Ill iifiOOimm
Nummer 41. Donderdag 24 Mei ,1894. 17e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
UITGEVER'
ANTOON TIELEN.
Van de bonte koe.
FEUILLETON.
De Echo van het Zuiden,
Waalwpsche ra Langslraatsck Courant,
Dit blad verschijnt Woensdag- en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden ƒ1,00.
Franco per post door het geheele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Waalwijk.
Advertentiën 1—7 regels J 0,60 daarboven 8 cent per regeJ
groote letters naarplnatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb-
land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Ieder kent het spreekwoord, op hetwelk
ons opschrift doelt.
Het vormt een bestanddeel van de wijsheid
der vaderen, zich uitende in korte, kernachtige
gezegdendie de opvolgende geslachten
elkander als een onvervreemdbaar erfgoed
overdragen, en waarvan de critiek het maar
zelden waagt, de eerwaardigheid te betwisten.
Maar met alle respect voor de macht der
traditie, veroorloven we ons toch, de vraag
te stellen, of het een vaste waarheid is, dat
geen koe bont wordt genoemd, of er is een
vlekje aan
Laten wij vooraf nadrukkelijk verklaren
dat wij deze regelen niet schrijven, om laste
raars van aanleg, kwaadsprekers uit lieih'eb-
berij, terug te brengen van de dwalingen huns
weegs. Dat zijn geen menschen, met wie
men bij de behandeling van eenig onderwerp
rekening heeft te houden. Zij staan buiten
de grenspalen eener beschaafde samenwerking.
Hen te negeeren is de hoogste eer, die men
hun kan bewijzen hun, die zich niet ontzien
de eer van hun medemenschen te rooven.
Er is echter een maatschappelijke ziekte
die men, om haar niet harder te bejegenen
dan noodig is, lichtgeloovigheid zou kunnen
noemen.
Zonderling, en niet bepaald pleitende voor
de degelijkheid onzer huinaniteitsbegrippen
is het, dat zij zich minder openbaart in het
aannemen van het goede, dat van iemand
verteld wordt. Beproef het maar eens, door
met zekere geestdrift den lof te verkondigen,
we zullen niet zeggen van de eene of andere
beroemdheid, aan wien de openbare meening
haar huldebewijzen kwistig schenkt, doch van
een alledaagsch persoon, wiens karakter gij
eerbiedigt, wiens plichtbetrachting een voor
beeld mag heeten. Bijval zult gij slechts bij
enkelen vinden; de meesten zeggen of too-
nen door hun houding te denken, dat er „nu
ja, aan dien man toch ook wel wat zal raan-
keeren."
Loopen er daarentegen kwade geruchten
Naar het Fransch door W. v. R.
Overgenomen uit de
85
Meierijsche Courant
„Lucien gaat mij gedurende drie weken verlaten,"
zeide Lucia op droefgeestigen toon.
„U verlaten!" herhaalde Jeanne met onrust. „Is
dat waar?"
/Ja, mama Lison," antwoordde de jongman.
,/En waarom als ik u vragen mag."
/Om het oog te houden op een hoogst belang
rijk werk, dat voor mijn patroon, den heer Paul
Harmant, in eene provinciestad moet verricht
worden."
„En uwe afwezigheid zal drie weken duren
„Ongeveer."
„Eene eeuwigheid zeide het jonge meisje.
//En ook gij zult niet hier zijn, mama Lison, om
mij gezelschap te houden."
/Dat spijt mij genoeg, liefsteGij weet wel
hoezeer mij dat spijt; maar ik kan die arme
vrouw, welke steeds zoo goed voor mij geweest
is en thans slechts door mij wil verpleegd wor
den, toch niet verlaten. Wees echter verzekerd,
dat ik zoo vaak hier zal komen als ik maar
eenigszins gelegenheid vind."
✓O, dat is goed van u I" zeide Lucien.
„Ik zal ook steeds wat tijd weten te winnen,
wanneer ik 's morgens de ronde doe en dan wat
blijven praten, als ik uw brood boven breng."
/Wij zullen over hem spreken," zeide Lucia, op
haar aanstaanden echtgenoot het oog werpend.
„Van wien zouden wij spreken dan van hem
Doch ik hinder u en weet ook zeker, dat ma
dame Lebret zeer ongeduldig moet worden
Ik wensch u goede reis, mijnheer Lucien. Ik
zal den goeden God smeeken, dat Hij u onder
zijne hoede veilig beware 1 Wien God bewaart
is wel bewaardEn wees ook verzekerd, dat
wij u hier niet zullen vergeten. Ik zal boven
dien zoo goed mogelijk over u\ren dierbaren
schat waken."
ach, hoe spoedig vinden zij ingang, zelfs bij
degenen die stoutweg verklaren, aan laster
praatjes geen geloof te hechten. Heel zelden
gebeurt het, dat men den overbrenger vier
kant tegenspreekt. Natuurlijk, gij hebt geen
stellige bewijzen, zwart op wit, dat het niet
waar kan zijn. Bovendien geschiedt de me-
dedeeling met zekere omzichtigheid, of, zooals
de couranten zeggen, wanneer zij in de kom
kommertijd met een uit den duim gezogen
nieuwtje voor den dag komen, „onder voor
behoud." Ziet u, men vertelt dat en de halve
stad is er vol van. Ik wil er de zegsman
niet van wezen. Lieg ik, dan doe ik het in
commissie.
Dergelijke banaliteiten hooren zij, die in
gezelschap verkeeren, alle dagen. Alsof eenig
kwaad, „in commissie" bedreven, geen mede
plichtigheid of mededaderschap is
En wat doen dan de meeste menschen
Komen zij flinkweg op voor het goed recht
der beschuldigden, eischen zij bewijzen
vorderen zij, dat degeen genoemd wordt, die
wèl de zegsman is, opdat men van het booze
praatje den oorsprong zal kunnen opsporen
en den man, wiens eer wordt beroerd door
babbelzieke tongen, gelegenheid geven met
zijn belager af te rekenen
Zoo zou het kunnen en moeten zijn. Maar
het gebeurt bijna nooit. Wie den schijn van
fatsoenlijkheid wil bewaren, haalt de schou
ders op en zwijgt, om straks, als hij op een
andere plaats behoefte gevoelt aan een in
teressant onderwerp van gesprek, hetzelfde
praatje met hetzelfde voorbehoud" ten beste
te geven. Gewoonlijk zijn dan nog de beide
teksten niet eensluidend. Elke vertolking is
een vermeerderde editie, gewijzigd naar om
standigheden verrijkt met de indivudueele
beschouwingen van den geachten spreker
opgesierd wat den vorm, uitgebreid wat den
inhoud betreft.
En als dan iemand, niet in een edelmoe
dige opwelling van twijfel, maar veelal om
nog een nadere bevestiging van het pas ge
hoorde te vernemen, zegt: „Maar dat kan
immers niet waar zijn Wie zou van dien
Zij bedekte Lucia's wangen met kussen en
voegde er dan bij
„Tot straksIk kom u nog goeden avond
wenschen."
Na ook Lucien's hand gedrukt te hebben, ver
trok de goede vrouw naar de bakkerij in de
Dauphinestraat
Jules Labroue's zoon moest wel wat rust ge
nieten, alvorens des anderendaags, reeds om zes
uur des morgens te vei trekken.
Tegen tien uur verliet hij Lucia, na haar nog
maals beloofd te hebben, dat hij alle dagen zou
schrijven, en keerde dan per rijtuig naar de
Miromesnilstraat terug.
Des morgens ontmoetten hij aan het station den
meesterknecht en de twee mecaniciens, die met
hem naar Bellegarde moesten vertrekken, en
weldra zette de trein zich in beweging.
Onze lezers moeten reeds lang de overtuiging
hebben opgedaan, dat Ovidius Soliveau een zeer
sluwe kerel was, tot alle misdaden in staat.
Op de pakketboot, de Lord Maire, waarmede hij
naar Amerika was gegaan, had hij een poging
lot diefstal aangewend, en deze was voorzeker
niet zijn eerste, want René Bosc, de gewezen
veiligheidsagent, die op weg was naar zijne dochter
te New-York, had aan Paul Harmant verklaard,
dat hij reeds vroeger in het bezit was geweest
van een bevel tot in arrestneming van Ovidius
Soliveau uitgevaardigd.
Van allerlei bedrog en diefstal is de weg tot
den moord niet zeer lang, vooral voor hem, die
slechts ééne wet kent, die van het eigenbelang.
Niets deed hij liever dan bezig zijn voor reke
ning van zijn gewaanden neef, wiens fortuin, naar
hij zeer goed wist, onuitputbaar was.
Hij had dan ook zonder een oogenblik te aar
zelen de monsterachtige rol op zich genomen, die
door Jacques Garaud werd voorgesteld.
Nogmaals ging deze zich met gebonden handen
en voeten aan Ovidius overleveren, die zeker
niet zou nalaten uit dien toestand het groots*
mogelijk voordeel te trekken.
Overigens hield hij veel van ontroerende scènes
van welken anrd ook.
Wij hebben hem hooren zeggen, dat hij be
hagen begon te scheppen in de zaak, en dat men,
wanneer dit het geval is, steeds de middelen
man zoo iets ooit hebben verwacht?" dan
krijgt gij de geijkte formule:
„Ja, dat heb- ik ook al gedacht, maar ziet
u, iedereen vertelt het toch. Best mogelijk
dat er een beetje overdrijving bijkomt, en dat
het zóó erg niet zijn zal, maarre... u weet
men noemt geen koe bont, of er is wel een
vlekje aan."
O, mocht men er toch toe kunnen overgaan,
dat vervloekte beest naar het abattoir te
brengen
Voorzekerabsoluut vlekkeloos is geen
enkel tweebeenig rund. Daarvan is ieder
ook wat hemzelven aangaat volkomen over
tuigd. Doch dat is hier het eieren eten niet.
Het blankste dier kunt gij groezelig maken,
door het maar flink met modder te bewerpen.
Iedereen zegt het. Wie zijn die iedereen?
De praatjesmakers, wier ledige hersenkas geen
onderwerp van gesprek weet te vinden
waarvan de goede naam van den naaste niet
de kosten behoeft te betalen, wier dor ge
moed geen teelgrond aanbiedt voor edele
gevoelens. Vormen zij wellicht de openbare
meening, vertegenwoordigen zij de vox populi,
niet zonder overdrijving de vox Deï geheeten?
In dit geval ware het gepaster, haar te ver
eenzelvigen met de.... vox Satani'
't Is waarde gebreken van den naaste
vormen een rijke stof van gesprek. Men kan
er zoo gezellig over keuvelen, en er kwink
slagen bij te pas brengendie een hoog
denkbeeld moeten geven van de geestigheid
des sprekers. Het vermoeit niet, daarover
uit te wijden; logisch denken is er volstrekt
niet bij vereischt. Wel geeft het gelegenheid
en dat is een ander voordeel, proeven aan
te bieden van meer dan gewone gave van
opmerking. Een mensch doet niet op een
maal dwaze of verachtelijke dingen, en als
men r.uom de waarschijnlijkheid van het
verhaal beter te doen uitkomen, zekere trekjes
kan aanwijzen, die de aandacht van anderen
zijn ontsnapt maar die wel eenigen grond
geven voor het vermoeden, dat er iets moest
gebeuren als hetgeen thans door vijftig, door
honderd mouden wordt besproken en gecom-
weet te vinden om zijn plan tot goed einde te
brengen.
Over deze middelen dacht hij na.
De mar. was overtuigd, dat hij den veldtocht
met zijn metselaarspak niet kon aanvangen, dat
hij tal van vermommingen zou noodig hebben
om in verscheidene rollen zonder gevaar te kunnen
optreden en in staat te zijn de politie te mislei
der., die zeker toch na Lucia's verdwijnen een
onderzoek zou instellen.
Ovidius stond vroeg op en trok zijne meest
versleten kleederen aan; dan nam hij een ledig
valies en wandelde op zijn gemak het kwartier
der oud-kleerkoopers in.
Daar ging hij van winkel tot winkel met aller
lei dwaze taal op ,de lippen, zich voordoend als
een komediespeler uit een provinciestad, die zijne
garderobe wilde volledigen. Kortom, hij kocht
voor weinig geld verscheidene kostumes, welke
hem het best schenen te pas te komen. En alle
bijzonderheden wist hij daarbij te voegen, wel
in staat om het meest geoefend oog te verschalken.
Toen hij per rijtuig in de Avenue de Clichy
terugkeerde, was zijn valies niet slechts geheel
opgepropt, maar tevens waren er nog eer. half
dozijn zware pakken bijgevoegd, en al deze voor
werpen bracht hij in een bijzonder vertrek, waar
ze met de uiterste zorg werden gerangschikt, en
daar het reeds laat werd, toen hij met dit alles
gereed was gekomen, stelde hij het begin zijner
opsporingen tot den volgenden dag uit.
YVat Paul Harmant hem aangaande Lucia ge
zegd had, was vast in zijn geheugen gegrift.
Het eerst wenschte hij nu te weten of Lucia
alle dagen naar madame Augustine ging, hoe
laat zij dan de Bourbonkade verliet en wanneer
zij er gewoonlijk terugkeerde.
Dit alles moest hij eerst weten, alvorens zijn
definitief plan te kunnen vaststellen.
Dinsdag morgen zag Ovidius er uit als een
commissionair. Op het Chichyplein nam hij een
omnibus en liet zich niet verre van het St. Lo-
dewijks-eiland brengen. De man was niet meer
te herkennen.
Hij stapte uit bij het stadhuis, waaraan toen
de herstellingswerken met veel iiver werden
doorgezet en ging te voet naar de Bourbonkade.
Zoodra hij de woning naderde, waar Lucia woonde,
haalde hij een enveloppe voor den dag, waarop hij
het adres van het meisje geschreven had.
mentarieerd, wel, dan zal men niet nalaten,
zich daarmede een brevet van juist waarne
mingsvermogen toe te eigenen.
Daar komt nog iets anders bij. Karakter
studie is tegenwoordig zeer in de mode; de
litteratuur van alle beschaafde volken gaat
er heelemaal in op. Sommige feniksen op
dat gebied maken er zelfs psychologische
studies van, en deze vallen het meest in den
smaak; onze goede oude romanschrijvers, die
in zuivere laai zoo onderhoudend konden
vertellen, een Van Lennep bijvoorbeeld
worden zonder vorm van proces naar den
prullenhoek verwezen. Waarom zouden wij
nu niet op onze tijdgenooten datzelfde proces
van „zielkundig onderzoek"mogen toepassen?
Gefingeerde beschrijvingen van denkbeeldige
zielen kunnen zeer aantrekkelijk zijn, maar
wat men zelf vindt als resultaat van eigen
analyse der innerlijke gesteldheid onzer tijd
genooten, wier zwakheden het publiek gerucht
vermeldt, heeft immers veel hooger waarde?
Nochtans nemen wij de vrijheid, tegenover
de „wijsheid», die ons met het spreekwoord
van de gevlekte koe heeft verrijkt, een andere
te stellen die aldus luidt„Oordeelt niet
op dat gij niet geoordeeld zult worden!" Is
er bi; geval iemand, die deze durft wraken?
Zonder twijfel, de atdwalingen onzes broe
ders geven ons stuf tot nadenken. Waar wij
iemand hebben zien stranden, kunnen wij ons
voor ondiepten wachten, en moeten we vooral
niet nalaten den diepgang voor ons eigen
scheepke nauwkeurig te onderzoeken. Maar
dat is heel iets anders dan het quasi-mee
warig, doch inderdaad welbehagelijk gevoel,
waarmede wij helpen zijn ongeval aan de
groote klok te hangen en bovendien past het
ons allerminst, op geruchten af te gaan. We
weten immers al te goed, dat menig vaartuig,
in de scheepsberichten als vermoedelijk ver
loren aangeteekend, later weibehouden en
met ongedeerde lading de haven is binnen
gevallen.
Wat wij boven alles noodig hebben in den
gemeenschappelijken strijd voor den vooruit
gang en de verbreiding van het goede, is
-1mssm
Het sloeg negen nar op den toren der kerk van
het St. Lodewijks-eiland.
De valsche commissionair ging de oude poort
door, naar de portiersloge, terwijl hij den schijn
aannam, alsof t hem moeite kostte den naam te
lezen, die op het papier geschreven was.
„Juffrouw Lucia, madame, als 't u belieft?"
„Op de zesde verdieping, de deur links.»
„Is zij thuis
„Ongetwijfeld."
«-Dank u wel."
Ovidius stapte de trap op, doch op de tweede
terdieping aangekomen, stond hij stil.
»Zoo de kleine nu nog niet weg is," dacht hij
bij zichzelven, //dan is 't duidelijk genoeg, dat zij
thuis werkt. Dan brengt zij wellicht haar werk
naar madame Augustine, wanneer dit gereed is.
Daaromtrent moet ik mij zekerheid verschaffen."
Hij liet vier a vijf minuten voorbijgaan en
stapte toen weer naar beneden.
De portierster, die met haar werk bezig was,
zag hem niet meer.
Zevenentwintigste Hoofdstuk.
Van de Bourbonkade begaf Ovidius zich naar
de St. Honoréstraat, waar hij niet lang naar liet
magazijn van madame Augustine te zoeken had.
De naam der modiste stond met gouden letteren
van zeer groote afmeting langs het balkon te
lezen.
De valsche commissionair klom de trap op
naar de ateliers en schelde.
Een portier, in livrei gekleed, kwam de deur
openen en bracht hem bij eene juffrouw, naar de
laatste mode en zeer koket gekleed, eene wan
delende modeplaat, die de laatste scheppingen van
Augustine op deze wijze tentoonstelde.
„Mejuffrouw Lucie?" vroeg hij, daarbij een plat
Fransch bezigend, dat in zijn geboortestreek, na
bij Dijon gesproken wordt en de juffrouw in den
beginDe reeds een lachje op de lippen bracht.
/Die is niet hier. Zij neemt haar werk mede
naar huis."
/Bourbonkade dan
„Ja. Hebt gij een brief voor haar."
„Neen, een boodschap I En van wien
„Van een heer."
i/O, ik twijfelde er niet aan! Ik dacht wel,dat
het nuije kennis heeft I En dat komt hier met
een gelaat van ingetogenheid en heiligheid, als-