Bulgarije. BINNENLAND. Yin ons nummer van den 15 Sept. jl., kwam eeïi ingezonden stuk voor, waarin aan on zen gemeenteraad de vraag gesteld werd of aan den heer Ingen-Housz behoort te wor den kennis gegeven van de te houden raads vergaderingen, en als dit niet geschied is, of dat soms van invloed kan zijn op de geldigheid der besluiten, genomen in ver gaderingen, waartoe gemeld lid niet is op geroepen. Rusland wil prins Ferdinand van Saksen-Co- buig volstrekt uit Bulgarije hebben en st«lt daarom de vervanging Tan dezen laatsten door prins Waldemar van Denemarken voor. Vroeger is van dezen candidaat reeds sprake geweest er» thans zal gedurende het verblijf van den czaar te Kopenhagen het plan nog meer tot rijpheid zijn gekomen. Vorst Ferdinand stoort zich echter aan niets meer en zal wel zoo lang in Bulgarije blijven dat een groote gebeurtenis hem dwingt zijn nieuw vaderland vaarwel te zeggen. Men gaat voort met uit Bucharest aan het Journal des Débals allerlei ongunstige berichten te zenden omtrent den inwendigen toestand des lands. De regeering houdt er officieele ranse laars op na die als verkiezings-agenten dienst doen, de pers- en vereeiiigings-vrijheid is feitelijk afgeschaft, erz. enz. Waar schijnt van dezj mededeelingen alleen te wezen dat het in den omtrek van Sofia in den laatsten tijd tamelijk onveilig wordt gemaakt door roovers. Ook in Duilsche berichten wordt daarvan gewaagd. WAALWIJK, 28 S ptember 1887. De door ons tegen Zaterdagavond aange kondigde raadsvergadering heeft weder niet plaats gehad bij gebrek aan opgekomen leden. Maandagavond echter ten 8 ure is zij ge houden. Tegenwoordig waren de leden Quirijns, Zijlmans Hoffmans Mombers Wijten en Baijens, in 't geheel dus zes leden. De vergadering werd voorgezeten door den burgemeester Van Grotenhuis. Na voorlezing en goedkeuring der notulen was aan de orde de installatie van den heer C. G. van der Heijdenbij afwezigheid van dezen kon dit echter niet geschieden. Voor gelezen werd een besluit van gedep. staten, waarbij het raadsbesluit tot toelating van den heer Van der Heijden wordt gehandhaafd. (Dit besluit deelden wij reeds vroeger in zijn geheel mede.) De voorzitter bood den raad aan de ge meenterekening over 1886, benevens die van het algemeen armbestuur en van het gast- huisbestuur. Deze werden tot onderzoek gesteld in han den eener commissie, waartoe gekozen werden de leden Baijens, Mombers en Quirijns. De heeren Mombers en Quirijns kregen ieder 5 stemmen en de heer Baijens werd met AL- GEMEENE stemmen gekozen. Tot plaatsvervangende leden van het stem bureau werden gekozen de heeren Mombers en Wijten. Voor een benoeming tot lid van het col- legie van zetters (vacature de Haan) werden gesteld tot eersten candidaat F. Baijens, tweeden L. Mombers. Voor de stemming maakte de heer Baijens de opmerking, dat de leden moesten letten op de voornamen der te kiezen personen, daar candidaten mogen gesteld worden buiten den raad. Aangenomen werd een voorstel der teeken schoolcommissie, om voortaan schoolgeld te heffen ten bedrage van ƒ2.voor leerlin gen dezer gemeente, en 5.voor die van buiten. De voorzitter deelt ten slotte mede, dat de vergaderingen van burg. en weth. voortaan zullen gehouden worden Zaterdags voor middags ten halfelf ureverder dat er in bewerking is een ontwerp van meer uitge breide progressieve belasting, daar de tegen woordige te beperkt ishij hoopt in de vol gende vergadering zijn ontwerp ter tafel te kunnen brengen. Dezelfde quaestie vinden wij thans be handeld in de „Gemeentestem". Wij lezen daar In deze gemeente doet zich het volgende geval voor J. is bij de periodieke verkiezing als raadslid herkozen en de raad heeft zijne geloofsbrieven goedgekeurd. Op 6 Sept. jl., des namiddags was eene raadsvergadering belegd, o. a. tot beëediging en installatie van genoemden J. Des mor gens van dien dag zeudt hij aan den raad eene kennisgeving, dat hij bedankt als lid van den raad. Na 6 Sept. heeft men nog raadsvergade ring gehouden, zonder dat men J. een op roepingsbriefje gezonden heeft, daar hij, als niet beëedigd zijnde, geen zitting kon nemen. Men beschouwde die kennisgeving van ont slag tevens als eene weigering om beëedigd te worden, hoewel het volstrekt daaruit niet bleek, wijl dat schrijven slechts de kennis geving van ontslag inhield. Nu wenschte ik te vragen 1. Is hier niet gehandeld in strijd met de wet? J. had, naar mijn oordeel, wel degelijk een oproepingsbriefje moeten heb ben, daar hij immers, als zijnde toegelaten, lid is, ofschoon nog niet beëedigd, en lid blijft tot dat aan het laatste lid van art. 18 gem.wet voldaan is. Immers, zoolang dit nog niet het geval is, kan hij zich nog steeds laten beëedigen en zitting nemen. 2. Zouden de beslui!en, in die laatste vergadering genomen, wettig zijn Het zal mij aangenaam zijn Uw gewaar deerd gevoelen hieromtrent te vernemen. W. v. d. H. Het antwoord der Eedactie luidt als volgt: 1. Onder verwijzing naar het antwoord op de 1ste vraag van V. in ons no. 1875, gelooven wij dat aan J. een oproepingsbrief had moeten gezonden worden. 2. De wet zegt niet met zoovele woor den, dat eene. vergadering, waartoe niet alle leden zijn opgeroepen, onwettig is. De wettigheid van eenig besluit, in zulk eene vergadering genomen, kan ook niet, wan neer de artt. 48 en 50, al. 1 zijn in acht genomen, daarvan afhankelijk worden gesteld, of de afwezigheid van het niet opgeroepen lid al dan niet op den uitslag der stem ming van invloed had kunnen zijn. Toch gaat het o. i. niet aan eene vergadering als deze voor wettig te houden. Art. 41 wil dat elk lid opgeroepen worde, d. i. dat elk lid in de gelegenheid worde gesteld om aan de beraadslagingen en, buiten het geval van art. 46, aan de stemmingen deel te nemen. Alleen dan wanneer aan dit eerste, aan dit grondvoorschrift voor elke raadsvergadering is voldaan, kan zij geacht worden wettig te zijn. Anders zou men ook eene vergade ring, waartoe meerdere leden niet waren opgeroepen, mits slechts het bij art. 48 be doelde getal aanwezig zij, als wettig moeten beschouwen, en dit zou in de handen van een minder consciëntieus burgemeester het midrlel kunnen zijn om een of meer leden, die hij over zekere zaak liefst niet zag me destemmen, van de vergadering uit te slui ten en in hunne afwezigheid de zaak door te drijven. Intusschen hebben wij met het boven staande de vraag enkel in algem/eenen zin, in beginsel willen beantwoordei/. Tot ver nietiging echter van de hieybcdoelde be sluiten zouden o. i. voor de^regeering die volgens art. 153 gem.wet kan maar niet moet vernietigen, geen termen bestaan, omdat het niet te denken is dat J., al had hij een oproepingsbriefje ontvangen, t>r vergadering zou zijn verschenen om beëedigd te worden. Volgens het oordeel der redactie van de „Gemeentestem" gaat het niet aan eene ver gadering voor wettig te houden, waartoe niet alle leden zijn opgeroepen, terwijl zij tevens gelooft dat aan den heer Ingen-Housz een oproepingsbrief had moeten worden gezonden. De voorzitter van den raad schijnt bij nader inzien ook tot dat gevoelen te zijn gekomen, althans er wordt den heer I. weder kennis gegeven van de te houden vergaderingen. Naar de opvatting dus der „Gemeente stem' is de vergadering van 15 September, waartoe de heer I. niet was opgeroepen, on wettig-, en daar in eene onwettige vergadering wel geen wettige besluiten zullen kunnen worden genomen, zou hieruit volgen, dat de benoeming van den heer Hoffmans tot wet houder onwettig is. De dubbelzinnige toestand waarin ge noemde heer zich als wethouder bevindt, zoude voor hem misschien minder aangena me gevolgen kunnen hebben. Art. 196 van het wetboek van strafrecht zegt namelijk Hij, die opzettelijkeene daad ver richt behoorende tot een ambt, dat h j niet bekleedtwordt gestraft met gevangenis straf van ten hoogste drie maanden of geld boete van ten hoogste driehonderd gullen. Telkens dus, wanneer de heer Hoffmans eene daad verricht behoorende tot het wet houderschap, zou hij zich in gevaar stellen van te worden aangeklaagd bij den straf rechter of door dezen ex officio te worden vervolgd, en te worden gevonnisd krachtens aangehaald artikel, terwijl verder al hetgeen hij als wethouder verricht, eveneens onwet tig en ongeldig zoude zijn. 't Geen wij hier uitspreken is natuurlijk slechts een gevolgtrekking die wij maken uit het door „de Gemeentestem" gezegde. Meer licht in deze aangelegenheid zou echter zeer wenschelijk zijn, zoowel in 't belang van de gemeente als van den heer Hoffmans. Verleden Zondag is het nieuwe lokaal van de vereeniging „De Sociëteit de Gezel ligheid" alhier, in gebruik genomen. De zaal bevindt zich in het hótel Verwiel; ze is ruim en luchtig gebouwd, gued verlicht en geventileerd, en geheel voorzien van nieuwe meubelen, biljart, gasornamenten enz. Zij draagt dan ook in alle opzichten de goed keuring der leden weg. Ten 1 ure had de feestelijke opening plaats, opgeluisterd door de harmonie l'Espérance. 's Avonds ten 8 ure werd de eerste offici eele vergadering gehouden. Na afloop daar van bleven de leden nog menig uur recht prettig en gezellig bij elkaar om het heuge lijke feest van den dag te vieren. De door den voorzitter, den heer Antoon Tielenbij die gelegenheid uitgesproken openingsrede luidde als volgt Door het vertrouwen van de leden der veree niging „de Sociëteit de Gezelligheid" tot liet voor zitterschap geroepen eene onderscheiding, die ik op zeer hoogen prijs stel valt mij het bui tengewone voorrecht te beurt hen in een nieuw vereenigings-lokaal in te leiden. Gulweg echter beken ik, dat ik eeuigszins hui verig ben bij deze plechtige gelegenheid het woord te voeren in dezen uitgelezen kringwaarin er zoovelen zijn, die daartoe meer recht hebben dan ik en er ook beter voor berekend zijn. Nochtans, steunende op uwe mij zoo vaak betoonde wel willendheid zal ik trachten mijne taak zoo goed mogelijk te vervullen. Toen in net najaar van 1886 de Gezelligheid bericht ontving, dat het lokaal van mej. Tim mermans niet langer voor haar beschikbaar kon zijn, het lokaal, waar zij ruim '29 jaren was gevestigd geweestwaar zij tijdperken had gekend van voor- en tegenspoed, waar zij veel lief en leed had doorleefd en dat daardoor dier baar was geworden aan de ledentoenzeg ik, drong zich bij dezen allen de overtuiging op, dat tengevolge daarvan de sociëteit niet mocht vallen integendeel, dat die omstandigheid moest worden dienstbaar gemaakt om de vereeniging als 't ware een verjongingskuur te doen ondergaan, om een nieuw, naar de eischen des tijds ingericht en gemeubeld lokaal te krijgen en naar op een meer vasten grondslag te vestigen. Door de eensgezindheid en offervaardigheid der leden en de bereidwilligheid van Mej. Verwiel is het mogelijk geweest dit plan uit te voeren, zoo dat wij ons thans mogen verheugen in 't bezit eener plaats van bijeenkomstwaarop wij met recht trotsch kunnen zijn. Natuurlijk komt de eer hiervan toe aan de leden zelve; maar toch zou ik meenen aan mijn plicht tekort te doen, indien ik verzuimde hier Q) j$CHETSEN UIT ^ARIJS. UIT HET PARIJSCHE LEVEN. Als 's zomers de Engelschen te Parijs komen, gaan de Franschen heen. Ik zeg niet de Parijzenaars, want, och, die zijn er te Parijs betrekkelijk zoo weinig. De Franschman die wat wil meedoen, en wiens beurs dat meedoen toelaat, blijft niet langer te Parijs dan tot na den Grand Prixden franschen Derby-dag, in het begin van Juni. Is die groote sportdag achter den rug, dan brengt zijn fatsoen mede het in de stad te warm te vinden hij gaat dan naar buiten. Veeltijds heeft hij zich tegen dien tijd voorzien van een doctoralen raad, om tot herstel van eigen geschokte ge zondheid of van die van vrouw of kind, eenigen tijd door te brengen in een badplaats, liefst te Vichy of te Trouville. Het eerste is het mineraal-, het laatste het zeebad, dat tegenwoor dig het meest in de mode iswaar men, wel is waar, het duurste leeft, maar waar meu zich ook het beste vermaakt en de minste zieken om zich heen heeft. Reizen buiten 's lands maken de Franschen zelden. De tijd, dien de groote wereld te Parijs vertoeft, is niet bijzonder lang. De hotels in den faubourg St. Germain en in de Champs Elysées zijn het grootste gedeelte van het jaar hermetisch gesloten; een omstandigheid waardoor de huizen dier aristocratische wijken, althans de eersteer niet altijd even vroolijk en opgewekt uitzien. Van den faubourg St. Ger main kau meu zelfs zeggen, dat hij steeds een doodsch aanzien heeft. De groote, ran aschgrauwe steen opgetrokken deftige, oude hotels die veeltijds bijna aan een kazerne doen denken, staan gewoonlijk aan het einde eener binnenplaats, welke van de straat gescheiden is door een groote poort, links en rechts geflankeerd door een blinden muur, of aan den eenen kant door de woning van den concierge en aan den anderen kant door een stal- en koetshuis. Als het badseizoen over isongeveer tegen het half van September, komt men te Parijs terugmaar niet langer dan noodig is om zijn vrienden en kennissen even de hand te druk ken, om zijn kleêrenkast voor het winterseizoen in Gereedheid te brengen en eenige andere boodschappen te doen. Men komt er dan, om zoo te zeggen, alleen voor zaken en vertrekt zoo spoedig mogelijk naar zijn kasteel om te jagen. Een buitenplaats heeft niemandde Franschen kennen met anders dan kasteelen. Daar wordt het geheele najaar gesleten en het is eerst tegen den winter einde Decemberdat er aan gedacht wordt naar de hoofdstad terug te keeren.. Maar ook dan duurt het verblijf aldaar slechts kort. Tueschen koud worden en te koud worden ligt maar ééu schrede En zoodra het laatste geval zich voordoet, zoodra het te koud begint te worden, bestaat er geen enkel reden om te Parijs te blijven als men in weinige uren naar Nizza of naar Pau kan stoomen. Men vertrekt dan naar het zuiden, en eerst wanneer het daar te warm begint te worden, in April, komt men te Parijs terug om er het voorjaar door te brengen. Met dat al heeft men, hoewel zoogenaamd te Parijs wonende, het grootste gedeelte van het jaar nu eens omdat het er te warm, dan eens omdat het er te koud was, elders doorgebracht. Buiten 's lands reizen de Franschen zelden, zeide ik. Dat ligt zoo niet in hun aard. In Engeland reist de groote wereld bijna de gansche wereld door. De een omdat de mode zulks medebrengtde andere om het spleen te verdrijven, de derde om zich te bezuinigen. Want in Engeland op grooten voet te leven is ontzagelijk kostbaar, vereischt een vorstelijk fortuin. In Frankrijk is dit lang zoo duur nieten toch is het leven te Parijs alles behalve goedkoop te noemen vooral als men een beetje wil „meedoen in de aanzienlijke kringen. Ik ken bijv. een burggraaf, die ongeveer 3 maal honderd duizend francs per jaar te verteren heeft. Hij is gehuwd en heeft één kind, een meisje van een jaar of 5. Welnu, zijn jaarlijksch inkomen veroorlooft hem nog niet een geheel huis te bewonen, er een eigen hótel op na te houden. Hij bewoont een tweede verdieping op den boulevard des Italiens. Om u te overtuigen dat hij niet anders kan, zal ik u zijne rekening eens maken. Als hij een voegzaam hótel wilde koopen met stal, koetshuis, en al wat daar verder bij behoort, zou hij, met inbegrip der kosten van overdracht, een millioen francs kwijt zijn, dat wil zeggen, een jaarlijksche rente van vijftig-duizend francs. Dan heeft hij nog de belasting, de kosten van onderhoud die te Parijs peperduur zijn de verzekering en zijn concierge, alles te zamen op zijn minst ook twintig-duizend francs. Totaal 90 duizend. 'Zóóveel kan hij onmogelijk betalen, want zijn uitgaven kunnen gerekend worden als volgt Zijn bovenhuis kost hem met stal, koetshuis, belasting en verzekeringfr. 38,000. Verder: huispersoneelkok, keukenmeid, werk meid, linnenmeid, kindermeid, kamenier, huis knecht in liverei en maitre d'hótel, ook met bovenkleeding, totaal 8 personen, die men door elkaar, met inbegrip der livereien kan rekenen op 1500 francs per hoofd. Dus samen n 12,000. Tafel, met inbegrip van partijen fr. 100, daags, dus36,500. Vuur en lichtn 4,000. Onderhoud en bijkoop van meubels en huisraad 10,000. Stalpersoneel: 2 koeteiers, 2 palfreniers en een stalknecht, de 4 eersten met liverei, de laatste met bovenkleeding. Door elkaar en met inbe grip van alles, te rekenen op fr. 2500 per hoofd (koetsiers zijn duur en liverei is kostbaar!) Dus te zamen Een span paarden en een rijpaard voor mijn heer, een span en een pony voor mevrouw. Waardevermindering, onderhoud, hoefsmid, doc tor, enz. a fr. 2000, per jaar voor elk paard dus voor 6 Waardevermindering en onderhoud van rij tuigen en tuigen, stalbenoodigdheden enz. Toilet en toiletartikalen voor mevrouw en het kind, (er zijn naaisters, die geen japon leveren, welke niet op minstens fr. 1000 komt te staan modisten, die geen hoedje leveren onder de fr. 200. Toilet en toiletartikelen voor mijnheer, groote kleermakers laten zich voor een enkelen zwarten rok al gauw fr. 300 betalen. Eeu loge iu de groote Opera en in het Théatre francais en in het Hippodrome schouwburgen, concerten en andere openbare vermakelijkheden Speldegeld voor mevrouw, fr. 1000 per maaud Zak- en clubgeld voor mijnheer, (alleen het lidmaatschap van een club kost soms fr. 3000 per jaar, of meer en dau wordt er gewoonlijk grof gespeeld!) fr. 2000 per maand. Dus Huren van een jachtveld, kosten van jaclit- pai'tijen, onderhoud van honden en verdere uit gaven aan het jagen verbonden Voor het bezoeken eener badplaats in den zomer Voor een reis naar het zuiden in den winter 12.500— 12.000— 6.000— 48.000— 10.000— 12.000.- 12.000.- 24.000.- 30.000.- 6.000.- 6.000.- Totaal ƒ276.000— Blijft dus slechts over voor onvoorziene uit gaven en voor al wat ik niet met name noemde 24.000. Voor onvoorziene uitgaven is die som waarlijk niet te groot, want er is nog heel wat uit te geven, waarvoor ik geen post uittrok. Ik noem slechts voor kamerplantenbloemen en bloemtuilen, voor lectuur, enz. De kosten daarvan zijn belang rijker dan menigeen wel zou deuken. Aan zeldzame planten en gewassen aan keur van bloemen mag het in een Parijsche salon nooit ontbrekenen bloemen en planten zijn duur. Het is volstrekt geeu zeldzaamheid, dat één eukele bloemtuil of het vullen van een mandje met afgesneden bloemeu betaald wordt met 100 tot 200 francs. De lectuur is ook geeu goed koop artikel. Veler leestafel kost alléén aan gazetten, illustraties en tijdschriften van 10 tot 12 franks daags.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1887 | | pagina 2