Nummer 40. Zondag 18 Mei 1890. 13e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. De kamer waar tiet spookte, ANTOON TIELEN FEUILLETON. UITGEVER: Waalwijk. Een sinds korten tijd te Doetinchem uit gegeven blad onderhoudt, met eene zelf genoegzaamheid alsof 't heel wat nieuws ver telde, het publiek, waaronder 't met kwistige hand verspreid wordt, over een aantal onder werpen, reeds jaren geleden bieedvoerig be handeld door het „Nieuwsblad voor Neder- landsche leerlooierijen en aanverwante vak ken.* Ten einde propaganda te maken, heeft het o.a. ook de „bescherming der lederin dustrie* ter hand genomen. Bij tussehen- poozen worden de lezers onthaald op artikelen over deze aangelegenheid. Stelselmatig doet men het voorkomen alsof die nu eens uitgaan van de redactie, dan eens van een inzender, die zich Q noemt en k die niet kan goedvinden zijne stukken met zijn naam te onderteekenen* zooals 't heet. Dat staat meer gekleed, zie je. Blijk baar echter zijn zij allen afkomstig uit dezelfde bron. Ieder, die zich herinnert wat in 1887 in ons blad over protectie geschreven is, zal 't hieromtrent, bij eenige vergelijking, wel met ons eens zijn. Na heel wat bokktsprongen is de schrijver of zijn de schrijvers eindelijk daar gekomen, waar wij hen al lang verwachtten, namelijk om ons bij de zaak te betrekken. Nu, wij gunnen hun de pret van harte wij hebben vroeger finaal met hen afgerekend en thans geen lust op het toen gezegde te rug te komen. Voor hen doet 't ons genoegen, dat zij eindelijk een blad gevonden hebben, bereid om hun proza op te nemen; lang genoeg hebben zij de voldoening moeten missen het gedrukt te zien. Wij zeggen: „voor hen;* de lui, die 't te lezen zullen krijgen, beklagen wij echter. Dat de schrijvers zich nu nog boos toonen over dat, wat wij in 1887 over de Waal- Uit het Engelsch. wijksche leerlooierij zeideu, verwondert ons niet, evenmin als dat die „premie op de lamlendigheid* hun nog steeds dwars in de maag zit. Men was er toen zoo goed in geslaagd te overtuig en, met cijfers te overtuigen, dat de toestand der leer looierijen op sommige plaatsen slechter en slechter werd en daardoor vele werklieden minder er. minder verdienden of totaal ont slagen waren; men deed al het mogelijke om dit ook elders door cijfers gestaafd te zien en hier en daar gelukte dit. Maar dan te moeten lezen: „Pat de werkman gelukkig bijna zon- „der uitzondering genoegzaam werk had „en voldoende loon ontving; bekwame „vakmannen loch verdienden niet min der dan in de meest gunstige „t ij d e n. (Versl. der K. v. K. te Waalwijk over 1887) »Door zich toe te leggen op de nieu- „were looi wijzedoor het bedachtzaam „en oordeelkundig gebruik van vreemde „looistoffen, slaagden zij er in een deug delijk stuk leder te maken in korteren „tijd en aan minder prijs dan vroeger. „Op deze wijze werd het in de looierij „gestoken kapitaal veel vlugger omgezet, „de productie nam aanmerkelijk toe, en „hoewel per huid veel minder wordt ver „diend dan vroeger, wordt dit eenigszins vergoed door het veel grooter aantal „dat verwerkt wordt." „Het arbeidsloon is even hoog als „vroeger. „Met het oog op de daling „der levensmiddelen mag de werkman „zich in zekere mate van welstand ver heugen." (Rapport der Waalwijksche comm. 1887.) „Betreffende leerlooierijen en schoen- „makerijen dat de arbeiders in beide „vakken bij goedkooper levenswijze ten gevolge van den vrijen invoer van le- „vensmiddelen, zeker niet minder verdie nen dan vroeger en dat de fabrikanten, „door in plaats van de oude sleur te „volgen, zich met energie toe te leggen „op het verbeteren van de wijze van „voortbrengenmet succes de buiten- „landsche concurrentie kunnen bestrijden, „zoodat er volgens onze bescheiden mee- „ning geen de minste reden toe bestaat „om de hooge regeering te verzoeken „over te gaan tot heffing van bescher mend recht." (Rapport der Bezooiensche comm. 1887.) Zie, dat is hard. „Peller tegenspraak, ver- pletterender veroordeeling is niet mogelijk,* zeggen wij de schetterende schrijvers van het Doetincheinsch blad na. En sedert 1887 is 'ter hier niet slechter op geworden; wars van alle lamlendigheid, hebben hier looiers en schoenfabrikanten begrepen dat zij voort moesten gaan op eigen krachten te steunen en zich door groote energie en onvermoeide werkzaamheid moesten blijven verheffen boven de sukke laars, die bang zijn dat zonder bescherming hunne industrie al minder en minder gaat beteekenen en dat de arbeiders zonder werk zullen geraken. (Wat een zorg voor die arbeiders!) Zeker, zooals bet verslag der K. v. K. over 1887 zegt, was de looierij weinig loonend, althans per stuk; onze flinke leder- fabrikanten hebben daarom, evenals de schoen fabrikanten, hunne zaken voortdurend uitge breid, meerdere débouché's gezocht en gevon den en zijn er in geslaagd door grootere productie de mindere winst per stuk te vergoeden, zoodat zij over 't geheel ook nu geld verdienen. Zij, die Waalwijk kennen, weten zeer goed, dat er geene enkele looierij ongebruikt staat, dan misschien eene oude vervallen barak dat er integendeel eene groote looierij is bijgebouwd, dat een looier niet alleen zijne looierij met een twintigtal kuipen vergroot heeft, maar daarbij nog eene andere groote in huur hei.ft genomen en dat de meeste andere looiers steeds meer inwerken. Zelfs is 't nog onlangs bier voorgekomen dat koopen op levering niet konden worden aangenomen, omdat men niet zeker was tijdig gereed te zullen zijn. Dit geldt natuurlijk leder van de puike qualiteit, zooak dit hier gelooid wordt. Men kan nu zeggen: „ja, dat zijn allen lui met kapitaal.* Zeker, er zijn bier ge lukkig verschillende fabrikanten, die dat bezitten, maar wij kennen er ook, die dat niet of niet in groote mate hebben en die toch door or.verflauwden ijver, uitstekende vakkennis en onvermoeide werkzaamheid voor uitkomen. Zouden die looiers nu geen protectie voor hunne industrie willen? Och, waarom niet? maar noodig hebben zij ze niet. Met of zonder bescherming zullen zij toch hunne vakgenooten, die hemel en aarde bewegen om aan te toonen, dat zij slechts door be scherming staande gehouden kunnen worden, steeds voor zijn en hen ten slotte van de markt verdringen. Wat de werklieden aangaat, over ben make niemand zich ongerust; zij hebben volop we rk aan goed loon en verheugen zich voortdurend in eene betrekkelijke mate van welstand; die hebben zeker geen bescherming noodig. Prachtig vinden wij bet middel, aange prezen om de zoo vurig verlangde bescher ming toe1 eindelijk machtig te worden de looierij moet zich aansluiten bij bet bond voor den Nationalen arbeid. Toen wij dit lazen, vonden wij het na tuurlijk, dat iemand eene corporatie aanprijst, van welker bestuur bij lid is; onwillekeurig op zulk eenen verrasten en ongeloovigen tuon, dat zij zichzelve moet afvragen zou er eenige waarheid zijn in wat hij zegt? „Nu, ik moet aan den anderen kant zeggen," voegt hij er bij, „men kan het haar niet kwalijk nemen. Zij zal ongetwijteld zeker willen zijn van zijne liefde, eer zij er met hare beste vriendin over spreekt." De Echo van het Zuiden, ra Laigstafsdse Curat, Dit blad verschijnt Woensdag- en Zaterdag avond. Abonnementsprijs per 3 maanden /1,00. Frauco per post door het geheele rijk f 1,15 Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. Advertentiën 1—7 regels f 0,60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangnorrien ioor het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. -/Ah!' roept Dora uit, die nu alles weet wat zij wenschte te weten. „Maar gij moet mij nu niet vertellen dat gij al uwe dansen hebt weggegeven,* zegt Adrian op schertsenden toon. „Kom, laat mij uw bal boekje eens zien." Hij kijkt er op, cn ontdekt werkelijk dat het vol is. „Ik ben wel ongeluk kig/ zucht hij. „Mij dunkt," zegt Dora weifelend, met een al lerbekoorlijkst blosje, als gij het niet heel, heel leelijk vindt, zou ik dezen naam kunnen uit krabben" tegelijk wijst zij op den naam van den heer, die haar voor den volgenden dans ge vraagd heeft. „Ja, ik vind het heel leelijk," antwoordt sir Adrian lachend. „Het staat u alles behalve fraai om een mijner gasten van uw gezelschap te be- rooven, maar wees nu eens zoo leelijk en schrap hem orn mijnentwil uit." Hij spreekt op luehtigcn toon, maar zijn hart klopt g«jaagd \an angstige spanning. „Nu. om uwentwil," herhaalt zij zachtjes, ter wijl zij met haar potloodje den naam doorhaalt en er den zijnen voor in de plaats zet. „Maar gij wilt mij toch, hoop ik, wel iets meer geven dan dezen eenen dai)6?" smeekt Adrian, „Zijn er nog niet meer op uw boekje, die gij rnmpzalig kunt maken „Gij zijt onverzadelijk." antwoordt zij blozend en verlegen. „Maar ik zal u volkomen uwen zin laten doen. Hier" en zij reikt hem haar bal boekje over „neem gerust al de walsen die gij verkiest." Zij walst uitstekend en is zich daarvan bewust. „Nu dan deze en deze,* zegt Adrian, ter wijl hij drie namen op haar boekje uitkrabt. En dan mengen zij zich onder de overige dansers. Terwijl dit gesprek plaats heeft, houdt Florence, die geenen trek meer heeft om langer met Dy- nacourt te dansen, eensklaps op, gaat tegen ae open deuren eener serre leunen en staart luste- aaaa tirriain'Hftyna»ig.-tt»..4TW»iai loos naar het gewoel om zich heen. „Gij zijt moe. Wilt gij niet even rusten?" vraagt Arthur beleefd, en als zij koeltjes toestemmend knikt, geleidt hij haar naar eene rustbank, die bijna vlak teg-nover de bewuste deur staat en vanwaar zij ae balzaal en al wat er voorvalt uitstekend kan zien. Op die rustbank zinkt zij uitgeput r.eer, en zucht even. Half met droefheid, half met blijd schap denkt zij nog eens terug aan haar gesprek met sir Adrian. Zoo hij haar geheim al had ge raden, dan weet rij nu althans dat hij haar niet veracht. Er sprak geen zweem van minachting uit dieu beleefden, dien teederen loon. En hoe vriendelijk had hij haar de toekomstige wisseling in zijn lot medegedeeld„Hunne wegen zouden ver uit elkander gaan," had hij gezegd, of iets dergelijks. Ongetwijfeld zinspeelde hij op zijn aanstaand huwelijk. En dan begint zij te peinzen, wie toch wel de vrouw mag wezen, wie het geluk is beschoren zijne gade te worden. Nog altijd peinst zij hier over, als de stem van haren laatstcn danser haar lot de werkelijkheid terugroept. Zij had in hare droomerij hem al zoo volkomen vergeten, dat zijne woorden haar vreemd in de ooren klinken en zij werkelijk opschrikt. „Uwe mijmering maakt mij bedroefd," zegt hij met nadruk. „Gij wordt er door gevoerd naar sferen, waar ik u niet kan volgen.* Zij verwaardigt hem r.iet met een antwoord en ziet hem slechts met eenen kalmen, vragenden blik aan, die een bèler man dan hij zou hebben afgeschrikt. Hij echter wordt er tot nog stouter worden door geprikkeld. „Waren uwe gedachten van aangenamen aard?" vraagt hij met een glimlachje. „Ik ben hier gekomen om uit te rusten, niet om te praten." Weer spreekt er uit haren toon die onverholen afkeer van hem. Nog altijd blijft hij ongevoelig voor hare minachting. Hij wordt zelfs meer uit dagend, als wil hij haar toonen, dat haar haat hem niet kan doen buigen. „Als gij eens wist,* vervolgt hij langzaam, ter wijl hij haar met critische en bewonderende blik ken beschouwt, „hoe verrukkelijk schoon gij er dezen avond uitziet, dan- zoudt gij misschien eenigszins begrijpen, welke macht gij over uwe medemenschen uitoefent. In die houding, met dien trotschen, toornigen trek op uw gelaat, zoudt gij eenen vorst waardig zijn." Zij lacht, doch het is een minachtend lachje, dat hem het bloed naar het gelaat jaagt. „En toch hebt ge de stoutheid om naar mijne gunst te dingen zegt zij. „Waarlijk, mijnheer, gij slaat uzelven vrij hoog aan." „Liefde overwint alles citeert hij snel, hoe wel hij zeer uit het veld i« geslagen door hare vroolijkheid. ,En ik vertrouw dat ik mettertijd mijne belooning zal ontvangen." „Mettertijd zult gij dat zeer zeker," antwoordt zij op eenen toon, die onmogelijk voor verkeerde uitlegging vatbaar is. Hij oordeelt het wijzer, dit onderwerp te loten varen en juist terwijl het gesprek ietwat stokt, daar hij niet zoo spoedig een ander onderwerp weet te vinden, dat haar belang kan inboezemen, zien zij sir Adrian en Dora de serre voorbijgaan. Sir Adrian lacht vroolijk om het een of'ander 'wat Dora heeft gezegd, en Dora staart hem aan met eene zalige uitdrukking in hare blauwe oogen, die spreekt van het geluk dat zij voelt. „Ik geloof dat Adrian lieel wijs doet," merkt Arthur Dyr.ecourt op. Een booze geest drijft hem tot eene leugen. „Waarmee?* vraagt Florence, die eensklaps een en al gehoor is. „Gij doet zeker maar alsof gij niets weet," zegt hij glimlachend. „Maar ieder kan het duidelijk zien. Er is in den laatsten tijd onder Adrian's intiemen drolc gepraat over zijn aanstaand huwe lijk met mrs. Talbot." Bij deze woorden is het Florence alsof zij eenen emmer koud water over het lijf krijgt. Zij weet hare ontroering dapper te bedwingen, doch zijne sluwe oogen lezen haar in de zie!. „Zij schijnen elkanders gezelschap van avond zelfs meer te zoeken dan gewoonlijk," gaat Ar thur kalm voort. „Eer gij de zaal met uwe tegen woordigheid vereerdet, heeft hij reeds tweemalen met haar gedanst en nu weer. i-Iet is opmerkelijk zooals hij haar van avond het hof maakt." Waarheid is, dat dit van avond Adrian's eerste dans met Dora is; doch Florence, die bij de eerste dansen niet in de zaal was, kan hem hij weet dit zeer goedniet tegenspreken. „Als er iets meer dan vriendschap tusschen Dora en sir Adrian bestond, zou zij het mij ongetwijfeld verteld hebben," zegt Florence lang zaam. liet kostte haar moeite. „En heeft zij dat niet gedaan vraagt Arthur Florence beeft en leunt achterover tegen de kussens der rustbank. Elk zijner woorden is haar als alsem elke zin klinkt als eene berisping, een verwijt. Nog geen dag geleden beschuldigde diezelfde man haar dat zij deed alsof zij zeker was van sir Adrian's liefde, eer zij eenig recht had om dat te doen. Haar trots krimpt ineen voor den wreeden hoon, dien hij haar in liet aangezicht slingert. „Gij ziet er ontzettend vermoeid uit," gaat hij voort, op eenen toou van geveinsd medelijden. „Dit is een veel te zware avond voor u geweest. Komediespelen is altijd zeer afmattend.* Zij wijkt nog verder van hem terug. Kome diespelen! Dreigt niet haar gansclie leven een droevig drama te worden, waarin zij van den morgen tot den avond eene rol moet spelen? Zal er voor haar geen rust te vinden zijn Otot eiken prijs moet zij dien man ontvluchten Zij staat op. „De dans is nu bijkans uit," zegt zij, „en het is hier ontzettend wurm. Ik kan hier niet langer blijven. „Gij zijt niet wel," roept hij deelnemend uit. Gaarne zou hij haar zijnen arm tot steun hebben geboden, doch met een gebaar wijst zij hem af. „Als ik dat ben, is liet uwe schuld," laat zij zich hartstochtelijk ontvallen. Een oogenblik later heeft zij berouw van hare onvoorzichtigheid. „Neen, niet mijne schuld," voegt hij haar toe, „het is de schuld van de zaak, die ik zonder erg aan u vertelde. Wees er niet boos om. Ik dacht dat gij even als ieder hier volkomen op de hoogte waart van Adrian's gevoelens ten opzichte van mrs. Talbot. Dit is te veel voor haar. Zij staat op, werpt hem eenen vernietigenden blik toe en verdwijnt, zich om dien avond niet meer te vertoonen. De partij is over het geheel vroeg afgeloopen en als Dora Talbot ongeveer om twee uur naar hare kamer gaat, blijft zij voor de deur van Florence staan en klopt voorzichtig. „Binnen," klinkt het zachtjes. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1890 | | pagina 1