Nummer 22
Donderdag 17 Maart 1892. 15° Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
UITGEVER:
ANTOON TIELEN,
BUITENLAND.
Belgie.
FEUILLETON.
Eenc geschiedenis uil de Engclsche rechtspleging.
Frankrijk.
De Echo van het Zuiden,
Wul«yksrkr en Laisgstraatsehe Courant,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden 1,00.
Franco per post door het geheele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Waalwijk.
Advertentiën 17 regels J 0,60 daarboven 8 cent per regel
groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb-
land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Vrcesclijkc hi ij n ramp te Anderlues.
Aangaande de vreeselijke mijnramp te
Anderlues, waarvan wij in ons vorig nummer
in 't kort melding maakten, lezen wij het
volgende
Een donderende knal deed Vrijdagmorgen
om kwart vóór achten de bevolking van
Anderlues, een mijnwerkerplaats in Hene
gouwen, tusscheu Binche en Marchienne-au-
Pont gelegen, opschrikken. Maar niet alleen
te Anderlues, zelfs op een uur afstands had
men den slag gehoord, die onmiddellijk bij
de bevolking hoofdzakelijk mijnwerkers
en hunne families het vermoeden deed rij
zen, dat er in de mijn een ontploffing had
plaats gehad, en werkelijk bleek dit het geval
te zijn.
De Laugnamijn, no. 3 van de „Société des
Charbonnages de la Haye" was getroffen
door een dier rampen, welke vele vrouwen
tot weduwen, kinderen tot weezen en ouders
kinderloos maken, want er moesten een
300-tal mijnwerkers in de mijn aan het werk
zijn.
In minder dan geen tijd had zich natuur
lijk een wanhopige menigte bij den ingang
van de mijn verzameld, meest lieden, wier
bloedverwanten er aan het werk waren en
die thans in de grootste onzekerheid ver
keerden omtrent het lot van hun verwanten.
Onmiddellijk togen mannen aan het werk,
om den toegang tot de mijn, die versperd
was, vrij te maken en om de reddingslifl te
laten zakken, wat hun echter slechts tot de
eerste schacht gelukte; tot de tweede kon
men onmogelijk doordringen. Deze omstan
digheid en het feit, dat de opening van een
ventilator onder de puinhoopen van een in
gestorten muur was bedolven, zoodat alle
toevoer van lucht tot de lager gelegen
schachten was afgesloten, waren voldoende
om de omstanders te doen inzien, dat er
weinig kans op redding was.
15
VIII.
Wie zou uwe lordschap kunnen dwingen!
antwoordde zij zacht,
Eene macht, die in veel hoogeren graad dan
de koninklijke over leven en dood beslist, ver
oordeelt ot begenadigt, fluisterde hij. en deze
macht berust, voor zooverre mij betreft, in een
enkele kleine hand.
Mary werd verlegen en was niet in staat te
antwoorden.
De tegenwoordigheid van lord Waversford
oefende steeds een neerdrukkenden invloed op
haar uit; zijn uiterlijk voorkomen, zijn beschaafde,
manieren hadden iets verblindends voor haar;
zij werd door zijne schitterende gave van spre
ken geboeid, maar zij kon zich tegenover hem
niet vrij en rondborstig bewegen. Het was haar,
alsof haar denken en gevoelen aan banden was
Het was eene verlichting voor haar, toen hare
moeder opstond, en haar daardoor van een ant
woord op de tamelijk rechtstreeksche zinspeling
ontsloeg. De graaf stond terstond op, om de
dames de deur te openen, waarop hij na eene
diepe buiging naar de tatel terugkeerde.
Wees voorzichtig, mijn arm vogeltje, de
vogelaar trekt zijn netten steeds nauwer dicht,
fluisterde Hetty hare vriendin toe, toen de beide
meisjes, in het salon teruggekeerd, op een kleinen
divan bij het raam jflaats genomen hadden, ter
wijl mevrouw Wintlebury ineen fauteuil bij den
haard een middagslaapje deed.
En indien ik nu volstrekt niet voorzichtig
wil zijn? vroeg Mary bits.
Dan is voorzeker mijn waarschuwen over
bodig, zeide Hetty met een lach, die echter niet
zeer vroolijk klonk. Maar ik wil het toch doen!
Waartoe zou men vrienden hebben, als zij ons
niet tegen onze vijanden beschermden!
Ik zie geen vijand, die mij bedreigt.
Toch wel, toch wel, mijn bestel De gevaar-
Tegen een uur kwamen 15 mijnwerkers
uit de mijn te voorschijn. Zij hadden de
tweede schacht weten te bereiken en waren
zoo den dood ontkomen, tenminste den ver
stikkingsdood in de mijn, want de zware
verwondingen, die de meesten hunner hadden
bekomen, geven weinig hoop dat zij het er
levend zullen afbrengen. Een jeugdige mijn
werker, een 15jarige knaap, had zich ook
weten te redden, maar nauwelijks was hij in
de buitenlucht gekomen, of hij gat den geest.
Er werden inmiddels geen pogingen onbe
proefd gelaten om tot in de dieper gelegen
schachten door te dringen, waarin men eerst
's middags te 4 uur, dus 8 uur na de ont
ploffing, slaagde. De eerste gewonden en
dooden konden toen naar boven worden
gebracht; de tooneelen van wanhoop, die
telkens te aanschauwen waren, wanneer in
een vreeselijk verminkt lijk, dikwijls zonder
hoofd of zonder ledematen, een man of vader
werd herkend, gaan alle beschrijving te boven.
Den geheelen avond werd Vrijdag voort
gegaan met het het verwijderen der lijken
uit de mijn, tot om tien uur door de mijn
werkers, die tot de dieper gelegen schachten
waren doorgedrongen, werd opgemerkt, dat
het vuur, dat sinds de ontploffing van 'smor-
gens in de mijn was blijven smeulen, in
omvang toenam, en weldra zelfs zulk een
uitbreiding kreeg, dat om half een 's nacht?
door den directeur bevolen werd, dat ieder
een, die aan het reddingswerk deelnam, de
mijn moest verlaten. Van de zijde der om
standers, van wie de meesten nog in angstige
onzekerheid omtrent het lot van hun bloed
verwanten verkeerden, werd tegen dat bevel
heftig geprotesteerd, daar men altijd nog in
de hoop leefde, dat niet alle mijnwerkers, diè
zich nog in de mijn bevonden, om het leven
zouden zijn gekomen. De gendarmerie moest
er zelfs aan te pas komen om de orde té
helpen handhaven.
Weldra bleek echter, dat het geen voor
barige vrees was geweest, die den directeur
dit bevel had doen geven, want toen 's nachts
om vier uur, een breede vlam hoog uit den
lijkste vijand, die wij kunnen hebben, zijn wij
somtijds zelf.
Mary lachte gedwongen. En meent gij dat ik
mij in dit geval bevind?
Meenen niet, ik weet het zeker; gij bemint
den graat niet
Ik bewonder en acht hem.
Hetty trok een allerliefst scheef gezichtje.
Dat zou wellicht betwistbaar zijn, maar ik
wil het echter toegeven; bewondering en achting
zijn evenwel onvoldoende surrogaten voor liefde.
Het zijn de grondslagen, waar deze op ge
bouwd wordt.
Misschien in de veronderstelling dat daartoe
ruimte voorhanden is.
Wat bedoelt gij daarmede Iletty
Iets dat ik u niet behoef te zeggen: gij kunt
noch lord Waversford, noch iemand anders be
minnen, omdat gij William bemint. En daarom
moogt gij den graaf niet aannemen.
Moet ik dan aanzien, dat hij Elisabeth Can
ning huwt en misschien van veidriet wegkwij-
nen?
Gij zult hëlpen verhinderen, dat hij haar
huwt; herinner u, Mary, wat gij mij beloofd
hebt.
Toen was het andersantwoordde Mary,
met een zucht, nu is het meisje teruggekeerd en
hij hangt vaster aan haar dan ooit.
Laten wij de terechtzitting afwachten.
Zij kon niet voortgaan de deur van het
salon werd zoo driftig opengerukt, dat mevrouw
Wintlebury uit hare sluimering ontwaakte.
William! riepen beide meisjes; van waar
komt gij
Van Londen, zeide hij hijgende. Fielding
heeft het voorloopig onderzoek geëindigd, en
moeder Wells met al de heidens naar de gevan
genis laten brengen. Het is nu ontwijfelbaar ze
ker, dat Elisabeth Canning in den „Lintworm*
opgesloten geweest is.
Up dezen oogenblik opende een bediende de
deur, en de heeren traden in het salon zij had
den de laatste woorden nog gehoord.
Alzoo is het bewezen vroeg de lord met
een spottenden glimlach, en zag den opgewon
den William koel, bijna met minachting aan.
Voor mij was dat niet noodig, ik heb er
nooit aan getwijfeld! riep deze in vervoering.
Neen, dat hebt'gij niet gedaan, en als de
ventilator opsloeg, toen wist een ieder hoe
het in de mijn gesteld was, dat zij namelijk
geheel in brand stond. Ook de gebouwen,
bij de mijn behoorend, werden door de vlam
men aangetast en gedeeltelijk vernield. Na
dat eerst de brand der gebouwen was be
dwongen, werd begonnen met de lager ge
legen schachten onder water te zetten. Men
rekent er minstens 10 dagen voor noodig te
hebben om het vuur in de mijn meester te
worden.
Natuurlijk is er nu geen sprake meer van
verwijdering der lijken uit de mijn, wat de
smart nog vergroot van hen, die familieleden
onder de omgekomenen tellen.
Aan de gewonden worden de noodige zor
gen besteed een klein gedeelte gelooven de
dokters echter maar, dat er het leven zullen
afbrengen.
Zaterdag avond had er weder een ont
ploffing in de mijn plaats, die, volgens de
mijnwerkers, welke reeds meer een dergelijke
ramp meemaakten, nog wel door anderen zal
worden gevolgd vóór de brand is gebluscht.
Een juiste opgave van het aantal gewon
den en gedooden is nog niet bekend. Er
wordt gesproken van 154 dooden, 18 gewon
den en 62 geredden andere bladen stellen
het getal omgekomenen weer op 220. De
materieele schade bedraagt meer dan één
millioen gulden, zonder daarbij dan nog de
enorme verliezen te rekenen, die geleden
worden door den algeheelen stilstand van
het werk.
Zondagmiddag te 4 uur had de begrafenis
plaats van de eerste 20 slachtoffers. Er was
een onafzienbare menschenmenigte op de
been om getuige te zijn van deze droeve
plechtigheid, die door niets verstoord werd.
Dinsdag morgen werd een groote mis voor
de overledenen gehouden.
Uit alle oorden van het land en ook van
daarbuiten stroomen reeds giften voor de
slochtoffers en hun families toe.
De ministft- van openbare werken, De
Bruyne, stelde zich persoonlijk op de hoogte
van den toestand in de mijn en betoonde
rechters het deden, dan zouden zij met u te doen
krijgen, zeide Robert lachende.
Ik twijfel niet aan de wijsheid en recht
vaardigheid van onze rechtersmoeder Wells en
hare roofzieke bende zullen zeker voorbeeldig
gestraft worden, zeide de lord op een toon, die
het onzeker liet, of hij in ernst of in scherts
sprak.
Daar de zaak nu ir» zulk een goed vaar
water is, moet gij u wat rust gunnen, oude jon
gen! Gij ziet er voorwaar geheel afgemat uit,
hernam Robert op zijn beschermenden toon.
Er blijft mij nog veel te doen over, ant
woordde William met een diepen zucht; eerst
moet de terechtzitting voorbij zijn, en dan
- Zult gij, hoop ik, u herinneren, dat gij de
erfgenaam zijt van een ouden naam, viel de squire
hem scherp in de rede.
Ik zal er aan denken, dat ik een Davistown
ben, antwoordde de jonge man ernstig.
Het spijt mij dat ik den interessanten af
loop niet kan afwachten, sprak de grasf, en zijn
mond vertrok zich tot de diepste minachting te
gen den jongen dwaas; ik moet binnenkort voor
verscheidene weken naar Rowlansliill in Hamps
hire.
Wilt gij nu reeds Londen verlaten? vroeg
de squire.
Ik moet, daar ik opperjagermeester gewor
den ben. De titularis, die tot dusverre dit ambt
bekleedde, heeft het een weinig verwaarloosd,
en ik zou gaarne willen, dat het jachtveld en de
honden tegen den 'tijd van de vossenjacht in den
besten toestand waren. Gij hebt mij daarbij een
bezoek beloofd, squire Wintlebury, en dus moe
ten alle zeilen bijgezet worden om eer in te leg
gen. Hij groette de dames en fluisterde Marv,
terwijl hii zich tot haar nèderboog om haar de
hand te kussen, toe: Tot weerziens, miss Mary
•denk aanmij, gelijk uw beeld mij vergezellen
zal. Daarop nam hij hartelijk afscheid van den
squire, en zijn zoor, terwijl hij zich piet de hou
ding van een overwinnaar slechts koel vóór den
jongen baronet boog.
William Davistown verslond degroep bijna
met de oogen. Hij had een gevoel, alsof hij den
lord neerslaan moestnpg eer deze de kamer
had verlaten, was hij aan de zijde van Mary.
Lord Waversford's onderhoud schijnt u zoo te
boeien, dat gij daarvoor de tegenwoordigheid van
veel deelneming in het lot der ongelukkige
mijnwerkersfamilies.
Met zekerheid kan thans gemeld worden,
dat op het oogenblik van de eerste ontplof
fing 236 mijnwerkers zich in de verschillende
schachten bevonden. Hiervan zijn er 63 ge
heel ongedeerd afgekomen, verder werden
nog 31 lijken en 20 gewonden uit de mijn
te voorschijn gebracht. In de mijn bevinden
zich dus nog 122 lijken.
Te Brussel worden plannen gemaakt
voor den aanleg van een hellenden of klim-
menden spoorweg, ter verbinding van de be
neden- met de bovenstad. Deze spoorlijn
zou loopen van de winkelgalerij van St. Hu-
bert naar de rue Royale, met een station in
die straat aan het pleintje, waar het stand
beeld van generaal Belliard staat en waar
men zulk een fraai gezicht heeft op de be
nedenstad. De winkeliers in de straat Mon-
tagne de la Cour zijn echter zeer tegen dit
plan, omdat zij vreezen, dat die spoorweg
eene groote vermindering in het verkeer en
dus ook in het winkeldebiet zou veroorza
ken iffhunne nauwe, kronkelende, steile straat,
thans nog de meest gezochte wandeling van
de lagere naar de huoger gelegen wijken.
Een dynamiet-aanslag is te Parijs Vrijdag
avond omstreeks 8 uur gepleegd in een huis
aan den boulevard St. Germain. Een onbe
kend gebleven persoon heeft een dynamiet-
bom en een busje met dynamiet gevuld op
den drempel gelegd van de kamer van den
oud-rechter Bresson. De ontploffing was ge
weldig, een gedeelte van het gebouw is
vernield en de concierge, een bewoner en
de huisknecht van den heer Bresson, zijn
ernstig gewond. Men meent, dat de aanslag
beraamd moet zijn geweest tegen den oud-
rechter van instructie Benoit, die de anarchis
ten van Levallois heeft vervolgd en juist in
den schouwburg was.
Groot is de agitatie in Frankrijk in het
algemeen en in de hoofdstad van dat rijk
W—MM—MBB—BK
oude vrienden geheel vergeet, zeide hij verwij
tend.
Zij zag hem met hare groote ernstige oogen
weemoedig vriendelijk aan.
Vrees niets, William, ik blijf altijd uw goede
gezellin.
Hij drukte haar dankbaar de hand, maar vol
komen gerustgesteld was hij niet; die uitdruk
king wilde hem heden niet bevallen.
IX.
Henry Fielding, de beroemde schrijver van Tom
Jones, had zich niet uitsluitend aan de muzen
gewijd, maar kon zich eigenlijk slechts in zijne
vrije uren met haar bezig houden, daar zijn be
roep, dat van rechterlijk ambtenaar te Londen
was. In deze hoedanigheid was hem het voor
loopig onderzoek in de zaak Canning contra Wells
opgedragen hij had den timmerman Lyon, bij
wien de ontvoerde in dienst was geweest, en den
havenarbeider Colly, benevens diens vrouw, als
hare naaste betrekkingen laten dagvaardigen, om
het verhoor bij wonen, en William Davistown,
die insgelijks verschenen was, op zijn dringend
verzoek toegestaan, daarbij tegenwoordig te zijn.
De geheele zaak was zoo romantisch, dat van
een dichter als Fielding niet te verwachten was,
dat hij ,zich daarin streng aan de wettelijke vor
men zou liouifen.
Eerst werd Elisabeth ondervraagd, en daarna
al de personen, die bij de plaats genad hebbende
huiszoeking in den „Lintworm" tegenwoordig
geweest waren.
y veel nieuws was er echter niet door aan het
'licht gekomen.
Elisabeth bleef er bij, dat zij in den „Lintworm"
gevangen gehouden wasde heidin hield hard
nekkig vol, dat zij zich op den bewusten dag te
Abbotbury in Dorsetshire had opgehouden, alzoo
honderd en vijftig Engelsche mijlen van Londen
verwijderd.
Hetzelfde verklaarde George Squires, terwijl
moeder Wells verzekerde, dat de ketellapper For
tune Natus en zijne vrouw de kamers, waarin
het meisje beweerde te zijn opgesloten geweest,
reeds verscheidene weken in bezit hadden.
(Wordt vervolgd.)