Nummer 27, Donderdag 2 April 1891. 14e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. ANTOON TIELEN FEUILLETON. ▼an Staatkundig overzicht. UITGEVER: Waalwijk. De Haagsche kamer van koophan del en de handel. Wij lezen in de Nieuwe Rotterdamsclie Courant De kamer van koophandel en fabrieken te 's Gravenhage, eene der weinige aan deze zijde van den Moerdijk (of de eenige?) die het protectionisme voorstaan, heeft zich aan gegord om eene „nationale'' beweging in het leven te roepen ten gunste van tarief herziening in beschermenden zin. Na vroe ger de andere kamers van koophandel en de industrieele 'en landbouwinstellingen tot medewerking te hebben uitgenoodigd, heeft zij thans ook de „fabrikanten in Neder land* opgeroepen zich bij de beweging aan te sluiten. Naar het oordcel der kamer is vrijhandel „een ideaal-toestand, wanneer hij algemeen wordt toegepast." Nu echter bijna geheel Europa en Amerika in bescherming heil zoekt, en de twee „miniatuurstaten," Zwit serland en Nederland alleen blijven staan (Engeland wordt in het voorbijgaan maar vast bij „geheel Europa en Amerika" inge lijfd), nu zou het onverantwoordelijk zijn, zoo Nederland bij het stelsel van vrijen handel volhardde. „Moeten wij, Nederlan ders, dan alleen dien onhoudbaren toestand blijven bestendigen Men zou hierop met de wedervraag kun nen antwoorden, of wat voor andere landen, voor groote landen vooral, misschien past, ook voor Nederland dienstig isen of het te midden van al die beschermende, dat is, met slagboomen afgesloten landen niet zijne eigenaardige voordeelen heeft, geen slagboo men voor het vrije verkeer te hebben. Doch het ligt niet in onze bedoeling te gen het Haagsche adres een pleidooi voor den vrijen handel te houden. "Van die kracht is de aanval niet. Wat in het adres aan „de fabrikanten in Nederland" onze aandacht heeft getrokken, is de zonderlinge rol, die deze kamer van koophandel den handel laat spelen. Laten wij hier echter dadelijk bijvoegen, dit het besluit tot de „nationale" bewe ging genomen is met de meerderheid van ééue stem en dat de Haagsche „handel" hier vertegenwoordigd is door de hcereu RuttenEnthovenSterkman, Knuyver en Mulder, die met hun vijven de meerderheid uitmaakten. Volgens deze kamer van koophandel nu is het aan den handel te wijten, dat de nijverheid en de landbouw nog steeds te ver geefs naar redding uitzien, en zouden „de vrijhandelaren geen rekeniug willen houden met de zoo noodige instandhouding en bloei onzer nijverheid en van onzen landbouw." Het zou kunnen zijn, natuurlijk, dat de handel het verkeerd inzag en dat nijverheid en landbouw bij bescherming beter zouden varen maar dat de handel geen rekening zou willen houden met de „instaudhoudirig en bloei" van landbouw en nijverheid, is toch moeilijk aan te nemen. Meenen de Haagsche heeren, dat de handel bij ver armde akkers en in puin vallende fabrieken het best zaken doet Maar erger dan deze miskenning van het gezond verstand der kooplieden, is de mis vatting, als zou het bij dit vraagstuk han del contra nijverheid en landbouw staan. Indien het zoo ware, had de handel reeds lang zijn pleit verloren. Weten de Haagsche beschermers niet, dat de zuivelboeren niet gesteld zijn op eene bescherming, die hun slechts nadeel zou aan brengen en dat ook in de andere streken graanrechten, die het veevoeder duurder moe ten maken, verre van algemeen worden ge- wenscht fijne, schoone leden sloot, en met kostbare Bra- bantselie kant was omzet. Een donkere spencer, insgelijks van fluweel, met pels omzoomd en met gouden haken om den hals en om het middel bevestigd, deed de lijnen van het bovenlijf uit komen een zijden pelskap, waarvan de punfen op de schouders af hingen, bedekte de weelderige donkerblonde lokken, die daaruit te voorschijn kwamen. Aan de eveneens met pels omboorde fluweelen schoen zag men hooge roode hakken. Een parelsnoer was het eenige versiersel, dat de dame droeg, in de hand hield zij een gebeden boek. Niet de landbouw verre van daar 1 maar een deel der landbouwers, en vooral landheeren, op hoogere pachten belust, vra gen om graanrechten. Dat de nijverheid om bescherming vraagt, is niet minder onwaar. Vraag het eens aan Stork, den machine-fabrikant, aan Duyvis, den stijfselfabrikant, aan Plate, den kaar senfabrikant en dat zijn toch mannen van de nijverheid vraag het aan de we vers van Enschede, aan de scheepsbouwers langs Maas, Noord en IJsel, wat zij willen; het antwoord zal zijn wilt gij onze nijver heid in den grond boren, ga dan bescher mende rechten heffen. Tegenover de fabrikanten, die bescherming vragen, staan fabrikantendie niet alleen geen bescherming vragen, maar er bepaald van verschoond wenschen te blijven. Tegen den handel is in het adres de groote grief, dat hij „verlangt dat alle pro ducten in Nederland tegen een minimum van invoerrechten worden ingevoerd, om hier tegen de laagste prijzen te kunnen worden geleverd." Heeft dat kwaad echter ook niet eene goede zijde, ook voor nijverheid en landbouw Als de andere landen „Neder land met hunne overproductie tegen kosten- den prijs als het ware overvoeren, omdat zij in hunne respectieve landen zooveel hoo gere prijzen voor hunne fabrikaten kunnen bedingen* dan is het nog de vraag wie er het best aan toe is, de landzaat, die duur of de vreemdeling, die goedkoop bediend wordt. Het is waar dat sommige industrieën moeite hebben tegen dien goedkoopen in voer staande te blijven, soms wel een hard gelag bezwijken moet. Maar voor veie takken van nijverheid is die goedkoopte het behoud, zelfs wel de opkomst en bloei. Hebben de Haagsche heeren er nooit van gehoord, hoe het beschermde Duitschland oog scherp op Max gevestigd was, vewijder u 1 Er lag in den toon des sprekers iets beve lends, dat ondanks den aangenamen indruk van zijn persoon, Max tot tegenspraak opwekte, en dit des te meer, daar in dezen bevelenden toon toch niet het volle zelfvertrouwen vaneen recht hebbende, maar een merkbaar aarzelen lag, dat zich beter liet gevoelen dan beschrijven; het was alsof hij een rechtvaardiging verwachtte en dan zou kunnen toegeven. Vraag het eens aan deze fabrikanten, wat het lot hunner industrie zijn zou, indien duur brood, dure bouwmaterialen (d. i. dure woning) dure kleeding, duur schoeisel, dure werktuigen enz. enznaar den wensch van het Haagsche vijftal, de loonen en verdere productiekosten kwamen opdrijven. Maar zoo draagt dan niet alleen de han del de schuld, dat wij nog niet met be schermende rechten gezegend zijö, en zijn het de landbouwers en nij veren zei ven in de eerste plaats, die tegen den hun toegedach ten zegen zich verweren. En als ook dit maal de beweging niet „nationaal" wil wor den, zal het wel zijn omdat het doel, dat zij nastreeft, niet nationaal is. 't Is de tijd- der stille overpeinzingen ook op politiek gebied de stille week is werke lijk een stille week geweest en als van zelf komt men er toe eens in vogelvlucht na te gaan, wat het biina achter ons liggende eerste kwartaal van 1891 ons nieuws en belangrijks gebracht heeft, 't Is niet veel al is 't velerlei en al is 'l van dien aard, dat er na een korter of langer tijdsverloop veel belangrijks uit kan voortvloeien. In de eerste plaats moet Crispi's aftreding als premier en leider der buitenlandsche po litiek als een niet van beteekenis ontbloot feit worden genoemdimmers het vertrou wen in Italië, als lid der tri plea lliantie, moge te Weenen en Berlijn al niet bepaald ge schokt zijn, teleurstelling heeft Crispi's heen- Het wns mijn bedoeling niet te beleedigen. Men heeft mij doen wetendat ik hier iemand zou aantreffen, die niet datgene is wat hij schijnt en dat ik hem moest vertrouwen. Het komt mij voor, dat de oude Heidin zoowel met u als met mij den spot heeft gedreven. Ik word door de prinses verwacht, stoor ons niet, wij zullen later met elkander spreken. De Echo van het Zuiden, Wiil«(jksrbr cb LaBgstraatscfe (Conrnn!. Dit blad verschijnt Woensdag1 en Zaterdag avond. Abonnementsprijs per 3 maanden1,00. Franco per post door het geheele rijk f 1,15 Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. Advertentiën 17 regels J 0,60 daarboven 8 cent per regel groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch land worden alleen aangnomen loor het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. 20. VI. DE GEHEIMZINNIGE BOODSCHAP. Meester Bockel drukte den jongen man de hand. Ik wenschte dat het anders ware, zei hij, maar niemand kan over zijn eigen schaduw springen. Doe dus wat gij niet laten kunt, en God geve er zijn zegen op De meester roerde het onderwerp niet weder aan, maar men kon hem aanzien, dat hij van den gang van Gundacker naar den St. Stepha- nusdom niets goeds verwachtte. Max zelf kon het ongeduld, waarmee hij naar den bepaalden dag verlangde, nauwlijks verbergen, en dit was het beste bewijs, dat de vrees van Bockel niet ongegrond was. Eindelijk was de lang verwachte dag aange broken. Door de stad liepen allerlei geruchten over het vonnis, dat over vorst Lobkowitz was uitgesproken men zei zelfs dat de keizerin zijn dood had geëischt. Het paleis Lobkowitz was bezet met een wacht, die ieder ongeroepene den toegang ontzeide. Levendiger dan ooit drong zich aan Max het gevoel op, dat zijn opontbod naar den onden eerwaardigen dora in betrekking zou staan met 't een of ander dienstbewijs. Hij gordde zijn zwaard aan en stak een dolk bij zich om voor alle gevallen gewapend te zijn. De reusachtige domin den vorm van een latijnsch kruis gebouwd, verhief zich sedert de twaalfde eeuw boven een verwarde massa over oude huizen, slechts door smalle stegen van elkander gescheiden. De vesperklok riep de ge- loovigen naar het bedehuis, maar Max knielde thans niet zooals gewoonlijk in den bidstoel neder, zijne blikken zweefden in nieuwsgierige verwachting rond. Daar bemerkte hij in een zij kapel een vrouwelijke gedaante voor het beeld des Gekruisigden geknield, die van de andere geloovigen verwijderd, daar alleen en eenzaam haar vrome plichten vervulde. De dame droeg een kleed met korten sleep van zwaar donker fluweel, dat nauw om hare Gouden en roodachtige lichtstralen, die door de hooge vensters der kapel vielen, speelden stil en plechtig om de steenen beelden van een graf- teek en, en ook nu en dan om het hoofd der biddende. De knielende was Eleonora Lobkowitz. Hare vormen hadden zich schooner ontwikkeld sedert Max haar had gezien, des te meer ontstelde hij, toen h j hier de trotsche schoone onder den last des ongeluks gebogen, in smartelijke klachten voor het beeld des Verlossers terugvond. Haar gelaat was bleek, in haar schoone oogen blonken tranen, haar geheele houding getuigde van ge broken trots, maar er lag toch iets in hare trek ken, wanneer zij opzag, dat bewees, dat zij zich slechts aan deze plaats en slechts voor het beeld van den Heiland zoo diep boog. Max verloor zich in de aanschouwing van de biddende; hij dacht terug aan den dag, toen hij haar tevreden en opgeruimd aan de zijde van hare vriendin had gezien daar voelde hij plot seling eene hand op zijn arm, en zag voor zich een cavalier in de toenmalige hofkleeding, met een zwart Spaansch wambuis en een dergelijken mantel met burduursel, roode kousen en schoenen; op den hoed, dien hij in de hand droeg, naar de Spaunsche mode opgetoomd, stak een rood bonte vederbos. Eenige schreden achter den cavalier stond een oude vrouw, die hem waarschijnlijk hier gebracht had, en wel in de afhankelijke betrekking van duenna tot de biddende dame kon staan. Het is niet betamelijk eene biddende door nieuwsgierige bespieding te storen, zei de cava lier, wiens mannelijk schoone, nog jeugdige ge laatstrekken deu stempel droegen van vastbera denheid, op een fluisterenden toon, terwijl zijn Ik stoor de prinses niet, hernam Max, met welk recht spreekt gij in haar naam? Hal gij kent haar, riep de cavalier verrast op een gedempten toon, maar toch op eene wijze, als ware hij op dit antwoord niet geheel onvoor bereid: heeft iemand u hier bescheiden Ja het was wel is waar een zonderlinge boodschap, maar nu ik die dame heb gezien, zou ik haar gaarne doen weten, dat het mij een groot genoegen zou zijn, indien ik haar een dienst kon bewijzen. Het gelaat van den cavalier kleurde. Hij voer de Max achter een pilaar, waar zij konden spre ken, zonder door Eleonora te worden opgemerkt, indien deze toevallig omzag. Was het een oude vrouw, een Heidin, die u hier heeft ontboden vroeg de cavalier met on- rustigen haast en in zijne blikken lag een meng sel van nieuwsgierigheid en argwaan. Wie zijt gij Iemand, die reeds eenmaal aan de prinses een dienst heeft bewezen, en wien het ongeluk haars vaders aan het hart gaat. Getrouwdheid in 't ongeluk is zeldzaam. Maar wie zijt gij Ik heb u nooit in het gevolg van den vorst, of in de omgeving van de prinses gezien. Ik ben een werkman van meester Bockel, den wapensmid. In de trekken van den cavalier vertoonde zich teleurstelling, doch geen onaangename, vervol gens twijfel. Een handwerksman vroeg hij verwonderd, en gij draagt een zwaard op werkdag? Gij spreekt toch de waarheid Ik ben een werkman, maar ik oefen slechts een vrije kunst uit en weet het zwaard te han- teeren, dat ik draag. Alben ik geen edelman, dan is 'mijn woord toch even goed en ik ken niemand het recht toe om daaraan te twijfelen. onzen scheepsbouw aan het werk houdt? hoe de Duitsche stijfsel fabricage het, met be scherming, niet uithouden kau de onze, zonder bescherming, wel hoe onze machine fabrieken niet alleen in Nederland en de koloniën, maar ook in den vreemde het veld kunnen behouden Bloeien hier niet de kaarsen-, de margarine-, de tabaksindustrie? Een wenkdien de duenna aan. den cavalier had gegeven, riep dezen bij de prinses. Mag zag hoe Eleonora hem vertrouwelijk ontving en trok zich terug om niet als een ongeroepen luisteraar lastig te vallen. Maar reeds na weinige minuten haalde de duenna hem bij het paar, dat daar stond hand in hand; de oogen van Eleonora zwommen in tranen. Zijt gij het! riep zij, toen zij Max herkende en dank en aandoening straalden uit hare oogen. Ik kan wel raden wat u hier gebracht heeft, gij denkt hulp te kunnen verleenen, maar wie heeft u gezegd, dat gij mij hier zoudt aantreffen? Gij waart het, vervolgde zij zonder zijn antwoord af te wachten, dien ik verkoos tot bode om mijn vader dien noolottigen brief te zenden. Lang heb ik vermoed, aat die boodschap door uw schuld verraden was, maar ik ben door onder zoek beter ingelicht en ik dank God, dat het slechts de lagen zijner vijanden zijndie thans mijn armen vader in het verderf hebben gestort en' niet een misplaatst vertrouwen, dat ik in u had gesteld. Ik oen u mijn dank schuldig ge bleven en thans ben ik armer dan gij 1 Prinses, antwoordde Max bewogen, spreek daar niet van gave God dat ik iets kon doen om u in uw ongeluk bij te staan. De wil geldt voor de daad, hernamEleonora treurig glimlachende; ik zou mijn ongeluk ge makkelijker kunnen dragen, indien de vrienden, die mijn vader in den voorspoed heeft gehad, dachten zooals gij; het is geen schande voor den laster te bezwijkende waarheid zal aan den dag komen en de leuger ontmaskeren, maar het is smartelijk verlaten te zijn door allen, op wier vrienschap men had gebouwd. Uwe tegenwoor digheid herinnert mij eene vriendin, die ik liefhad. Wordt vervolgd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1891 | | pagina 1