Nummer 23.
Zondag 20 Maart 1887.
10e Jaargang.
»i
L
m
lil,
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
FEUILLETON.
De Burgemeester van Moerkleij,
ANTOON TI ELEN,
„Kruiwagens."
BUITENLAND.
Belgie.
Frankrijk.
UITGEVER:
Waalwijk.
Schoenmaker blijf bij je leest.
De Eeho van het Zuiden,
CSSS
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden j 1,00.
Franco per post door het geheele rijk f 1,15.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Advertentiën 17 regels J 0,60 daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangnomen ioor het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Denk u het aanzienlijk getal van alle
mogelijke voertuigen naast elkander geschaard,
of beter, laat het oog uwer verbeelding alle
in hunne gewone beweging zien, en zeg dan
of er één onder is, dat zulk een belachelijke
vertooning maakt als.... de kruiwagen. We
bewonderen den sierlijken landauer voortge
trokken door het vurige tweespan we
zouden ongaarne in de bonte mengeling zelfs
het ezelskarretje missen, in zijn soberen een-
zoud meegesleept door langoor op een schok
kend drafje, maar de kruiwagen, het piepende,
loome, kruipende voertuig met één rad,
waarvoor of waarachter een mensch in 't
gareel geslagen is, die zijn ever.mensch voort-
kruit het is om het uit te gieren van
spottende pret, het is het beeld van lamlen
dige onbeholpenheid van kwasterige pedan
terie, welke verlangend uitziet naar de hoogte,
die zij op eigen beenen nooit of te nimmer
zou kunnen bereiken.
Het gebruik van kruiwagens is nog veel
vuldig in de hedendaagsche wereld, waar er
honderden en duizenden snakken naar een
postje, en laten wij er bijvoegen het is niet
altijd, niet in ieder geval ten strengste af te
keuren, al gevoelt men onwillekeurig, dat er
bij 't gebruik er van in 't algemeen ge
sproken iets hapert, iets hindert. Erger
is het misbruik! "'tis opmerkelijk, dat de
geschiktheid voor deze of gene betrekking
niet zelden een ondergeschikte plaats inneemt,
en 't allereerst en 't allermeest in aanmerking
komt „de kruiwagen". „Hij heeft goede
kruiwagens" beteekent zoo ongeveer hetzelfde
wat in natuurlijk en gezond verloop der dingen
eigenlijk zou moeten heeten hij heeft de
i—i
XIII.
Kwaad verliet Marten het postkantoor en
ging naar zijne bekende vriendin Toontje om
daar in een bakje koffij troost en verlichting te
zoeken.
De zoon sloeg droef te moede den weg naar
huis in en peinsde op middelen om denallerbe-
spott' lijkstrn brief zijns vaders nog te achterhalen
eer hij in hauden van de gedeputeerde staten zou
zijn aangekomen.
Morgen vroeg voor dag en dauw op en naar
den Bosch dat is de eenige wegzoo dacht
Tienus en spoedde zich na een sober avondmaal
naar zijn slaapkamertje.
De slaap wilde maar niet komen en het duurde
lang eer onze candidaat-secretaris in de armen
van Morpheus de zoetste droomen droomde.
Om vijf uur in den morgen was hij reeds op
gestaan. Toch zou het moeielijk gaan om met
bruintje naar de stad te rijden zonder vooikennis
van zijn vader.
„Vaddervadder!" riep hij aan de legerstede
van Marten en zijne vrouw „vadder 1 word is
wakker 1"
„Héwè 1we is erzedde gij 't Tienus
wè mot dè bcteekene
„Vadder ik heb gedacht om mar gauw nar
den Bosch te rijen om diejec brief terug te halen
veur dè tie in handen van de gedeputeerde staten
komt."
„Joa des goed Tienusgoa moar gaauw."
„Woar moeide oe mee vrouw sloap moar deur
ik zal er uitgoan en dè mè onzen Tienus af
maken."
„Joa moar ik bid oe Marten loat de jonge
gaan 1"
„Nou rij moar op dan".
Tienus liep spoedig naar den stal zette bruintje
voor het karretje en reed stadwaarts.
noodige bekwaamheden, de vereischte kun
digheden de onmisbare gaven van hart en
verstand, en 't is zelfs zoo ver gekomen, dat
Jan Salie op het punt is eerbied te gaan
koesteren voor hem, wien, bij het gemis van
het allernoodzakelijkstede grillige fortuin
zulk een voertuig aan de hand deed.
De tijd is meer dan een eeuw achter den
rugdat in ons vaderland een kind in de
lureu aangesteld werd als officier bij het leger,
omden ouders van den zuigeling gelegen
heid te geven de jaarwedde op te strijken
aan die betrekking verbonden het moet
zelfs erkend worden, dat er thans geen stand
is in de maatschappij, waar „de kruiwagen"
minder in gebruik is, dan bij de militairen:
wie daar niets kent of kan, blijft ook niets,
en den officierssabel veroveren met behulp
van deu ééuraderigen wagen is er ten eenen-
male ondenkbaar. Ook in menige andere
betrekking van den openbaren dienst moeten
proeven van bekwaamheden en geschiktheid
worden overgelegd, vóór iemand het recht(?)
heeft plaats te nemen op het onaanzienlijke,
maar veelvermogende voertuig.
Niettemin er blijft, duukt ons, in dit
opzicht nog veel te verbeteren over. Ge
wichtige ambten worden maar al te dikwijls
weggeschonken aan personen, die wij be
kennen het gaarne zeer braaf zijn mis
schien maar wien het faalt aan de meest
bescheidene eischen gesteld aan het gezond
verstand de degelijkheid van oordeelde
zelfstandigheid van wil. In gemoede
kant gij eerbied gevoelen voor den clown
op een troon, al bootst hij nog zoo grappig
en kwasi-natuurlijk de majesteit na van een
vorst En wat kan er anders volgen dan
De heerlijke zounige morgeostond, het gekweel
der nestelende vogels de drukke bedrijvigheid
iu de natuur, kouden hem niet in vroolijker
stemming brengen. Zijoe zending drukte hem
loodzwaar. Stelselmatig trok hij onophoudelijk
aau de teugels van het paard en sloeg geducht
met de zweep zoodat bruintje nu en dan galop-
peerend de reis voortzette.
Spoedig was de oude St. Jan in het gezicht,
doch hoe dichter Tienus óe aloude hertogstad
naderde des te harder bonste hem het hart.
Het paard liep regelrecht naar zijn ouden stal
en Tienus stond eer hij er aan dacht voor het
„Groenhuis".
Het was nog te vroeg om oaar het gouver
nementsgebouw te gaan. Hij kon dus eerst een
kop koffij met een broodje nemen. De koffij
drouk hij maar het broodje wilde hem niet door
de keel.
Met loode beenen stapte Tienus op.
De vriendelijke kamerbewaarder beduidde den
bezoeker al spoedigdat het geen audiëntie dag
was en dat 't dan moeielijk gaan zou den gou
verneur te sprekeD.
'*8 Konings commissaris iu Noord-Brabant is
er meer dan een zijner ambtgeuootcn opgesteld
niemand over ambtzaken te woord te staan, dan
juist op dien dag.
Tienus behoefde echter den commissaris des ko
nings niet te spreken en deelde den kamerbe
waarder de reden zijner komst mede, die hem
raadde naar de afdeeling te gaan, alwaar de
brief Dog wel zou zijn. Misschien zou het nog
wel lukken om den brief in handen te krijgen.
Onze candidaat-secretaris vo'gde angstig en
verlegen den kamerbewaarder naar de afdeeling.
Hij klopte aan en stapte de kamer in.
„Dag Heeren
„Wien heb ik het genoegen te zien" sprak de
chet der afdeeling.
„Tienus Marten candidaat-secretaris, de zoon
van den burgemeester van Moerkleij."
„En waaraan heb ik de eer van uwe bezoek
te danken."
„Ik kom u vriendelijk verzoeken meneer, om
den brief van vader, die gisteren avond of heden
een schaterlach, als de eerste herhaaldelijk
met pathos uitroept„Pétat c'est moi" of
//ik ben het gezag Wij achten het hoog,
te hoog om te wenschen, dat het onder het
bereik zou gebracht worden van ieder, die
geen andere aanspraken heeftdan armoede
van geest. Als de dwaasheid door toeval
door machtigen invloeddoor vergissing
door,... wat dan ook in eervolle betrekking
komt bij het gezag wees er zeker van
dat zij onuitstaanbaar pedant wordt en in
haar zotternijen het op den duur meer on
dermijnt dan openlijke aanranding zou ver
mogen. De kruiwagens, waarmee zulke wezens
naar boven zijn //gekrooien", hebben heel
wat op hun gewetenen het ware te wen
schen, dat die ellendige voertuigen bij pu
blieke veiling werden te koop aangeboden
voor afbraakHst gezag is de staf, waarop
de maatschappelijke orde en rust, de alge-
meene welvaart steunen maar in de hand
van den nar wordt die een wandelstokje,
waarmee hij zelf gaarne pronkt en dat hij
nu en dan wil gebruiken ter kastijding van
stoute kinderendie glimlachen durven, als
hij beweertdat zijn rottinkje nu wezenlijk
de staf des gezags is.
H..t laatste lijk van de slachtoffers der mijn
ramp bij Bergen is nog niet gevonden en zal
waarschijnlijk niet meer gevonden worden. Het
cijfer 113 is officieel bepaald als het getal der
dooden. De gekwetsteu zijn veel minder talrijk.
Niet allen, die te bed liggen, zijn gekwetst. Velen
zijn ernstig ziek, ten gevolge van den doorge-
morgen hier moet zijn aangekomen.,/
„Wat is dat voor een brief?"
De bode trad met een pak brieven en stukken
binnen.
„Hier kan hij bij wezen. Ja, daar vind ik een
brief van den burgemeester van Moerkleij."
„Ja meneer dat is hij, o doe mij het genoegen
mij den brief ongeopend terug te geven want
vaders eer is er mee gemoeid."
„Ja maar, met uwwelmeenen, dat gaat zoo niet.
Ik ben v erantwoordelijk voor de richtfge be
handeling der aan gedeputeerde staien gerichtte
brieven laat ons eens zien wat den brief be
helst."
De ambtenaar kon het lachen niet laten, of
schoon "hij te doen had met den zoon.
„Ik zie er geen bezwaar in u den brief ter
hand te stellen dat is al te dwaas, maar hoe
komt u vader er toch toe, de zaken zelf te gaan
behandelen. Ik zou hem raden dat nimmer te
doen."
„Ik was uit meneer en vader dacht dat hij
dat zelf wel kon en ik heb er nog heel wat
moeite mee gehad om vader te beduiden dat hij
zich door 't schrijven van dezen brief allerbe-
spottelijkst heeft aangesteld.
„'t Was waarlijk treurig, u moet hem maar
trouw ter zijde staan en uw vader moet maar
zorgen dat hij een goeden, bekwamen secretaris
krijgt, dien hij bovendien op zijn hand heeft."
„Ja meneer daar zullen we ons best voor doen
en ik bedank u duizendmaal meneer voor uwe
goedheid."
Er was onzen Tienus een heel pak van het
hart en geen wonder dat hij met haastigen tred
en verlicht gemoed naar het Neêrlandsch koflij-
huis ging om een kleine hartversterking te nemen.
Vader Maiten scheen intusschen toch ook beter
inzicht in de zaak gekregen te hebben en te be
grijpen dat zijn zoou hem een grooten dienst
bewees.
Hij was zoo benieuwd naar den afloop van
Tienus Bossche reis. dat hij zijn zoon een heel
eirnl te gemoet was gegaan om te vernemen of
het gelukt was deu brief uog in handen te krijgen.
stanen schrik. De werkstaking mag als geëindigd
beschouwd worden.
In den ministerraad las de minister Flourens
een circulaire voor, door hem gericht aan de
vertegenwoordigers der vreemde mogendheden,
waarin hen verzocht werd, de regeering, die zij
vertegenwoordigen, te wijzen op de organisatie
der tentoonstelling van 1889, en haar officieusen
steun te vragen. Van verschillende zijden is
reeds antwoord ingekomen. Alle staten der nieu
we wereld zullen aan de tentoonstelling deelne
men, ook alle kleine staten van Europamen
rekent op Engeland. Duitschland, Rusland en
Oostenrijk hebben zich nog niet verklaard.
De meliniet-ODtploffing te Belfort moet ver
oorzaakt zijn door te groote verhitting van de
ontploffingstof, waarmede de kogels werden ge
vuld. De twee personen, die met de vulling
bezig waren, schijnon door de vreeselyke kracht
geheel tot stof te zijn geslagen men heeft ten
minste tot nog toe noch van hen, noch van
hunne kleederen eenig spoor kunnen ontdekken.
Een sergeani, die dicht bij hen was, werd het
hoofd van het lichaam geslagen. Het aantal
dooden is nu negen, beneveus eeu gewonde
wiens toestand hopeloos is. Zeven anderen geven
hoop op herstel.
In den ministerraad zijn de hoofdtrekken
der begrooting voor 1888 vastgesteld. Het even
wicht is verkregen door bijrekening van nieuwe
inkomsten, inzonderheid door de middelen, voort
spruitende uit een aan te bieden wet tot her
ziening van een der belastingen.
Telegrammen uit Parijs zeggen, dat de
verschillen tusscheti Boulanger en de overige
ministers het begin van eene ernstige kabinets
crisis zijn.
De heer De Lesseps heeft aan den minis
terpresident en aan den minister van buiten-
Hij stapte onder weg bij zijn zoon in 't kar
retje en vernam tot zijoe niet geringe vreugde
den goeden uitslag van zijn zoon's bemoeiingen.
„Nou beloof ik oe Tinus, dek de veldwachter
inergen dadelijk bedanken zal hoor
„Des goed vader, as ge 't nou mar doet."
„Dè beloof ik oe."
Dat bedankje an de veldwachter gold zijn bij
baantje als bode van een 'begrafenisfoeds.
Nu Martens zoon, de candidaat-secretaris ook
agent, was geworden van een begrafenisfonds, hin
derde het Tienus en ook Marten, dat de veld
wachter als bode van een concurreerend fonds
optrad, maar Marten had het nog niet durven
wagen om het den veldwachter te verbieden.
De burgemeester van Moerkleij en zijn veld
wachter stonden te veel op een lijn wat kennis
en geschiktheid van hun ambt betrof, dat de
burgemeester den veldwachter het verbod durfde
doen.
Des anderen, daags 's morgens kwam de veld
wachter als naar gewoonte kwansuis des burge
meesters onbeduidende orders halen, toen het
hooge woord er uit zou.
„Ik wil dè geloop veur die begraffenisfonds
nie meer hebben hoor! veratoade dè past oe nie."
„Dank oe wel burgemeester veur dè schoon
complement, mar hoe kom de aar zoo in eens
toe
„Doar hek oe geen uitleg van te geven, moar
ge loopt er nie meer veur dè hek oe te zeggen."
„En bij den veurigen burgemeester mogt ik
't toch ook wel doen en de veurige veldwach
ter ook."
Dè kan wel zijn, maar dè is ook stom genoeg
van den veurigen burgemeester dè die dè loe-
gelaatte het en nog stommer is 't dè tie ou be
noemd het."
Het ontslag was zeer gewettigd, want een
veldwachter moet alléén zijn „veldwachter" meer
niet, maar ook zoo betaald worden dat hij on
afhankelijk kan zijn en volgens zijn stand goed
kar, leven dat geeft gezag.
De omstandigheden, waaronder en waarvoor
het verslag geschiedde, waren echter minder te
verdedigen. (Woidt vervolgd.)