat hij er iets van merkte. Van Havana werd luj overgebracht naar San tander welke reis 14 dagen duurdeverder reisde hij abij l onder behoorlijk geleidevijf dagen aanhoudend door per 9poor tot Doornik. Toen de treinmet welken Bernard moest «aankomen verwacht werd, had ome onafzienbare menigte zich aan het station verzameld om den gevangene te zien. Maar zij werd in hare ver-

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1882 | | pagina 1