Nummer 9. Donderdag 31 Januari 1895, 18e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
"i:i: eiföftïiiuMSTEii.
ANTOON TIELEN,
FEUILLETON.
Staatkundig overzicht.
UITGEVER:
Waalwijk.
Papierverkoopers—bedelaars.
De Echo van het Men,
Waalwijkscht' en Langstrulsehe Courant,
Dit blad verschijnt Woensdag en Zaterdag avond.
Abonnementsprijs per 3 maandenƒ1,00.
Franco per pooi door het geheeie rijk f 1,15
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever.
Advertentiën 17 regels f 0,60 daarboven 8 cent per regel'
groote letters naar plaatsruimte. Advertentien 3maalter plaatsing
opgegeven, worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitseb-
land worden alleen aangnomen door het advertentiebureau van
Adolï Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Wie kent niet de plaag van die leegioo-
pende tirannen, welke soms elk afzonderlijk,
of wel met troepjes, het platteland afloopen,
en gewapend met eenige vellen postpapier,
ettelijke enveloppen of doosjes lucifers, huis
aan huis binnengaan en brutaal weg een aal
moes vragen. Waar zij één enkel persoon
dus maar één getuige tegenover zicli hebben,
of waar zij vermoeden dat het bedelen een
strafvervolging zou kunnen na zich sleepen,
op gebiedenden toon hun schijn-koopwaar
aanbieden Wie weet niet, dat zij nog vrij
wat brutaler optreden in alleenstaande wonin
gen, met hun bedreiging van den rooden haan!
Artikel 2 der patentwet verbood echter
volgens de uitspraak van den hoogen raad,
diergelijke schijnhandelaars bij wettelijke ver
ordening te weren. Want dat art. gaf bevoegd
heid aan den persoon, aan wien patent was
verleend, om den in die patentacte vermelden
handel, bedrijf, beroep of nering, allerwegen,
waar hij zulks mocht verkiezen, uit te oefe
nen, en al werd nu in dat artikel ieder
houder van een patent verplicht zich naar
de verordeningen te gedragen, de hooge raad
oordeelde, dat die verordeningen niets te
kort mochten doen aan de vrijheid van uit
oefenen.
Hierdoor werden de gemeentebesturen ver
lamd in hun pogen om door politieverorde
ningen die gapatenteerde bedelaars in toom
te houden.
Nu is echter de patentwet afgeschaft, en
ieder zal met genoegen zien, dat thans de
nijvere burgerij tegen die brutale indringers
kan beschermd worden, door, zooals onlangs
in de gemeente Heerle werd voorgesteld
zulk een handel, het zoogenaamde „hausiren,"
binnen de gemeente te verbieden. Zoo zou
men allhans mogen veronderstellen.
Niet alzoo de heer I. A. Levy, die in de
tweede kamer een poging deed om dien
waarborg voor het uitoefenen van handel, be-
Naar het Fransch door W. v. R.
Overgenomen uit de Meierijsche Courant
143
Daar hij volkomen zijn wispelturige en onstand
vastige natuur kende, dacht hij dat de man mis
schien zonder iets te zeggen de stad verlaten had.
Bij deze ongerustheid voegde zich nog eene
andere.
Wie weet of Ovidius niet eenige misdaad be
gaan had, of zich niet aan eenige overtreding had
schuldig gemaakt, en uit dien hoofde door de
politie was opgepakt.
En was Ovidius gevangen, dan hing er hem
ook een Damocleszwaard boven het hoofd.
Hij keerde nanr de ons bekende woning terug,
en schelde nog eens verscheidene keeren.
De deur bleef gesloten.
Wij weten dat het paviljoen daar geheel eenzaam
tusschen vier muren in een tuin was gelegen.
Harmant zou wel de overburen hebben kunnen
ondervragen, doch hij waagde het niet.
Nogmaals keerde hij terug vol ongduld, ont
steld en vol woede.
Hij raadpleegde zijn horloge, dat wees halfzes.
Weer trad hij het caié binneni waar hij reeds
drie uren gewacht had, vroeg Vog een glaasje
absinth, nam plaats bij het raam, zoodat hij ge
makkelijk de personen kon gadeslaan, die over
de straat gingen.
Nog een uur zat hij daar, niet wetende wat te
doen, vol angst.
Eindelijk begon zijn geduld ten einde te loopen
en hij was op het punt naar huis terug te keeren,
toen hij eensklaps een lichten vreugdekreet uitte.
Op het trottoir aan de overzijde der straat had
hij Ovidius opgemerkt, die haastig den weg op
naar zijne woning liep.
Hij volgde met spoed en had hem weldra in
gehaald.
„Zoo snel niet, vriend I' zeide hij, hem op den
schouder tikkend.
Ovidius wendde het hoofd. „Kijk riep hij
eensklaps uit, zijn gewaanden neef de hand toe
stekend. 'Wat eene gelukkige ontmoeting! Welk
toeval voert u hierheen P"
roep, nering of bedrijf, met genoemd artikel
2, opgeheven, weer bij de wet in het leven
te herroepen.
Die poging mislukte en nu bestijgt de
geleerde theoreticus in het Handelsblad, zijn
groot strijdros en oreert, dat het hem niet
nutteloos schijnt, integendeel geraden en hoog
noodzakelijk, luide en met nadruk te verkla
ren, dat in Nederland de handels- en be-
drijfsnijverheid voor den kleinen man gevaar
loopt door plaatselijke besturen te worden
verstikt.
Wat al groote woorden De heer Levy
heelt nooit op een dorp gewoond, hij kan
geen enkel voorbeeld aanhalen, zelfs van het
belemmeren dier kleine-mannen-nijverheid
echte nijverheid namelijk, door eenig gemeen
tebestuur, en is dat soms bij hooge uitzon
dering wel eens geschied, il y a des juges
in de provinciale staten of in den raad van
state, zooals de regeering den heer Levy
dan ook antwoordde, en daarenboven door
de zoo karige en gematigde toepassing der
zoogenaamde wet de commodo et incommodo,
wakende tegen aan anderen hinderlijke nij
verheid, ligt wei het bewijs dat van verstikken
geen sprake kan of zal zijn.
Met de uitdrukking door den heer Levy
gebruikt het verstikken der nijverheid van
den kleinen man, wordt de gevoelige snaar
bij elk sociaal vraagstuk aangeroerd, zooveel
als een captatio benevoleutiae van't publiek.
Er wordt echter over het hoofd gezien,
dat het juist de kleine man isdie be
schermd moet worden tegen de driest op
tredende vagebonden. Bij de notabelen van
een landelijke gemeente zullen de papier-
nijveren zich zelden aanmelden, en doet een
dienstbode op hun bellen open, dan zal de
cent, die gegeven wordt, niet zooveel schade
doen, noch ook het scheldwoord of de vloek,
der deern bij weigering eener aalmoes naar
het hoofd geslingerd, maar het zijndekleiue
winkelier, de schoenmaker, het arbeidsgezin,
„Geen toeval. Ik heb reeds vier uren in het
koffiehuis daarover zitten wachten.'
„Zool dan zal de tijd u wel lang gevallen zijn.
Wachttet gij op iemand?'
//Wel zeker! Op u."
„Wij hebben dan saam te praten?'
„Ja, en zeer ernstig."
„Waar
«Bij u, zoo het mogelijk is.'
i/O ja, dat is zeer goed mogelijk," antwoordde
Ovidius, „maar 't is waarachtig alsof het er met
opzet om gedaan wordt; gij komt steeds wanneer
ik geheel uitgehongerd ben. Zal 't lung duren
Ja."
„Dan, beste neef en goede vriend," zeide Ovidius
stilstaand, „laat ons terugkeeren om eerst den in-
wendigen mensch wat te versterken. Daarna zullen
wij praten, indien er althans zoo'n vliegende haast
niet bij is, dat een uurtje de zaak zou kunnen
bederven."
„O neen, dat nietwij hebben den tijd om te
dineeren."
„Kom, laat ons dan aan tafel gaan.
Achtentwintigste Hoofdstuk.
De twee personen gingen samen een restauratie
binnen op 't Clichyplein en vroegen een bijzonder
kabinet.
Ovidius stelde het menu vast en nam plaats
aan een tafeltje tegenover den millionair.
„Maar wat doet gij toch tegenwoordig?" vroeg
Paul Harmant.
„Ik leid een zeer aangenaam leven," antwoor-
de Ovidius. „Ik speel
.„Alweder? Gij zijt dan geheel onverbeterlijk?»
„Wat zal ik daarop antwoorden? Dezen houden
van dit, anderen van dat, ik houd van 't spel."
„En gij verliest natuurlijk?"
„O, als gij dat denkt, dan vergist gij uIk
win
„Veel
„Dat gaat nog al. Ik heb nu toch het ongeluk
overmeesterd. En ik speel dan ook niet meer. zooals
vroeger, toen ik alles waagde. Nu speel ik met
beraad, als iemand, die op ae hoogte der zaken is."
„Dan staat gij op 't punt rijk te worden?"
„O, wat een dwaze taalIk speel om mij te
verzetten, en r.iet om een fortuin te winnen
Waartoe zou het ook dienen? Gij zijt rijk genoeg,
dierbare neef! Ik was op het punt u te schrijven
om mijn maandgeld."
„Ik zal het u heden geven."
„Zeer goedDat zal mij genoegen doen."
de kleine boer, hij vooral, dus de kleine
nijvere man, wiens vrijheid verstikt" werd
door de overigens wettelijke toepassing van
bedoeld artikel 2 der patentwet, en het is
een averechtsch begrip van vrijheid, die te
willen waarborgen, ook aan hen, die er mis
bruik van maken en de vrijheid van anderen
er door benadeelen.
Welke ernstige nijverheid wordt er belem
merd, om het groote woord verstikken ter
zijde te laten, wanneer bij politieverordening
van hen, die met postpapier of zulke niets
waardige koopwaren voor de leuze loopen
bedelen, gevorderd wordt, dal zij zich eerst
bij den burgemeester aanmelden om van hem
vergunning te vragen, die vvareu te mogen
aanbieden
Integendeel, door zulke verordeningen wor
den de vrijheid en veiligheid van den kleinen
man beschermd, en kan men er de gemeente
besturen niet genoeg op wijzen, hoezeer der
gelijke voorzieningen in het algemeen belang
zijn.
Eindelijk heeft Frankrijk dan een nieuw
kabinetonder voorzitterschap van Ribot,
Zondag heeft het Journal Officiel de com -
binatie gegeven als volgt: presidium en finan
cien Ribotbinnenland Leigues; onderwijs
en schoone kunsten Poincaré; justitie Trarieux;
buitenland 'Hanotaux; koloniën Chautemps
handel Lebon; landbouw Gadaud; openbare
werken DupuyDutemps. Van de gelukkigen,
belast met de zorg voor oorlog en marine
meldde de Officiel niets, doch men wist, dat
Ribot had aangeklopt bij generaal Jamont eu
bij admiraal Besnard.
Maandag is het ministerie voor de kamer
verschenen met de boodschap van den president
der republiek. Deze boodschap begint met
een lange inleiding. Daaiin noemt de pre-
„Doch er is eene zaak, die ik in 't geheel niet
begrijp.'
„En dat is
„Iloe komt 't, dat gij dit maandgeld nu reeds
noodig hebt, zoo gij gelukkig zijt in 't spel
„Het leven heeft zijne geheimen, die men niet
moet trachten te doorgronden," antwoordde Ovi
dius op eenigszins plechtige» toon.
Terwijl zij zoo spraken, toonde Ovidius een
bijzonderen appetijt en at voor twee.
De millionair echter liet schier alles onaange
roerd staan.
Dit ontging Ovidius niet.
„Waarom eet gij r.iet?" vroeg hij. „Zou er weer
iets op uwen weg liggen, dat u het hart on
rustig maakt
Paul Harmant wierp het oog op de deur van
het kabinet, om zich te verzekeren, dat deze goed
gesloten was en dan tot zijn tafelgenoot neigend,
sprak hij op zachten toon
„Thans vrees ik zeer, dat wij onherroepelijk
verloren gaan."
Ovidius legde de vork, die hij zoo goed han
teerde, eensklaps op zijn bord neder en toonde
een ontsteld gelaat.
„Wat zegt gij mij nu?" vroeg hij.
Eensklaps dacht hij aan Amanda, die misschien
wel van zich had doen hooren, en zijn gelaat
vertoonde veel onrust.
„Ik zeg u de waarheid/ hernam de industrieel.
„Heeft men weten te ontdekken, dat wij belang
hebben in het verdwijnen van Lucia?" vropg
Ovidius met bevende stem.
„Neen."
„Wat is er dan? Laat mij toch niet langer in
duizend angsten
„Vier woorden zijn voldoende: Jeanne is te
Parijs I"
„Jeanne Fortier
„Ja."
„Wat drommels?"
„En zij heeft hare dochter weergevonden."
„Onmogelijk
„Dat schijnt zoo, en toch is het waar.'
„Zijt gij niet door eenig ralsch rapport misleid?"
„Neen, ik ben niet misleid. Ik zelf heb die
vrouw bij mijn advokaat Georges Darier onmoet.*
„En heeft zij u herkend vroeg Ovidius bleek
als een doode.
„Neen, gelukkig nietl Maar hare tegenwoordig
heid te Parijs is een blijvend gevaar voor nu ij.
Gisteren heeft zij mij niet herkend, doch daaruit
valt niets te besluiten. Een ongelukkig toeval
sident zich een bescheiden dienaar der re
publiek, en drukt hij zijne erkentelijkheid uit
voor zijne benoeming. Ik zal niet onder de
taak blijven heet het verder mij door
de nationale vergadering opgelegd, toen zij
mij de bewaking der constitutie toevertrouwde.
Door zijne kalmte bij de wisseling van het
gezag heeft Frankrijk getoond hoezeer het
zich onder de hoede der republiek meester
weet van zijne toekomst. De republikeinsche
staat van zaken loopt overigens ook geen
gevaar. Frankrijk verwart niet eene on
vruchtbare agitatie met het voortdurende
streven naar vooruitgang. Alle lieden van
goeden wille moeten zich vereenigen in de
gedachte van verzoening, vrede, maatschap
pelijke rechtvaardigheid, om dus eene alge-
meene eendracht en de ontwikkeling van het
stoffelijk en zedelijk welzijn voor te bereiden.
Ik wensch hel leger geluk; Frankrijk is sterk
genoeg om zijne liefde tot den vrede te
handhaven; het heeft zich vriendschap ver
worven, waaraan het waarde hecht. Frankrijk
rust zich toe om de volken te nooden tot
een groot feest van den arbeid, dat deze
eeuw zal besluiten en dat ten voordeele zal
zijn van de macht en den roem van de re
publiek, die een beroep doet op u allen.
De toejuichingen, welke aan dit staatsstuk
teu deel vielen, waren maar zeer matig. On
middellijk daarna kreeg Goblet het woord
om het ministerie te interpelleeren over de
wijze, waarop het tot stand gekomen was
over zijn bedoelingen en zijn programma. De
rede was niet bijzonder belangrijk en het
antwoord van Ribot kan niemand wijzer
hebben gemaakt. Om de afdoening der be
grooting te verhaasten had de regeering er
het ontwerp op de successiebelasting uit los
gemaakt, maar zij wilde het niet terugnemen.
Op enkele punten, als waaraan de opbrengst
te besteden diende echter nog overleg te
worden gepleegd. De kamer luisterde slecht
naar wat de interpellant zeide en was niet
kan haar wederom op mijne wegen brengen, en
misschien herkent zij mij dan. Dat zou een groot
schandaal barenDan ware ik verloren 1"
Ovidius begon te lachen.
„Wordt gij krankzinnig?' vroeg Harmant, die
ontboezeming van vroolijkheid niet begrijpend
in een geval, dat hem zoo ernstig scheen.
„Laat mij lachen; 't is niet slecht gemeend. Ik
begrijp waarlijk niet, dat gij u zoo gemakkelijk
angst in 't hart laat jagen. Goede, beste neef, zoo
Jeanne Fortier u niet herkend heeft, dan is er
ook geen gevaar ie duchten.'
„Ik herhaal u, dat zij mij morgen misschien
wel herkennen zal."
„Zoo er geen maatregelen genomen worden."
„Weet gij er dan iets op te vinden?'
„Natuurlijk! Dat is zoo eenvoudig mogelijk."
„En dat is? Spreek, want ik wordt er krank
zinnig van."
„Ik heb medelijden met u; op mijn eerewoord!
Ik herken u haast niet meerKom, kom, toon
nu geen dwaze vrees, maar reken op mij. Jeanne
Fortier is te Parijs; gij zijt er zeker van, daar
gij haar gezien hebt. Zij heeft natuurlijk een
valschen naam aangenomen
„Ja."
„En hoe heet zij nu?'
„Lise Perrin."
Waar woont zij?'
„Dat weet ik niet, maar zij is gemakkelijk bij
Lucia te vinden."
„Bourbonkade, no. 9. Daar ben ik bekend. Zij
leeft niét van hare renten, naar ik veronderstel.
Wat doet zij
„Zij is brooddraagster."
„Dan moet zij van den morgen tot den avond
op straat zijnBij mijn leven! Zij durft, dat
verzeker ik uHaar signalement is overal ver
spreid en de eerste agent de beste kan haar ar
resteeren naar 't commissariaat brengen, van
waar zij wel franco naar de centrale gevangenis
zal verzonden wordenKom, beef niet meer,
neef. Wees integendeel gerust. Laat ons een oude
flesch Pomard of Volnay drinken op de gezond
heid van Bourgogne, waar ons beider wieg ge
staan heeftMorgen zal Jeanne u niet meer
hinderen."
„En wat zult gij dan doen
„Ik Niets, maar gij
„Ik?" herhaalde de millionair ongerust.
.Natuurlijk. Gij zult den prokureur der repu
bliek berichten, dat de genaamde Jeanne Fortier,
uit de gevangenis van Clermont ontsnapt, te Parijs