Nummer 64. Zondag 12 Augustus 1894. 17e Jaargang.
DE BROODDRUfiSTIR.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
UITGEVER:
ANTOON TIELEN,
Bij dit nummer behoort
een BIJVOEGSEL.
EERBIED.
FEUILLETON.
BUITENLAND.
Belgie.
De Echo van het Zuiden,
Waalwyksche en Langstraatsche Courant,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maanden J 1,00.
Franco per post door het geheele rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Waalwijk.
Advertentiën 17 regels J 0,60 daarboven 8 cent per regel
groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3 maal ter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitscb-
land worden alleen aangnomen ioor het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Wie de somtijds lastige, dikwijls ondank
bare maar niettemin onafwijsbare taak op
zich heeft genomen, voor het oog des tijd-
genoots het tafereel te schetsen van den
algemeenen zedelijken toestand, zal ook een
woord hebben te spreken over de beschul
diging van gebrek aan eerbied, tegen de
kinderen dezer eeuw gericht.
Aan feiten, die haar staven, ontbreekt het
niet: zij zijn zoo menigvuldig, dat men aan
een overheerschend verschijnsel zou moeten
denken. In de eerste plaats wordt dan ge
wezen op het streven, om de gehoorzaamheid
op te zeggen aan elk gezag, van welken aard
ookde teugels los te rukken, die de
individuen tot dusver beletten voort te hollen
langs de grillige lijnen van eigen willekeur,
- de bindende macht te betwisten van
voorschriftentot heden als richtsnoer der
uitwendige handelingen aanvaard. Men ont
moet dit verzetlijdelijk of werkdadig in
allerlei vormen; hier openbaart het zich als
minachting voor kerkelijke instellingen, daar
als onverschilligheid voor de aanspraken van
maatschappelijk hooger geplaatsten, ginds als
bespotting van de ervaringswijsheid der meer
gevorderden in jaren, elders als opzettelijke
verwaarloozing van de wetten der betame
lijkheid.
Wij gelooven dat de aanklacht niet be
hoort te worden afgewezen als ongegrond. In
hoeverre zij meer in het bijzonder onzen tijd
geldt, in onderscheiding van het verleden
kan niet met genoegzame zekerheid worden
vastgesteld en doet ook minder ter zake; voor
de kennis van hetgeen achter ons ligt moeten
we ons vergenoegen met mededeelingen in
geschrifte of in beeld, die natuurlijk slechts
in breede trekken den toestand teekenen. Uit
dat weinige kunnen we evenwel besluiten
dat ook toen het gevoel van eerbied voor
Naar het Fransch door W. v. R.
(Overgenomen uit de Meierijsche Courant
Ovidius bracht Amanda per rijtuig naar de
Damesstraat en dan, vreezend door haar bespied
te worden, liet hij zich naar 't centrum van Parijs
terugbrengen, vanwaar hij langs eene menigte
omwegen naar zijn woning terugkeerde.
Juffrouw Amanda bevond zich in een toestand
van overspanningdie zeer zeker gemakkelijk
te begrijpen is.
„Zoo heeft dan het toeval dien man naar Joigny
geleid/ riep zij stampvoetend uit, „zoo heefteen
nog grooter toeval hem bij madame Delion ge
bracht en op de hoogte van mijn verleden I Hij
heeft dat vervloekt papier gekocht en thans ben
ik volkomen in zijne macht, met gebonden handen
en voeten 1 Welk belang mag die zonderlinge
baron toch wel hebben om mij op dergelijke
wijze aan zich vast te snoeren
„Welk belang?* herhaalde het meisje. „Mijn
instinct zegt het mii, die man begrijpt, dat ik
iets geraden heb.... De commissionair, die om
Lucia gekomen is op het atelier, was hij. De
oude goed gekleede heer, die het mes kocht op
de Bourbonkade, was hij. De moordenaar, die
Lucia bespied en getroffen heeft, was hij. Ik
verpand er mijn hoofd onderdat het zoo is.
Bewijzen heb ik niet, wel is waar, en had ik er,
waartoe zouden mij die kunnen dienen?.... Om
hem aan te klagen Kan ik dat doen Indien
ik hem overleverde, zou ik ook mij in gevaar
brengen. Zwijg ik integendeel, dan hel> ik niets
te vreezen. Daarom houd ik alles stil. Wat hij
gedaan heeft, gaat mij niet aan.... Maar toch zijn
er twee zaken, die ik wensch te vernemen; waar
hij woont en waarom hij Lucia wilde vermoor
den/
Terwijl zij door gedachten van dergelijken aard
werd beziggehoudenontkleedde zich Amanda
alles, wat er aanspraak op maakt en voor
allen die het voor zich eischen, niet zoo diep
was doorgedrongen, als de lofredenaars van
den „ouden tijd" zich wel verbeelden; men
had een ruimer keus van middelen, om de
uitingen van het tegendeel op afdoende wijze
te onderdrukken, en toch, des ondanks, zijn
we dikwijls verbaasd over de driestheid, de
onhebbelijkheid zelfswaarmede men vaak
een geduchte overmacht dorst trotseeren.
We kunnen dus niet zeggen, dat de Gouden
Eeuw achter ons ligt, evenmin als wij haar
thans beleven. Of zij in het ver verschiet te
vinden zal zijn, moet de toekomst leeren,
die de welgezindeu onder ons helpen voor
bereiden.
Om dat met eenige kans van wélslagen te
doen, behooren we het verschijnsel, dat ons
bezighoudt, met juistheid waar te nemen. We
beginnen met de vraag te stellen: Wat is het
wezen van dien eerbied, welks verflauwing
ongerustheid wekt
Het is een verkeerde opvatting, dat eerbied
zich laat afdwingen. Ja, door machtsaan
wending kan men de menigte noodzaken, er
den schijn van aan te nemen, en zich te
onthouden van openlijke daden, die er mede
in strijd zijn; men kan het gezag maken tot
een soort van fétiche, voor welke de schare
in botte en redelooze aanbidding nederzinkt.
Eerbied heeft dit met de lietde gemeen, dat
zij niet ontstaat op commando; zij moet
we zouden haast zeggen vanzelfontkiemen
in de ziel en daar wortel schieten, groeien,
zich ontwikkelen; en gelijk deze, kan hij niet
van één kant komen.
En nu gelooven we, dat deze fout te veel is,
wellicht nu nog wordt begaan. Gij zult eerbied
hebben, wordt er gezegd. Eerbied voor
de overleveringen va n het voorgeslacht, voor
de positie van meerderen, voor de uitspraken
der gezaghebbenden voor de aanwijzingen
dergenen, die met bestuurszorg zijn belast.
Wat we thans zien gebeuren, is een na
tuurlijke reactie tegen het imperatieve van
dat voorschrift. Naarmate de vrijheidszin
zichzelf meer gevoelt, komt men inzage ver
langen van de geloofsbrieven dergenen, die
en legde zich te bed, waar zij weldra in een
diepen slaap viel.
Soliveau verkeerde in eene zeer verschillende
gemoedsstemming.
Mijne goede ster heeft mij uitstekend gediend!...
zonder haar zou ik op dit oogenblik in een ellen-
digen toestand verkeeren/ dacht hij, „Amanda
heeft volkomen geraden wat er gebeurd is en
misschien wel veel lust mij op eene minder aan
gename wijze te bespreken. Doch gelukkig heb
ik het noodige in handen om haar de tong vast
te snoerenVan die zijde dus heb ik niets te
vreezen/
Gerustgesteld legde hij het hoofd neder en
sliep spoedig in.
Jacques Garaud, de valsche Paul Harmant,wacht
te met een gemakkelijk te begrijpen ongeduld
den terugkeer van zijn medeplichtige af. Dat
Soliveau groote moeilijkheden ontmoeten zou
begreep hij zeer goed. Daar de naam van de
voedsteraan wie Jeanne een en twintig jaar
geleden haar kind had toevertrouwd, niet bekend
was, twijfelde hij er sterk aan of Ovidius wel
het spoor van het jonge meisie zou kunnen vinden
en het bewijs leveren, dat Lucia werkelijk Jeanne's
dochter waszooals eene bijzondere gelijkenis
het deed vermoeden. Hij was dan ook zeer ont
roerd toen men hem 's morgens te Courbevoie
de komst van Ovidius kwam berichten.
„Alles is mislukt/ dacht hij, daar zijn mede
plichtige zoo spoedig terug was.
Hij gaf bevel onmiddellijk den man, dien men
op de fabriek voor een Engelsch of Amerikaansch
ingenieur beschouwde, bij hem toe te laten.
Gij zijt wellicht niet geslaagd? vroegd Garaud?
„Volkomen!' antwoordde Ovidius.
„WatVolkomen geslaagd
„Ja, volkomen/
„Hebt gij Jeanne Fortier's dochter weergevon
den
(i Ja.'
„Door bemiddeling der voedster
„Neen. De voedster is reeds lang doodmaar
niettegenstaande dat heb ik wel weten uit te
vorschen wat er van het kind geworden is/
,Kwam Lucia terecht in het gesticht der ge
vonden kinderen?*
eerbied eischen. Deze documenten moeten
goed in orde zijn. Ook ten aanzien van
zaken, die men tot heden slechts met eer
biedigen schroom bezag ot aanroerde, geld'c
hetzelfde; de meer sceptische geest vraagt
naar bewijzendal instellingendie men
wenscht te handhaven, wezenlijk voldoen aan
de eischen van den tijd, en niet wordeu
aangewend als hinderpalen tegen de vrije
ontwikkeling.
Ook wij zeiven wij erkennen het zonder
schroom hebben meermalen aan strenge
beoordeeling onderworpen handelingen van
overheidspersonen of collegieswelke naar
onze meening verkeerd of onwettig waren of
strijdig met het openbaar welzijn.
Daarbij zijn wij in 't vuur van den strijd
kan dit gemakkelijk gebeuren wel ooit te
ver gegaan en hebben daardoor den schijn
op ons geladen, alsof 't ons te doen was om
het gezag te ondermijnen en de gezag
voerende personen in een bespottelijk daglicht
te stellen. In zooveire betuigen wij hierover
ons leedwezen aan de betrokkenen. Nooit
echter is dat ons doel geweest; wij beoogden
enkel, door te critiseeren het geennaar onze
opvatting verkeerd was, mede te werken tot
bevordering van het algemeen belang.
Van alles, wat tegenwoordig aan critiek is
blootgesteld, is er zeer veel, dat haar zonder
vrees voor schade kan doorstaan, dat
voldoet aan maatschappelijke behoeften, dat
geen dam vormt tegen den stroom van den
vooruitgang, dat deelt in de herschepping en
vernieuwing, die een waarborg is van voort
bestaan. De ondermijningswoede, die sotai-
mige luidruchtige menschen doet roepen om
afschaffing van allerlei dingen, aan welke wij
hooge waarde plegen te hechten, kan niet
beter worden bestreden dan door aan te
toonen, dat miskenning haar grond vindt in
een gebrekkige kenniswaarvan onjuiste
waardeering het noodzakelijk gevolg is.
Hetzelfde kan gezegd worden van eerbied
voor personen. Dien op te leggen door uit-
wendigen dwang gaat niet meer; de denkende
en naar vrijheid strevende mensch maakt zich
daarvan los. Zoo zijn we gekomen in een
Ovidius gaf een bevestigend teeken met het
hoofd.
„Te Parijs
Hetzelfde teeken.
„Dan is de mededingster mijner dochter wer
kelijk Lucia Fortier
„Een oogenblik I.... Gij loopt te snel.»
„Wat bedoelt gij
„'t blijft nu nog de vraag of Jeanne Fortier's
dochter werkelijk de Lucia is, die wij kennen.'
„Die gelijkenis
„Kan iets doen vermoedenmaar geen bewijs
leveren/
„Dat bewijs komt gij mij dan niet brengen
„Zeker niet. Doch ik heb een proces-verbaal
bij mijdat alle bijzonderheden bevat van de
overbrenging des kinds in het gesticht, een stuk,
dat mij het recht geeft daar inlichtingen te gaan
inwinnen.'
„Verklaar u nader.'
Ovidius haalde zijn portefeuille uit den zak en
bracht het authentiek stuk te voorschijndat
hij uit de handen van den jongen Duchemin
ontvangen had en bood het Paul Harmant aan.
Deze las met aandacht den inhoud van dit
papier en riep dan uit
„Hoe hebt gij 't toch aangelegd om dat stuk
te verkrijgen
Soliveau deelde mede wat wij reeds weten.
„Uwe stoutmoedigheid boezemt mii angst in!"
antwoordde de millionair, na aandachtig te heb
ben toegeluisterd. Zijt gij wel zeker, dat wij op
deze wijze geen groot gevaar te gemoet loopen?'
„Zeer zeker.... Ik heb niets te vreezen, daar ik
den persoon geheel in mijne macht heb. Zijn eigen
belang brengt mede, dat hij zwijge; want sprak hij,
dan zou de man moeten beginnen den diefstal
te bekennen, dien hij in het archief van het stad
huis gepleegd heeft. En bovendien zou ik in
staat zijn hem met zijne valsche briefjes heel
aardig in 't verderf te storten."
„Ja, gij hebt gelijk/ zeide Paul Harmant.
„Wat gaat gij nu doen?»
„Ik ga recht naar 't gesticht om het kind op
te eischendat daar op 6 April 1862 gebracht
werd, om zoo te vernemen wat er van het kind
geworden is.»
„Wanneer gaat gij
„Heden nog.»
periode van overgang, die altijd voorkomt
als stoffelijke banden zullen vervangen worden
door zedelijke. De tijd is daar, om aan
nieuwe inzichten den weg te banen, en om
het beginselEerbiedwaardig is alleen hij
die eerbied verdienttot zijn recht te
doen komen.
Niet de omstandigheid alleen, dat iemand
maatschappelijk hooger staat dan anderen
verheft hem boven dezen, doch de wijze
waarop hij zich kwijt van de plichten, die
zijn bevoorrechte positie hem voorschrijft.
Niet het feit, dat hij meer weet, maakt hem
tot wegwijzer maar de ernst, waarmede hij
blijft zoeken naar waarheid en het gebruik,
dat hij van zijn zuivere kennis maakt. Eerbied
moet rusten op den grondslag van achting
en deze wordt slechts verkregen door karakter
en toewijding.
De Nederlandsche commissaris generaal
voor de wereldtentoonstelling te Antwerpen,
de heer Aug. Hendrichs, heeft Woensdag
avond in het Grand Hotel te Antwerpen een
feestmaal gegeven aan de Nederlandsche
commissarissen en juryleden en aan de com
missarissen-generaal der verschillende landen
die inzonden op de tentoonstelling in het
geheel 70 personen.
De gastheer stelde een dronk in op den
koning der Belgen en het Belgische volk. De
Belgische minister De Bruyn dronk op de
Nederlandsche koninginnen. De heer Moltzer
wijdde eeu toost aan de juryleden, waarop
de consul De Kuyper dankzeggend ant
woordde.
Een toost van Mr. Th. Stuart op de Pers
werd beantwoord door den heer Billiet.
Voorts dronken de minister De Bruyn en
de graaf De Ramaix op den bloei van Ne
derland en zijn handel, welke toosten vooral
levendig toegejuicht werden.
De heer Braives, aannemer van den
„En wanneer zal ik u wederzien
„Van avond.'
„Waar
„Bij mij zoo gij wilt.»
„Hoe laat?"
„Om vijf uur.'
„Ik zal er zijn."
„Hebt gij bericht van Lucien Labroue
„Ja, heden morgen ontving ik een brief.'
„Wanneer keert hij hier terug?»
„In drie a vier dagen.»
„Die tijd is nog te gebruiken om tusschen
hem en Jeanne Fortier's dochter een barikade te
leggen, die niet te overschrijden is. Jeanne For
tier, de moordenaarster van Lucien Labroue, zijn
vader 1*
„Ik reken er opzegde Paul Harmantzich
de handen wrijvend met de voldoening van
iemand, die eensklaps eene gelukkige uitkomst
gevonden heeft. „Tot van avond/
Tweeënvijftigste Hoofdstuk.
Ovidius verliet Courbevoie, nam de tramway
tot de barrière en sprong daar in een rijtuig
dat hem naar den boulevard d'Enfer bracht.
Soliveau ging recht op zijn doel af en vroeg,
zoodra hij in het gesticht was aangekomen, naar
den directeur.
Deze liet hem niet lang wachten.
„Mijnheer," zeide Harmant's medeplichtige, „ik
ben gekomen om u te verzoeken mij wel te
willen mededeelenwat er geworden is van een
jong meisje, dat eenentwintig jaren geleden in
dit gesticht werd opgenomen.»
„Welk recht hebt gij, mijnheer, om deze inlich
tingen te vragen Ik moet n vooruit mededeelen,
dat het mij niet geoorloofd is u eenig antwoord
daaromtrent te gevenzoo gij niet voorzien zijt
van de noodige stukken, die u daartoe het recht
kunnen verleenen
„Ik zal u onmiddellijk al het noodige overleg
gen," antwoordde Ovidius.
En uit zijne portefeuille het proces-verbaal ha
lend, dat het handteeken droeg van den vroegeren
maire van Joigny, ging hij voort:
„Ik zou gaarne inlichtingen inwinnen omtrent
een meisje, dat hier den 6 April 1862 werd opge
nomen, zooals blijkt uit het officieele dokument,
dat ik de eer gehad heb u te overhandigen."
Wordt vervolgd.