Nummer 80.
Donderdag 9 October 1890.
13e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
ANTOON TIELEN,
FEUILLETON.
UITGEVER:
Waalwijk.
„Zonder kosten* op Wissels.
18. Naar het Hoogduitsch.
De Echo van het Zuiden,
Waalwyksciie n Lagsiraatsche Uiml,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden _/l,00.
Franco per post door het geheele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
uan den Uitgever.
Advertentiën 17 regels 0,60 daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb-
land worden alleen aangnoraen ioor het advertentiebureau van
A.DOLP Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
De wet is, of behoort te zijnhet in vorm
gebrachte gewoonterecht. De verhoudingen,
de gebruiken en de handelingen, door de
gewoonte in het leven geroepen, liggen aan
de wettelijke bepalingen ten grondslag.
De wetgever moet evenwel te rade gaan
met wetenschappelijke gegevens en hiermede
huudt het publiek zelden of nooit rekening;
hetgeen de oorzaak is van menig averechtsche
toepassing in de praktijk, die ten slotte tot
teleurstelling en tot schade leidt, zonder dat
tegen dat euvel veel anders valt te doen, dan
er telkens op te wijzen en opnieuw aan te
toonen, wat de wet wil en hoe men zich
voor schade moet wachten.
Wet en praktijk loopen vooral gevaarlijk
uiteen op het stuk van wisselrecht. De wet
stichtte een schoon gebouw, gevest op bree-
den, wetenschappelijken grondslag, waarvan
alle deelen harmonisch met elkaar verbonden
zijn, maar juist hierdoor wordt het alleen
door vakmannen op den juisten prijs gesteld,
en dringen die wetenschappelijke beginselen
niet tot het publiek door.
De wet stelde zich ten doel, in een behoefte,
vooral van den groothandel te voorzien, aan
de moeielijkheden te gemoet te komen, welke
men ondervond bij het verzenden van gelds
waarden, moeilijkheden, die bij de wording
der wet grooter waren dan nu, toen de mid
delen van gemeenschap nog betrekkelijk zoo
weinig en zoo onvolkomen waren, terwijl
thans bij de groote vermeerdering van relatiën,
de verhoudingen, waarin de wet moest voor
zien, zich evenzeer verveelvoudigen.
De wet beoogde voornamelijk, door het
doen wisselen van het debet en credit der
verschillende belanghebbenden, aan den een
de gelegenheid te geven geld ot waarden
ten behoeve van den ander, op een andere
plaats, uren of dagreizen verwijderd, beschik
baar te stellen, zonder dat er een muntstuk
behoefde overgestuurd te worden, alleen door
het overgeven van een stuk papier.
Smit te Rotterdam, moet aan Janssen te
Soerabaja of op eenige andere verafgelegen
plaats, f2000 betalen. Die som in specie of
in papier over te sturen levert moeilijkheden
op, om die te ontgaan wendt Smit zich tot
//Door geduld en volharding. Laat het voor
taan uw levensdoel zijn een braaf mensch van
hem te maken. Er wordt tegenwoordig veel
gesproken en geschreven over het levensdoel dei-
vrouw, laat dat het uwe zijn, er is zeker geen
edeler dan dat.*
„Maar hoe zou ik dat moeten beginnen
A-Dat kunt ge op verschillende wijzen doen.
De welvaartja de geheele ziel van den man
liggen in de hand der vrouw. Er is een edel
werk voor u te verrichten. Laat het uw streven
zijn uw man tot plichtgevoel op te wekken tot
een goed bestuurder zijner goederen te maken
leer hem goedrechtvaardig en barmhartig te
zijn. Kan een vrouw een verhevener plicht voor
zich bedenken
„Het zon een edele taak zijnmaar zou ik die
kunnen vervullen, lleinhold
„Met uw volharding en zelfbeheersching, die
bijna heldenmoed wordt, kunt gij het. Gij zult
de beeldhouwer zijn, die uit een massa goede en
slechte eigenschappen beproeft een schoon beeld
te scheppen.*
„Och of ik het konde maar die taak gaat
mijn kracht te bovenhoe zou ik die aanvan
gen
„Dat zal uw eigen gevoel u zeggen. llag ik
vrij uit tot u spreken, Elfriede? Wilt ge mij
beloven, mij mijne woorden niet kwalijk te ne
men
„Ge zijt zoo goedReinhold riep zij harts
tochtelijk uit, //dat ik u nooit iets kwalijk zou
kunnen nemenintegendeeldoor u beripst te
worden is bijna een geluk.*
Het is geen berisping. Ge vraagt mij hoe ge
uw echtgenoot voor u winnen kunt. Goed, ik zal
Willemse, mede te Rotterdam wonende, maar
wiens schoonzoon Vos, te Soerabaja geves
tigd is.
Smit krijgt van Willemse een brietje, gea
dresseerd aan den schoonzoon Vos, waarin
deze laatste door zijn schoonvader verzocht
wordtUEd. gelieve te betalen aan Smit, of
aan iemand van zijnentwege (aan zijn order)
de som van t 2000, die wij samen (Willemse
en Vos) wel zullen vei rekenen (waarde in
rekening.)
Dit brietje (wissel) stuurt Smit aan zijn
schuldeischer Janssen te Soerabaja, die eerst
aan Vos aldaar laat vragen of deze fondsen
van zijn schoonvader in handen heeft en dan
nog, die f 2000 wil uitbetalen (den wissel
accepteert te betalen), want Vos, de betrok
kene, is door dat briefje, bevattende een
„verzoek" van zijn schoonvader, niet gebon
den. Al was hij aan laatstgenoemden geld
schuldig, dan nog is hij niet verplicht, aan
den eersten den besten, die op hem wordt
afgestuurd, het verschuldigde uit te betalen.
Hij heeft met zijn schoonvader te doen en
met niemand anders, tenzij hij op zich neemt
(accepteert) dien wissel te betalen (te hono-
reeren.)
Men zie in de practijk dat punt vooral niet
over het hoofd. Men vergete niet, dat niemand,
zelfs at ware hij schuldenaar, verplicht is een
wissel uit te betalen, zoo hij zich niet mon
deling of schriftelijk daartoe verbond. Het
op zich nemen dezer verplichting moet, zoo
de zaak voor den rechter komt, vaststaan,
het moet „bewezen" zijn dat de betrokkene
(schuldenaar) er in toestemde, dat een wissel
op zijn kas zou worden afgegeven en dat hij
daardoor zich verbond dien te betalen.
Zonder dat bewijs zijn alle kosten ten laste
van hem, die den wissel uitgaf, en die kosten
zijn niet geheel over het hoofd te zien; in
ons dure Nederland beloopen ze lichtelijk f 8
en artikel 179 van het wetboek van koop
handel schijnt het maken dier kosten in elk
geval gebiedend voor te schrijven.
Het luidtBij gebreke van betaling op den
vervaldag is houder, zonder aanzien of de
wisselbrief al dan niet geaccepteerd zij, ver
plicht denzelven op den volgenden dag te
laten protesteeren.
Dit alles is van groot belang voor het da-
het u zeggen. Laat ons van het standpunt uit
gaan, dat men u een groot onrecht heeft aange
daan, maar dat gij te edel zijt om u daarover te
wreken.
Haar gelaat helderde bij deze laatste woorden
aanmerkelijk op. „Ik begeer geen wraak./'
r „Goed, men heeft u onrecht aangedaan en ge
zijt zelfs bereid, kwaad met goed te vergelden,
liet eerste wat ge te doen hebt is de trotsclie uit
drukking, die uw gelaat altijd aanneemt als uw
man tegenwoordig is, af te leggen.
„Kijk ik dan zoo trotsch?* vroeg zij verwon
derd.
„Ja, ge zijt vroolijk en levendig aan het spre
ken. Zoodra echter Erich het vertrek binnen
komt, zijt ge als in een marmeren beeld veran
derd. Een trot9clie koelheid is over u gekomen,
uw oogen worden koud, het lachje verdwijnt van
uw lippen, ge zijt in zijn tegenwoordigheid een
geheel ander wezen, het verschilt als dag en
nacht.*
„Hoe kan ik dat veranderen daar ik weet, dat
hij een afkeer van mij heeft?* vroeg zij klagend.
„Het is moeilijk, dat geef ik toe. Maar als gij
begint er zoo koel en trotsch uit te zien, doet
hij zijn best u te toonen dat hem dit onverschil
lig is, en zegt hij dingen, die hij niet zeggen zou
al9 ge niet zoo ongenaakbaar scheent. Zal ik u
een voorbeeld geven P Heden morgen waart ge
in mijn kamer; gij hadt mij heerlijke bloemen
gebracht, uw gezicht stond vroolijk, uwe oogen
schitterden. Gij hadt een ruiker resida's in de
hand en beweerdet dat ge den geur van reseda's
den heerlijksten vond van alle bloemen. Erich
kwam binnen en weet ge het nog?*
Zij boog het hoofd om haar blos te verbergen
en zeide niets.
„Hij zag de resida's in uw hand, boog zich
er over heen en roemde den heerlijken geur.
Terstond kwam het koele masker over uw ge
laat en ik zag u den ruiker wegwerpen, als had
een adder u gestoken. Daarop zei Erich iets
over luimen, wat u onaangenaam was, en ge
verliet de kamer als een beleedigde majesteit.
Toen ge elkaar weer ontmoettet, sprak geen uwer
gelijksche leven, dewijl verreweg de meeste
handelaars den wissel beschouwen als een
middel om aan hen verschuldigde sommen
te innen, en dewijl dit een dwaalbegrip is,
heeft het zijn nut uiteen te zetten, waar men
zich aan te houden heelt.
Wanneer een koopman bij den verkoop, de
voorwaarde stelt, en indien deze voorwaarde
stilzwijgend of uitdrukkelijk wordt aangeno
men „betaling per wissel," dan ontstaat er
een wisselschuld en moet de kooper den
wissel betalen op straffe van de kosten te
zijnen laste te krijgen. Wanneer echter bijv.
een kleermaker zonder afspraak, maar wissels
op zijn klanten afgeeft, dan maakt hij kosten
uit zijn eigen zak, als deze wissels bij niet-
betaling geprotesteerd worden.
Reeds vele kooplieden betaalden leergeld,
maar de wissel blijft zulk een coulante wijze
van verrekening, dat zij hiervan niet gaarne
afstand doen en naar een middel omzagen
zich tegen diergelijke schade te vrijwaren.
Weshalve zij onder hun wissel stelden„Zonder
kosten," dat wil zeggen probeer het maar
eens, lukt het niet, dan zullen we verder zien,
maak echter geen kosten.
Eenige kassiers storen zich evenwel niet
aan dat verzoek en laten bij uiet-betaling,
zoo'n wissel evengoed protesteeren als of er
daaromtrent niets opstond, dewijl ze zich door
de bewoordingen van het zoo even afge
schreven artikel 179, gebonden achtten. Aan
gezien men niet licht over een kosten-rekening
van f 6 of f 8 gaat procedeeren, hetgeen zeer
verstandig is, had de rechterlijke macht weinig
gelegenheid om haar gevoelen hieromtrent
kenbaar te maken. Toch kwamen er gevallen
voor dat schuldeischers, die op hun wissel
zetten„z.k.," weigerden de gemaakte protest-
kosten te betalen en hieruit processen voort
vloeiden.
De geleerden waren het niet eens, meer
dan een rechtscollege oordeelde, dat het
voorschrift van artikel 179 voornoemd, ge
biedend is voor alle gevallen, en dat men
zich dus niet te houden heeft aan de conditie
„zonder kosten," een bijvoeging, onbekend
in de leer van het wisselrecht, en dat er
moet geprotesteerd worden, de kosten natuur
lijk te dragen door den trekker, dat is door
den schuldeischer. Zoo oordeelde bijvoorb.
een woord.*
„Het is waar, Reinhold, ik had ongelijk. Wat
hebt ge goed op ons gelet.*
„Omdat ik u zoowel als Erich hartelijk lief
heb. Maar komen wij op de zaak terug, Elfriede.
Hadt ge hem, in plaats van de bloemen weg te
werpen, een vriendelijk gelaat getoond, hij zou
u zeker een vroolijk antwoord gegeven hebben,
en alles ware anders geweest."
„Maar zou het ook oprecht geweest zijn Ik
ben niet vriendelijk jegens hem gezind. Had ik
den schijn dus moeten aannemen Is het niet
onvrouwelijk, liefde te zoeken, waar geen liefde
geboden wordt
„Misschien bij een meisje, bij een vrouw niet.*
//Erich zal mij nooit liefhebben," zeide zij treu
rig. „Ik geloof niet dat hij een hart heeft, hij
heeft wel honderdmaal iemand liefgehad.*
„Maar nooit werkelijk bemind, Elfriede. Als
gij zijn hart verovert, zult gij zijn eerste liefde
zijn, geloof mij. Ik heb u nu een voorslag te
doen. Gij moet hem een weinig te gemoet ko
men niet in het oogvallend, maar door een
weinig vriendelijkheid, die toont dat ge berouw
hebt over uw laatste handeling en hoezeer ge
wenscht vrede met hem te sluiten.* Hij wist
welk een overwinning het voor haar was om
„ja' te zeggen, maar zij deed het, zij zweeg
eenige oogenblikken en stond toen plotseling op.
„Reinholdgij zijt mij een goed vriend. Ik ben
u dankbaar en zal u dit toonen door uwen raad
te volgen."
„Ik verlang geen dank, Elfriede. Ik ben reeds
genoeg beloond als ik u beiden gelukkig zie."
Zij verliet hem toen, en hij zag hoe zij van
het eene residabed naar het andere liep en de
schoonste bloemen afplukte. Nog een vriendelijk
knikje en zij was verdwenen.
Graaf Erich bevond zich in de biljartkamer.
Zijn medespeler had hem even alleen gelaten, ten
einde een pas ontvangen telegram te beantwoor
den. Men kon het aanzien dat hij niet opge
ruimd was Erich, hij hield niet van stoornis in
zijn spel.
„Hoe ongelukkig," dacht de jonge gravin.
de rechtbank van Amsterdam den 21 Decem
ber 1849, het hof van Limburg den 4 October
1848 enz., terwijl andere colleges het tegen
overgestelde gevoelen aannamen.
Reeds den 13 Januari 1865 besliste de
hooge raad dat het door den trekker (schuld
eischer) of door den nemer, of door een der
endossanten op den wissel uitgedrukt beding:
„zonder kosten," een niet door de wet ver
boden clausule is, die daarom deel kan uit
maken van het wisselcontract, hetwelk dus
gesloten wordt met de conditie er bij, dat
de trekker niet verlangt, dat er kosten bij
wanbetaling worden gemaakt, dat hij afziet
van zijn recht om door een proteslacte het
bewijs, zijnde het in rechten eenig mogelijk
bewijs, te erlangen, dat de wissel werkelijk
ter betaling is aangeboden en dat geen be
taling volgde, een recht, alleen in het belang
des trekkers aan dezen toegekend en waarvan
hij kan afzien, dewijl het geen recht is van
publieke orde, geen recht, waarbij het open
baar belang is betrokken; dat door dien afstand
de laatste houder van den wissel ontslagen
is van de verplichting, hem opgelegd bij veel-
gemeld artikel 179, terwijl de trekker (schuld
eischer) wanneer hij geen afstand had gedaan
van dat recht, ongehouden ware geweest bij
niet protesteeren van een onbetaalden wissel,
hoofdsom en kosten te vergoeden. Nu hij
zelf de conditie schreef „zonder kosten,"
verbond hij zich tot restitutie der hoofdsom
in geval van wanbetaling; laat de laatste
houder den wissel desniettegestaande prote
steeren, deze kosten komen te zijnen laste.
Dit is van dagelijksch belang nu het publiek
en zelfs kassiers, telkens blijken geven niet
bekend te zijn, of geen rekening te houden
met de leer van den hoogen raad, zoodat
het niet overbodig kan geacht worden de
aandacht er op te vestigen dat„Wissels,
waarop de trekker of een der andere tusschen
personen, de clausule vermelden„zonder
kosten," niet behoeven geprotesteerd te worden
en laat de houder dit doen, hij die kosten
te zijnen laste houdt."
(R. N.)
Daar zij 't Reinhold echter beloofd had, zou zij
alles liever getrotseerd hebben dan haar woord
te breken.
Toen de graaf opkeek, moest hij zich zelf be
kennen dat hij nooit een liefelijker verschijning
gezien had dan die zijner vrouw, zooals zij daar
meteen ver hoogden blos op de wangen en resi
da's in de hand voor hem stond.
Zij wilde hem niet laten bemerken hoeveel in
spanning het haar kostte; voordat hij tijd tot spre
ken had, was zijn gezicht verborgen in een rui
ker prachtige resida's.
„Daar," sprak zij lachend, „gij hebt heden
morgen gezegd dat het uw lievelingsbloemen
waren."
Hij durfde zijn oogen niet vertrouwen. Kon
deze vroolijke, vriendelijke stem aan zijne koele,
trotsche vrouw behooren Vol verbazing keek
hij haar aan. Zij zag zijne verwondering niet,
ot liever zij wilde die niet zienzij keek hem
hoewel met hooggekleurde wangen, vriendelijk
aan.
„Weet ge waarlijk nog, wat ik heden morgen
tot u zeide vroeg hij op vriendelijker toon,
dan hij ooit tot haar gesproken had.
„Ja, en het pleit voor uw smaak. Ik ben het
geheel met u eens. Ik vind geen geur heerlijker
aan die der residu's."
„Een compliment aan mijn goeden smaak
„Ja, zijt ge daar zoo verwonderd over?* vroeg
zij lachend.
„Ik verbeeldde mij, dat ik in uwe oogen in geen
enkel opzicht een compliment verdiende."
„Dat kondt ge wel eens mis hebben," ant
woordde zij ernstig, terwijl zij bij zich zelve
alles herhaalde wat Reinhold ten zijnen gunste
gezegd had.
„Het is waar sprak hij op bijna treurigen
toon. „Ik heb u mijn karakter altijd van de
slechtste zijde getoond."
Bij deze wending van het gesprek verschrikte
zij en was het liefst weggeloopen.
(Wordt vervolgd.)