Nummer 49.
Donderdag 21 Juni 1894. 17e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
MOOI VOOR ÖE LUI, MAAL
Dl] BDOODDHUm.
UITGEVER:
ANTOON TIELEN,
Zij die ziek voor
het '"oigend kwartaal
op dit blad abonneeren ontvan
gen de nog deze maand verschij
nende nummers GRATIS.
FEUILLETON.
De i Icho va het Zuiden,
Waalwpsdie co Langslraalscie Courant,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
AbonnementsprijG per 3 maanden J 1,00.
Franco per posi door het geheele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Waalwijk.
Advertentiën 1—7 regeli 0,60 daarboven 8 cent per regel
groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, morden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb-
land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van
A.DOLF Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Hij maakt, overal waar hij optreedt, een
aangenaam indruk. Een man, begaafd met
wereldkennis, gemakkelijk in den omgang, en
die in zijn stem en in zijn manieren de uit
drukking weet te leggen van zekere welwil
lendheid, waardoor ieder zich voelt aange
trokken, ook al zou men er nooit voor zich-
zelven een beroep op behoeven te doen.
Vooral in gezelschap komen die hoedanighe
den goed tol haar rechtzonder eenige
opdringing weet hij zich als het ware onmis
baar te maken, min of meer den toon aan
te geven, zekere leiding te brengen in het
gespreken ongezocht een geestigheid zoo
netjes te plaatsen, dat zij volkomen beant
woordt aan het doel: de gezellige vroolijkheid
verhoogen zonder iemand te kreuken.
Begrijpelijk, dat die mijnheer gezocht wordt:
zijn afwezigheid is in de bijeenkomst der
vrienden een leemte. Hij wijdt dan ook veel
tijd aan het verkeer buitenshuis: gezelligheid
is een eigenschap, die zich nu eenmaal niet
leent tot andere dan openbare uitingen. De
enkele dagen, dat hij zich bepalen moet tot
den huiselijken haard, en vrouw en kinderen
dus ook eens kunnen profiteeren van den
verkwikkenden invloedvan echtgenoot en
vader uitgaande....
Ja, een mensch is niet altijd dezelfde. Er
zijn oogenblikken van verhoogde stemming,
maar de barometer daalt ook weieens. Die
afwisseling is om vele redenen zelfs heilzaam;
aanhoudende actie zou te veel van de krachten
eischen. Als mijnheer genoodzaakt is, rust
te houden, welnu, dan wil hij ook rusten. Men
moet hem dan maar zoo'n beetje zijn gang
Naar het Fransch door W. v. R.
Overgenomen uit de Meierijsche Courant
92
Dan haastte hij zich vooruit den weg op, dien
de brooddraagster korte oogenblikken geleden ge
volgd had.
Eensklaps vertraagde hij den stap en stond stil
met alle aandacht het oor leenend.
Er werd op zachten toon gesproken op eenigen
afstand van hem. Drie personen volgden d -ar
hun weg in de duisternis.
Ovidius verliet haastig het gebaande pad, liep
het bebouwde land op en haastte zich zoo snel
vooruit als zijne beenen hem dragen konden,
terwijl hij het heft wegwierp van het gebroken
mes, dat hij nog steeds in de hand hield.
Het waren drie vrouwen, die hij gehoord had,
Jeanne Fortier, madame Lebel en hare dienstmeid.
„Ik verzeker u, madame,* zeide Jeanne, „dat
ik een angstkreet gehoord heb aan de zijde van
de spoorbaan, daar ginds, tegenover onsEen
vreeselijke kreet, madame, den angstkreet van een
stervende I"
„Willicht hebt gij u vergist," antwoordde de
oude dame, die nog al hardhoorig was.
*0, neen Ik heb het zeer goed gehoord
„De stoomfluit van een machine misschien.*'
Op dat oogenblik nam Ovidius de vlucht over
velden en akkers.
«Kijk 1 Kijk I Madamehernam zij haastig,
den arm naar eene nog goed te onderscheiden
schaduw uitstrekkend. „Daar is iemand die ons
gezien heeft, en thans de vlucht neemt 1Er
is hier eene misdaad gepleegd Wat ik gehoord
heb was wel een doodskreet!"
En de brooddraagster liep haastig vooruit.
Madame Lebel en hare meid volgden met ge
wonen stap.
Zij kwam bij het boschje populieren, de plaats
waar het vreeselijk drama was afgespeeld, dat
onze lezers hebben bijgewoond.
laten gaan, niet te veel vragen, vooral niet
van hem vergen, dat hij zijn aandeel neemt
in de gezelligheid, drukke gesprekken voert
of de huisgenooten wat opvroolijkt. Zij
behoeven het hem niet te doen, dat men
het wederzijds niet van hem eische. Men
raakt weieens een beetje op is 't woord
niet, maar toch verzadigd van eigen leven
digheid, en dan is er geen beter middel dan
onthouding en kalmte.
Ziet, als mijnheer nu op dezen avond, nu
hij zijn stelsel in toepassing brengt en er
daardoor in zijn huisgezin een gedrukte
stemming heerscht, toevallig de vergadering
had moeten bijwonen van het bestuur, in 't
welk men hem met zooveel animo zag plaats
nemen, dan zou hij natuurlijk, ouder ge
woonte, weer zijn vonkjes van humor in 't
rond hebben doen spatten, de bewijzen van
zijn savoir vivre hebben doen bewonderen. Met
de huisgenooten is dat heel iets anders: voor
dezen heeft men zich geen moeite te geven.
Alzoo bewaart hij voor den kring der
zijnen de nu en dan voorkomende periodes
van depressiehet is zelfs zoo geworden,
dat op dagen van niet-uitgaan de wijzer altijd
beneden normaal staat.
Wij vragen of dat eerlijk is Hebben
vrouw en kinderen, hebben ondergeschik
ten, want ook op dezer hoofd komen de
wolken, die gewoonlijk bij de zoo-even ver
melde barometrische verschijnselen haar in
houd niet zelden uitgietenhebben zij
geen recht op den geheelen man, zooals hij
reilt en zeilt, met zijn goede, zoowel als met
zijn minder goede eigenschappen? Mag hij
zijn licht alleen naar buiten vertoonen, moet
hij niet zorgen, dat aan de binnenzijde de
schaduw niet de overhand krijge?
In hoofdzaak is het leven toch niet een
mededoen aan de dingen buiten onze woning.
Het moge bij de bestaande maatschappelijke
en andere moeielijkheden, en bij de meer
dere onderlinge aansluiting, al minder gewoon
worden, dat wij eens niets anders doen dan
het leven onzer huisgenooten medeleven,
toch is het eigenlijk in dat huis, 't welk men
Eensklaps stond zij stil, terwijl een vreeselijke
rilling haar over de leden liep.
Op den grond aan hare voeten zag zij een lichaam
uitgestrekt liggen, zonder eenige beweging.
Haastig bukte zij zich, en hare blikken ont
moetten de ledige doos, die Lucia uit de handen
had laten vallen.
Op dat oogenblik rilde haar lichaam koorts
achtig van het hoofd tot de voeten.
Eene vreeselijke gedachte maakte zich van haar
meester.
Zij herinnerde zich Lucia daags te voren op
dezen weg ontmoet en toen de verzekering uit
haren mond gehoord te hebben, dat zij des anderen
daags met een nieuw kostuum naar Bois-Colombes
moest gaan.
Waanzinnig van angst en schrik en het hart
bekneld knielde de brooddraagster neder en lichtte
het hoofd van de ongelukkige op, die daar voor
haar op den grond lag uitgestrekt.
Een doffe zucht, door een kreet van afgrijzen
gevolgd, ontsnapte aan hare lippen.
Zij had Lucia herkend.
„Wat is er dan?" vroeg madame Lebel, die
thans ook de plaats bereikt had.
«Eene misdaad 1 Eene misdaadIk zeide het u
wel!" antwoordde Jeanne, ten prooi aan de groot
ste ontsteltenis„Zij is dood, vermoord door
den ellendeling, die zooeven wegvluchtte!
LuciaLiefste Lucia IArm kind
En de weduwe van Pierre Fortier bracht snik
kend de handen der ongelukkige naaister aan
hare lippen en bedekte die met kussen en tranen.
Madame Lebel en hare meid waggelden van
schrik bevangen, op de beenen
„Kent gij dan ae ongelukkige?" hernam de
oude vrouw.
Jeanne hoorde niet wat haar gevraagd werd.
Zij richtte het onbeweeglijke lichaam op en
drukte het lielderijk aan de borst.
Eensklaps voelde zij een warm vocht op hare
handen.
„Het bloed vloeit!' sprak zij hare roodgeverfde
handen op het hart van jonge meisje leggend
«Haar hart klopt!" ging zij met een vreugde
kreet voort. „Zij leeft nog!Mijn God I Heer,
mijn God, wees gezegend
En de broodaraagster voegde er bij, zich tot
madame Lebel wendend
„Uwe dochter wacht uZorg dat gij den trein
zoo gaarne schijnt te ontloopendat ons
bestaan zich concentreert. Dat is ook wer
kelijk de eenige plaats, waar wij niet gemist
kunnen worden. Onze arbeid, zoowel de
beroepsbezigheid als hetgeen wij onverplicht
verrichten ten behoeve van de maatschap
pelijke instellingen, die ons tot haar mede
werkers rekenen die arbeid kan ieder
oogenblik door een ander worden opgevat
al zal misschien, als we dood zijn, deze of
geene vriendelijke lofredenaar den gebruike
lijker! vorm van een plaats, moeielijk te ver
vullen, aan onze nagedachtenis wijden; in de
gezelschappen waar men ons gaarne ziet
komt wellicht een nieuwe persoonlijkheid
opdagen, die door zijn manieren, zijn geest,
zijn bekwaamheden ons overvleugelthet
record onzer „gezelligheid" onherroepelijk
slaat. Maar in het huisgezin is onze plaats
éénig; er is op den aardbodem geen enkel
mensch, die haar zou kunnen bezetten; d&ar
is onze individualiteit een kracht, een wer
kelijkheid.
Doch laat ons dan ook zorgen dat we in
dien kring onze beste eigenschappen ten toon
spreiden en ten algemeenen nutte aanwenden.
Het is geenszins voldoendemooi te zijn
voor de luiWe moeten het wezen voor onze
allernaaste omgevingdat wil zeggen voor
ons zelve. Als vrouw en kinderen weten,
dat wij elders heel aangenaam kunnen zijn
en tevens ervaren dat het er in huis nie
mendal op lijkt, waar blijft dan de achting
voor ons karakterhet vertrouwen op onze
eerlijkheid, het geloof aan onzen waarheidszin?
Natuurlijk zullen zij ons beschouwen als
comedianten, die buitenshuis poseeren, en wij
zullen geen recht hebben ons zelve anders te
beoordeelen dan als opgeblazen dingen, die
in elkander vallen als de lucht der gezel
schapszaal niet toetreedt. Hebben we oogen
blikken van depressie, ieder kan in omstan
digheden komen, niet waar, dat het hem niet
mogelijk zou zijn zonder veinzerij een opge
ruimd gelaat te vertoonen och, onze huis
genooten zullen deelen in ons verdriet, me
degevoelen in onze ontstemming, gelijk zij
niet mistGa spoedig door IDoch ik smeek
er u om, waarschuw iemand aan het station van
Bois-Cojombes, opdat men mii hulp zende om dit
arme kind te readen. Ik zal naar niet verlaten."
„Goed, ik zal er voor zorgen. Maar, nog eens,
kent gij haar dan
„Of ik haar ken?' riep Jeanne uit, wier tranen
weder overvloedig vloeidenJa, zeker ken ik
haar, en ik bemin het meisje, alsof 't mijn eigen
kind was
Kom, madame, kom spoedig," 9prak daarop de
meid van madame Lebel; „wij zullen den trein
no^ missen zoo wij ons niet haasten."
En hare meesteres bij de hand nemend, trok
zij de oude vrouw voort.
Zij bereikten het station, hijgend van vermoeid
heid en ontsteltenis, enkele miuuten voor het
vertrek van den trein.
Twee gendarmes hadden daar dienst.
„Mijne heeren,' zeide hun de oude vrouw, diep
ademhalend. „Er is eene misdaad begaan!*
„Eene misdaad P herhaalde de brigadier „Waar?"
„Op den weg langs de spoorlijn St. Germain."
„Er. wat is er gebeurd?"
„Er is een jong meisje vermoordWij hebben
eene vrouw bij haar achtergelaten, die mij ver
gezelde, eene vrouw, die haar kent.'
„Is het meisje dood?"
„Zij is buiten kennis en verliest veel bloed.'
„Wijst mij de juiste plaats aan.'
„Nabij het voetpad, (lat door de akkers loopt,
bij een klein boscnje populieren.'
„Genoeg, Dat weet ikWij gaan er onmid
dellijk heen."
„Gij zult een draagbaar noodig hebben om het
arme meisje hierheen te brengen," hernam madame
Lebel.
„Haast u, LarchautHaast ui* zeide de briga
dier, zich tot den tweeden gendarme wendend.
„Ga den kommissaris wekken. Voorzie u aan de
gendarmerie van een draagbaar en twee man
schappen. Ik ga onmiddellijk naar de plaats des
onheils.'
„Ik zal mij haasten, brigadier.'
De gendarme verwijderde zich ijlings.
De brigadier naderde de vrouw, die hem inge
licht had.
„Uwe naam s. v. p. madame?" vroeg hij.
„Weduwe Lebel."
„Wat doet gij?'
ook hun behoorlijke portie krijgen van den
verkwikkenden invloed eener opgewekte ziels
gesteldheid, en in vele gevallen zal hun
ongekunstelde deelneming heel wat bijdragen
om ons weer tot het normale punt terug te
brengen. Maar als wij hun wel het kwade
niet het goede willen doen genieten van ons
humeur, -- dan zullen zij terecht voor het
eerste ook feestelijk bedanken en huns weegs
gaan.
Er wordt erg geklaagd tegenwoordig over
den verminderenden invloed van het huisgezin
op de zeden en we gelooven, niet zonder
grond. We bootsen wel een beetje al te veel
sommige Franschen na niet den gewonen,
ijverigen, rechtschapen werkman, ambtenaar,
landbouwer en industrieel maar de in-het-
oog loopende en daardoor tot navolging zich
zoo gemakkelijk leenende „menschen uit de
wereld", van verschillend gehalte, die min
achting hebben voor het »honk", en die van
het huisgezineen „glte", een soort van
nachtverblijf maken. En al doen we dat nu
nog niet in letterlijken zin wat het geestelijk
leven betreft scheelt het bij sommigen niet
veel't is als of zij het de moeite niet waard
achten in huis voor de hunnen, iets van hun
talenten ten beste te geven.
Integendeel, ieders plicht is, aan zijn huis
genooten in de allereerste plaats, het koste
lijkste te schenken van wat hij bezit. Er is
geen zotter opvatting, dan dat het er niet
op aankomt, hoe men in het gezin met elk
ander verkeertdat beleefdheidsvormen
daar onnoodig zijn. dat men elkaar niet be
hoeft te ontzien dat ieder het zichzelven
maar zoo gemakkelijk mogelijk heeft te maken.
Onnoodig te zeggen, dat als er alleen quaestie
was van vormen van uitwendig mooi, we
de geringe waarde er van dadelijk zouden
erkennen, maar achter die uiterlijke kentee-
kenen zit meer, en van die vormen is de
inhoiid van het grootste belang. Een moeder,
die de philanthropic, voor welke zij warm
voelt en ijverig arbeidtniet overbrengt op
haar kinderen en dienstpersoneel broeders
en zustersdie den vroolijken geest, welke
„Rentenierster.'
„Uwe woonplaats?"
„Parijzer Baan, 41, te Colombes.'
„Gij kunt gaan. Anders heb ik niets te vragen."
Na de naam en het adres opgeschreven teneb-
ben, haastte de brigadier zich naar de aangewezen
plaats waar de misdaad had plaat9 gehad.
De trein floot, gereed om te stoppen.
De meid van madame Lebel was de kaartjes
gaan halen. Dan vervoegde zij zich weer bij hare
meesteres en beiden stapten op het perron.
De brigadier der gendarmerie liep met ver
snelden pas vooruit en had weldra de plaats
bereikt, waar Jeanne op den grond was gezeten
met het hoofd van Lucia in den schoot
Het jonge meisje leefde nog, doch had alle be
wustzijn verloren.
Toen de vluchtelinge van Clermont den briga
dier zag aankomen, dacht zij zelfs niet aan den
angst, dien zij bij het zien van een gendarme
gewoonlijk ondervond, maar slaakte een luiden
vreugdekreet.
„O mijnheer,' riep zij uit, „kom spoedig ter
hulp! Het arme kind sterft!'
„Zijt gij zeker, dat de juffrouw zwaar gekwetst
is?" vroeg de vertegenwoordiger van de wet.
„Zaj heeft eene wonde aan de borst. Ik weet
niet of het eene diepe wonde is, maar het bloed
vloeit my over de handen heenWij moeten
zorgen dat zij hier wegkome."
„Er is hulp in aantocht. Ik heb om den kom
missaris gezonden, om manschappen en een
draagbaar.' r
„Slaar een dokter hebben wij hier in de eerste
plaats nooaig I' riep Jeanne vol wanhoop uit.
,'GU kebt gelijk antwoordde de gendarme.
„Maar wellicht denkt de kommissaris daaraan
In de stilte des nachts weerklonk er een stem
„Brigadier/ zoo riep men, „waar zijt gii
De brigadier herkende de stem van zijn onder
geschikte en antwoordde
„Hier zoo, volg het pad langs de spoorbaan.'
Weldra verscheen er lrcht in de duisternis en
men hoorde haastige stappen.
Larchaut liep buiten adem en met dikke zweet-
droppelen op t voorhoofd, het kleine troepje enkele
meters vooruit en vervoegde zich bij zijn overste.
Zesendertigste Hoofdstuk.
.Daar is mynheer de kommissaris,' sprak de