Nummer 47.
Donderdag 12 Juni 1890. 13" Jaargang
De kamer waar liet spookte,
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
ANTOON TIELEN,
FEUILLETON.
UITGEVER:
Waalwijk.
Uit het Engelsch.
en Lingxtmtsrlie Courant,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden 1,00.
Franco per post door het geheeie rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Advertentiën 1—7 regels J 0,60 daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangnomcn ioor het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Naar aanleiding van het hoofdartikel van
„De Echo van het Zuiden" van 18 Mei j 1.,
overgenomen in het „Nieuwsblad voor Ne—
deil. Leerlooierijen en aanverwante vakken",
heeft de redactie van „Be Lederindustrie"
de fiolen van haren toorn uitgestort over
liet hoofd van den redacteur van beide
eerstgenoemde bladen. Zij doet dit door
een ingezonden stuk op te nemen, dat moet
doorgaan voor afkomstig van een Waalwijker,
en voegt daaraan met blijkbaar genot het
hare toe.
't Ligt natuurlijk niet op onzen weg eenige
notitie te nemen van het vuil, waarvan be
doeld ingezonden stuk en het daarop volgende
overvloeien, en dat slechts moet dienen om
het gebrek te verbergen aan argumenten
tot wederlegging van de door ons verkon
digde denkbeelden. Trouwens, „de Leder
industrie" heelt zich reeds verplicht gezien
een artikel op te nemenwaarin de stat
gebroken wordt over 't opnemen van die
anonyme hatelijkheid; o.i. is zij dus genoeg
gestraft.
't Zou verloren moeite zijn den naamloozen
schrijver uit te noodigen zich bekend temaken.
Zoo iemand is gewoonlijk een heele baas
als hij in 't duister zijn giftige pijlen kan
afschieten, maar heeft een enormen afschuw
van het zonlicht.
"We hadden niet het minste plan over de
heele zaak een enkel woord te reppen we
meenden dat èn ingezonden stuk èn bijvoeg
sel van de redactie zichzelven genoeg ver
oordeelden in de oogen van elk fatsoenlijk
man, 't zij dan vóór- of tegenstander; nu wij
echter door den heer Witlox worden opge
roepen en zonder onbeleefd te zijn niet
kunnen weigeren aan zijne stem gehoor te
geven, willen wij, tot betere inlichting van
allen, die belang in de zaak stellen, eenige
der in het Doetinchemsch blad voorkomende
punten wat meer van nabij beschouwen.
Om te beginnen: de logische redeneertrant
van den pseudo-Waalwijker. Hij schrijft:
„Het eerste blad (de Echo) wordt meest
in Waalwijk en hier en daar in den omtrek
gelezen het is dus de onbeduidendheid
zelve."
Als men hieruit nu mag besluiten dat
bladen, die in Waalwijk en den omtrek meest
niet gelezen worden, daarom de beduidendheid
zelve zijn, dan zullen sommige bladen, waar
van men dit niet veronderstelde, al heel wat
te beteekenen hebben.
Verder betwist de onbekende grootheid
aan onzen redacteur het recht om een oordeel
uit te spreken over vrijhandel of protectie
voor de looier ijomdat hij geen looier is.
Dit is toch wel wat bar. Een redacteur
zou geene meening mogen hebben over eene
zoo belangrijke quaestie, enkel en alleen omdat
het zijn vak niet is huiden in leder om te
zetten. Mais allons done
Hij vergeet echter in zijn edel vuur, dat
de looiers, alhoewel geen schoenmakers, toch
ook voor dezen bescherming eischen, die
er daarenboven niet van gediend blijken;
zeker wist hij ook niet dat onze geachte
confrater, de heer C. Misset, uitgever der
„Lederindustrie" en, voor zoover ons bekend,
ook geen looiertoch is redacteur van dat
blad. (Zie bulletin van de Bourse aux Cuirs
de Liège van 12 Mei 1890 bladz. 7 le
kolom onderaan.)
Hij laat het voorkomen alsof wij in 1887
meenden het pleit te hebben gewonnen tegen
de Eindhovensche heeren, toen wij van hen
geen antwoord meer kregen, ledereen, die
toen den strijd gevolgd heeft, heeft kunnen
zien (uitgezonderd de pseudo—Waalwijker
naar 't sc ijnt) dat wij er ons aan onttrokken
Wij cursiveeren.
hebben, zoodra die heeren persoonlijk werden.
(Zie Echo van 11 September en 6 October
1887). Daarbij hebben wij ons nooit uit
gelaten, dat wij meenden het pleit te hebben
gewonnen.
Wat aangaat onze bewering, dat „de Le
derindustrie" het publiek onderhoudt over
een aantal zjkenreeds jaren geleden be
handeld door het „Nieuwsbl. voor Nederl.
Leerl.", dit feit laat zich zoo maarniet door
eenige persoonlijke hatelijkheden van een
anonymus of wat groote woorden van de
redactie wegcijferen wij hebben die onder
werpen zeer duidelijk omschreven, (zie o.ra.
nos 834 en 837 Nieuwsbl.), maar 't conveni
eert natuurlijk der redactie van „de Leder
industrie" niet hare lezers daarmede in ken
nis te stellen.
Nooit is door ons gezegd, dat „de Leder
industrie" „wel het artikel van den heer Wit
lox opnam maar niet het standpunt der
redactie van het Nbld. voor Ned. Leerl.
had verklaard."
In no 837 van dit blad staat woordelijk
te lezen
„Als middel daartoe moet hoofdzakelijk
„dienst doen een aan ons gericht schrijven
„van den heer Witloxdat men in ziju
„geheel publiceerde, terwijl men ons voor
afgaand artikel en onze ver antivoordinq ge-
„heel wegliet."
De bewering van de Lederindustrie „dat wij
eene opzettelijk leugenachtige voorstelling heb
ben gegeven" is dus (we zullen meer parlemen
tair blijven) op zijn zachtst genomen onjuist-,
de door haar ons ten onrechte naar het
hoofd geslingerde beschuldiging valt bijgevolg
geheel op haar terug.
En nu le clou de la piece
Wij hebben de redactie van „de Nederl.
Lederindustrie" uitgemaakt voor ezels, die geen
zeepsop waard zijn. Dit doelt op het spreek-
15
Met tegenzin en toch met zekere nieuwsgierig
heid om te weten wat hij haar wel te zeggen
zal hebben, richt Dora hare schreden naar de
galerij, om daar Arthur te ontmoeten. Dynecourt
wacht haar reeds met ongeduld, terwijl hij heen
en weer wandelt onder ae starende blikken der
magere ridders en fiere edelvrouwen op de doeken
aan den wand.
„Gij komt laat!" roept hij uit, als zij nadert.
Hij zegt die woorden op eenen toon van gezag,
die haar mishaagt.
„Ik geloof het niet," zegt zij op luchtigen toon.
Zij oordeelt het veiliger zoo kalm mogelijk te
werk te gaan. „Waarom zijt gij niet in de biblio
theek gekomen Wij hebben u allen zoo gemist
bij de thee!"
„Daar twijfel ik geen oogenblilc aan," antwoordt
hij sarcastisch. „Ik kan mij die teleurstelling zoo
uitstekend voorstellen al die droevige blikken
en dien spijt omdat ik er niet was. Kom 1 laten
wij eens eerlijk zijn tegenover elkaar! Denkt gij
dat Florence tranen gestort heeft omdat ik weg
bleef?"
In zulk eene stemming als waarin hij nu ver
keert, heeft zij hem nooit ontmoet en trots hare
aangeboren vleiende valscliheid wordt zij er door
overbluft.
„Luister," gaat hij op woesten loon voort, *ik
heb van daag in die vervloekte kamer daarboven
genoeg gezien, om te begrijpen dat ons spel nog
niet gewonnen is."
„Ons spel welk spel vraagt Dora, terwijl
zij eene dwaze poging doet om zich te houden
alsof zij hem niet begreep.
Hij lacht luidkeels. Het is een woeste, onaan
gename lach, die haar doet verbleeken. Die vroo-
lijkheid is eene duivelachtige vroolijkheid.
„Ge zoudt er u nu wel af willen maken, niet
waar?" zegt hij. „Maar nu is het te laat. Gij
zijt een eindweegs met mij meegegaan, nu moet
gij mij ook volgen tot het einae. Ik heb uwe
woord, voorkomende aan het slot van een
artikel in het Nieuwsblad voor Nederl. leer
looierijen van 24 April j.l., luidende
A laver la tête d'un ane on perd sa
lessive
De heer Witlox schreef hierover in „de
Lederindustrie
„De gespannen verhouding tusscher. uwe redactie
en die van het N. v. N. L. schijnt in hoofdzaak
haar ontstaan te vinden in het gebruik van het
Fransche spreekwoord „A laver la tête d'un ane
on perd sa lessive", hetgeen volgens, mijne be
scheiden meening, door UEd. verkeerd is uitgelegd
en toegepast.
Waar en in welken zin werd dit spreekwoord
gebezigd Aan het slot van een artikel, waarin
ae redacteur van het N. v. N. L. voor de zooveel-
ste maal poogt, zijne lezers te verzekeren dat hij
niet is tegen protectie, maar dat hij enkel en
alleen niet veraer daarop aandringt, omdat zijns
inziens bescherming van onze industrie voorloopig
niet te verwachten is. Volgens hem zijn al zijne
pogingen echter te vergeefs, hij verklaart moede
te worden zich daaromtrent te verdedigen, want
zegt hij wA laver la tête d'un ane on perd
sa" lessive" hetgeen volgens mijne meening hier
niet letterlijk vertaald mag worden, omdat het
eenvoudig remplaceert het Hollandsch spreek
woord 't is den moriaan wasschen, m. a. w.'t helpt
mi] toch niets! De bedoeling, uwe redactie daar
mede voor ezels te hebben willen uitschelden
mag, dunkt mij, daaruit niet gedistilleerd worden.
Ik verzeker UÉd. wel, dat ik mij onvoorwaarde
lijk aan uwe zijde zou scharen, indien ik kon
gelooven, dat dit de bedoeling van den redacteur
van het N. v. N. L. geweest is, en zeer aangenaam
zou mij omtrent dit punt, eene nadere verklaring
van liera zijn."
Gaarne verklaren wij, voor zooveel noo-
dig, dat de opvatting van den heer Witlox
onze bedoeling heel juist weergeeft. Maar
hoe toch zou 't anders kunnen zijn?
Wij vragen in geuioede aan iedereen, die
van 'tEranscli meer weet dan dat ane ezel,
en lessive zeepsop wil zeggen, hoe 't mogelijk
is het aangehaalde spreekwoord anders te
vertalen. Kan de redactie van de „Leder
industrie" een enkel taal- of woordenboek
aanwijzen, waarin het wordt overgezet zooals
zij deed
hulp noodig en gij de miine. Wilt gij u nu
terugtrekken, nu de prijs half gewonnen is en
gi; met een beetje meer moeite volkomen uw
doel bereikt zult hebben
„Maar van geweld wil ik niet liooren," brengt
zij met moeite uit, „geen aanslag op
'„Wat wilt gij zeggen?" valt hij haar koel in
de rede. „Stel u gerust! Gij begrijpt zeker niet
waarop gij zinspeelt. Geweld wat bedoelt gij
daarmee?"
„Ik weet het zelve niet," antwoordt zij bevend.
„Ik geloof dat uw blik en uw toon mij zoo
bang maakten."
„Laat uwe zenuwen in het vervolg thuis,"
klinkt het ruw uit zijnen mond,- „ik wil daar
niets mee te maken hebben En nu ter zake. Gij
wilt met sir Adrian trouwen, als ik het wel heb,
ook al strookt dat volstrekt niet men zijnen
wenscli
Bij deze rondborstige verklaring huivert het
beminnelijke kleine vrouwtje zichtbaar.
„Ik ben van oordeel dat het niet met zijnen
wensch strookt," vervolgt Arthur onbarmhartig.
„Wij weten beiden zeer goed naar wie zijn hart
verlangt, wie hij zich tot zijne vrouw in dit
kasteel zou wenschen maar ik zal zijne hoop
verijdelen, al moest het mij het leven kosten.
Hij knarsetandt als hij dit zegt en laat zijnen
blik' trotsch en uitdagend gaan langs de rijen
zijner voorvaderen aan de wanden.
„Zij zou het wel heerlijk vinden als haar
trotsch, schoon gelaat ook zoo tusschen dat ge
zelschap op mij neer kon zien,'- gaat hij voort.
„Maar dat zal nooit gebeuren. Ik heb liet ge
zworen. Of ik moest haar man zijnDie
laatste woorden herhaalt hij wat langzamer, ietwat
peinzender, tot dat Dora, verschrikt door de plot
selinge verandering, die zijn gelaat heeft misvormd,
hem aanspreekt om zijne gedachte af te leiden.
„Gij hebt mij hier gebracht om waagt zij
vol schroom te zeggen.
„Ja om u te vertellen wat ik van plan ben.
Ik heb gezegd dat gij met Adrian wenscht te
trouwen; mijn vast voornemen is Florence Del-
rnaine te huwen. Vandaag heb ik tot mijne
teleurstelling sommige kleinigheden bespeurd,
die mij deden gelooven dat, wat ik tot heden in
het werk stelde om mijn doel te bereiken, niet
veel succes heeft gehad. Eer ik nu tot ernstiger
maatregelen overga, heb ik nog ééne kaart uit
te spelen. Ik heb een briefje aan u geschreven.
Hier is het en hij overhandigt haar een drie
kantig opgevouwen briefje.
„Wat moet ik daarmee doen?" vraagt Dora
zenuwachtig.
„Lees het. Het is aan u geadresseerd. Gij zult
zien dat ik Adrian's schrift zoo nauwkeurig mo
gelijk heb nagemaakt en zijne initialen A. D. er
onder heb gezet. En toch voegt hij er met
een satanisch lachje bij „is het geene valsche
har.dteekening, want ik heet ook A. D."
Dora opent met bevende vingeren het briefje
en leest half luide het volgende:
„Kunt gij en wilt gij mij morgen om 4 uur
in de Kastanjelaan ontmoeten Misschien ben ik
koel tegen u geweest, maar had ik er geene reden
toe Gij denkt dat de kleine attenties, die ik voor
eene andere had, eene vermindering mijner liefde
voor u te kennen gaven; maar liefste, hierin ver
gist gij u zeer. Met hart en ziel ben ik nog de
uwe. Voor het oogenblik kan ik mij nog niet
verklaren, om x-edenen die gij kent en om die
zelfde redenen ben ik genoodzaakt eenen schijn
van vriendschap te bewaren voor iemand, met
wie ik gaarne geheel zou breken. Doch alleen
met u voel ik mij gelukkig, gelukkig door u
en door de gedachte dat onze harten voor elkan
der kloppen. Voor altijd de uwe A. D."
Als Dora dezen brief gelezen heeft, ziet zij
Arthur eenigszins verlegen aan.
„En wat beteekent die brief? Waarvoor is
hij geschreven Wat moet ik er mee doen
stamelt zij, terwijl zij zenuwachtig met het kost
bare document tegen hare hand slaat, alsof zij
er zich door bezwaard voelt.
„Gij moet haar dit laten zien. Gij moet haar
vertellen, dat dit een minnebrief is, dien Adrian
u geschreven heeft. Gij moet haar om raad vra
gen, of zij het verstandig vindt op zijn voorstel
tot die ontmoeting in te gaan. Gij zult, dat be
grijpt gij zelve wel, al uw talent om een ander
om' den tuin te leiden moeten gebruiken
trouwens, dat talent is zeer groot" hij lacht
spottend „en zoo moet gij haar in den waan
brengen, dat werkelijk die brief door hem is
geschreven."
„Maar stamelt Dora.
„Geen maar'en. Gij zijt deze zaak met mij be
gonnen en zult haar met mij ten einde brengen.
Als gij mij in den steek laat, dan zalik niet
nalaten te vertellen welk aandeel gij in deze
zaak hebt gehad en ik zal het wel in zulke kleu
ren weten te schilderen, dat men u voortaan in
onze kringen de deur wijst. Gij begrijpt mij
zeker wel, wil ik hopen?"
„Ga voort," zegt Dora met bevende lippen.
„Dus eindelijk heb ik toch de juiste snaar ge
troffen, naar het schijnt? Onze kringen zijn uw
afgod, die gij niet durft trotseeren Welnu, ik
ga verder. Óp uwe beminnelijke, onschuldige
manier" en weer ziet zij dat spottende glim-
lacciije, dat haar van vrees en woede doet trillen
„moet gij haar om eene verklaring te vin
den voor aé beslist verliefde attenties van Adrian
in die bewuste kamer moet gij, zeg ik haar
vertellen, dat gij wat vroeger op den dag een
kibbelarijtje met hem hadt, zooals dat wel eens
meer het'geval is met verliefde lui, en dat hij in
de eerste opwelling van boosheid zich op u had
zoeken te wreken door plotseling wat al te groote
belangstelling in haar te veinzen. Gij luistert
toch
„Ja," herneemt Dora onderdanig. Helaashoe
wenschte zij nu in allen ernst dat zij zich
nooit in deze netelige intrige had gewikkeld
„En dan, als gij die leugens zorgvuldig in haar
hart ingang hebt weten te doen vinden, en als gij
haar fiere gelaat somber hebt zien worden en
zien trillen van smart bij die woordendan
moet gij u houden alsof gij door berouw er toe
gedreven werd, Adrian zijn verzoek toe te staan.
Dan zet gij uwen hoed op en gaat naar de laan,
om mij daar te ontmoeten. Als ik eenigzins
karakters kan beoordeelendan zal dat meisje,
dat tegenover ieder ander het hoofd zoo hoog
houdt, haren trots buigen ter wille van den man,
dien zij liefheeft, en zij zal u volgen, om zich te
laten pijnigen door die bijeenkomst van u met
Adrian, voor wien zij mij zonder eenigen twijfel
zal aanzienLuistert gij goed
Zij luistert werkelijk zij voelt zich geheel
en al in de macht van dien man.
„Denk er vooral aan, niet te schrikken als gij
mij ziet," vervolgt hij, terwijl hij op eenen on-
bcschaamden toon van gezag voortgaat met be
velen te geven aan de anstige Dora. Gij moet
mij kalm tegemoet komen, en er niet aan denken
dat ik de lichte overjas van mijnen neef aan heb,
die Mi53 Delmaine hem gisteren morgen zoo goed
vond staan, zooals zij zei."
(Wordt vervolgd.)