Nummer 41. Donderdag 23 Mei 1895.
18e Jaargang.
lE BIlOODDRUfiSTER.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
ANTOON TIELEN
FEUILLETON.
UITGEVER'
Waalwijk.
De Koninginnen in Tilburg.
De Echo van het Zuiden,
IVaalwijksflie en Langstraalsche Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk f 1,25.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
In weerwil van al hetgeen soms ten na-
deele van Tilburg gezegd wordt, is het toch
een sympatisohe stad, want zij is de arbeid,
die de durende kracht en het durend geluk
van het leven is. Men kan aau het bezoek
van de koninginnen aan een werkstad als
deze een symbolische beteekenis hechten
er is veel hoog moois in een koninklijke
appreciatie van noesten ijver en moêlooze
vlijt.
En voor dat vriendelijke bezoek had Tilburg
zich nu teestelijk uitgedost. Het had eere-
poorten gebouwd en kleurige palen met
groenslingers neergezet in zijn straten en het
had alles wat het kon doen gedaan om de
ontvangst luisterrijk te doen wezen.
Zij had veel te doen, veel meer dan andere
steden moeten doen, om er vroolijk en fees
telijk uit te zien en zij heeft veel gedaan,
de feestcommissie en de huisvader voor zich,
hebben van het crediet, hun door den minister
van financien toegestaan, een zeer ruim ge
bruik gemaakt.
Alles was gedaan, om de stad een recht
vroolijk uiterlijk te geven en het zou gelukt
zijn als daar die vreeselijke regen, die ruwe
wind, dat anti-feestweer niet geweest was.
Wat in den Bosch het feest bedorven heeft,
dat heeft in Tilburg wat er voorbereid was,
vermorst en verkleurd. En wie gewacht heett
tot den laatsten dag met zijn versieringen,
het betere hopend met vertrouwen, zag nu
alweer dat troosteloos de regen neerviel uit
den zwart-grijzen hemel. Vrijdag den geheelen
dag weder een weer om thuis bij de kachel
te zitten,^ ruw, koud, akelig.
Zaterdagmorgen...de buitenpret zal ook
hier mislukken. Toch was er veel volk op
straat, Tilburg leverde wat het leveren kon
en dan bezorgden extra-treinen en trams uit
Helmond, Bokstel, Breda en de Langstraat
nog een ruime portie. De menschen, in rijen
staande voor het afgezette stationsplein en
in de Stationsstraat, keken treurig naar de
lucht, die steeds donkerder werd, en scholen
Naar het Fransch door W. v. R.
Overgenomen uit de Meiertjsche Courant
174
//Liefste," sprak de millionair, „gij lijdt?"
„Eenigszins, vader; maar dat zal spoedig over
gaan. Ik heb van nacht slecht geslapen."
Waart gij koortsachtig?'
„Ik geloof het wel. Verschrikkelijke droomen
hebben mijn slaap gestoord.'
„Even ais bij mij," dacht de millionair, en hij
voegde er bij
„Ik hoop toch, dat gij u over die droomen
niet bedroeven zult. Dat zou eene al te groole
dwaasheid zijn.'
„Maar zij waren vreeselijk die droomen, vader."
„Van welken aard
*0, van een verschrikkelijken aard I Maar, gij
weet het wel, wanneer men droomt, dan nemen
de dwaasste zaken een schijn van waarheid aan.'
„Wat zaagt gij kind, in uwe droomen?'
„U, vader."
„En wat gebeurde er
„Gij waart in de gevangenis, men beschuldigde
u van eene gruwelijke misdaad.
Harmant huiverde, maar had macht genoeg over
aichzelven om zijne ontsteltenis te verbergen.
„Van eene gruwelijke misdaad?' herhaalde hij
met een gedwongen schaterlach. rGij zult er
kennen, liefste, dat dit al heel onwaarschijnlijk
isEn van welke misdaad
„Van een moord! En daarop veranderde eens
klaps het tooneel."
„Evenals in een tooverstuk.'
„In plaais eener gevangenis," ging Mary voort,
„zag ik eene ruime zaal, waar eene groote menigte
bijeen was. Gij ook waart daar, vader. Tegenover
u zaten rechters en een groepje personen, die ik
meende te kennen. Een dezer personen geleek
zeer op Lucien.mijn verloofde. Een andeie ver
toonde de trekken der voornaamste figuur, die op
Stephaan Castei's groot tableau, eene arrestatie
onder hunne paraplmes, waar de regen hard
op neerkletterde. Ach, wat een droef weer.
Op het perron stonden de commissaris der
koningin, de burgemeester van Tilburg met
de drie wethouders, de majoor-commandant
van de Tilburgsche schutterij en nog enkele
Tilburgsche autoriteiten. Op het plein buiten
had zich opgesteld de eerewacht van de
schutterij en daar ook stond de eerewacht
van de notabelen, achttien ruiters in rokken
en geel zeemlederen broeken, daar stonden
de koninklijke rijtuigen, de kappen op. Alle
menschen zagen er vroolijk uit. Om half-
twaalf precies reed de koninklijke trein binnen.
H. M. de koningin was gekleed in grijze
zijden jurk en mantel en witten hoed met
veeren; H. M. de regentes droeg een zwart
satijnen costuum en daarover een fluweeleu
mantel.
De wachtkamer le klasse, waarin de ko
ninginnen door den commissaris geleid werden,
was herschapen in een tuin. Paltnen en plan
ten met veel groen en keurige bloemen,
stonden tegen de draperieën van lichtblauw
met brons en rood-bruin peluche. Aan den
wand hing een boschtafereel van den Til-
burgschen schilder A. van Weezei Errens, de
zetels waren van donkernoteu met roodbruine
overtrekken. Hier stelde de commissaris den
burgmeester, en stelde deze vervolgens de
autoriteiten aan HH. MM. voor. Vier bou-
quetten werden haar aangeboden, twee namens
den raad door de jongejuffrouwen Verbunt
en Van Roessel, dochtertjes van raadsleden,
en twee namens de schutterij door de jonge
juffrouwen Lommen en Daamen. dochtertjes
van den commandant en den luitenant kwar
tiermeester van dat korps. Nu traden de
majesteiten naar buiten cn het volk op den
achtergrond juichte haar hartelijk toe. Zij
inspecteerden de eerewacht van de schutterij
en plaatsten zich vervolgens in haar rijtuig,
waarvan de kap nu neergeslagen was. De
stoet, samengesteld uit het rijtuig van de
koninginnen, zes rijtuigen voor het gevolg,
rijtuigen voor den commissaris, den burge
meester, den commissaris van politie, dan de
voorstellend, gevonden wordt. Allen hadden het
zeer druk en wezen op u. Hunne stemmen weer
klonken in mijne ooren, doch ik kon niet goed
verstaan wat zij zeiden. Eensklaps zag ik u ver-
bleeken vader, wankelen en daarop was alles in
eene sombere wolk verdwenen."
„De droom was dan ten einde?" vroeg Harmant
met eene stem, waarin hij een spottenden toon
trachtte te leggen, doch die werkelijk van ont
roering beefde.
„Nog niet,' antwoordde Mary. „Weder werd
het lient; maar een somber en droevig licht was
het, even als op den morgen van een regenachtigen
dag. In het midden van een plas bloed zag ik
een lichaam uitgestrekt ten gronde liggen. Vader,
gij zult gemakkelijk mijn angst en mijne ont
steltenis begrijpen, als gij weet, dat dit lichaam
geen hoofd meer had..
Als door eene onzichtbare macht in beweging
gebracht, sprong Harmant op, met beide handen
zijn hoofd vastgrijpend.
„O zwijg! Zwijg toch mijn kind!" riep hij op
droevigen toon uit. „Waarom komt gij mij al
die vreeselijke dingen vertellen
„Vader, gij hebt mijn droom willen kennen.
Gij hebt mij ondervraagd, en ik heb u geant
woord. O, wat was het een vreeselijke nacht, dien
ik heb doorgebracht.*
„Zwijg! Zwijg!" herhaalde Harmant. „Zwijg.
Ik wil het I Ik beveel het u!'
„Ik zal er geen woord meer bijvoegen, vader,
doch uit den indruk, dien deze droom op u ge
maakt heeft, kunt gij afleider, wat ik dezen nacht
geleden heb."
Paul Harmant boog het hoofd.
Terwijl hij, naar zijn adem hijgend, de woorden
zijner dochter aanhoorde, werd zijn geest tevens
Setrolïen door de bijzondere overeenkomst met
en droom, dien hij zelf gedroomd had, en de
koorts, die Mary had verteerd, maakte zich ook
van hem meester.
Hij naderde de jeugdige zieke en omhelsde haar.
„Gaat gij uit, vader vroeg zij.
„Neen, ik ga naar mijn werkkabinet.'
„Des te beter."
„Waarom
„Gij kunt niet begrijpen, hoe bang ik zijn zou,
indien ik van daag alleen hier moest blijven."
Harmant antwoordde niet, vol ontsteltenis ver
liet hij de eetzaal.
eerewacht en een escorte van 50 huzaren,
reed door de groote eerepoort de Stations
straat in. In deze straat, versierd met in
kleuren geverfde palen, W3artusschen rood,
wit en blauwe doeken wapperden, hadden
zich voor het trottoir de Tilburgsche boog
schuttersgilden en enkele corporatien met hun
vaandels opgesteld. De gildebroeders vooral
2agen er in hun zwarte pakken met de schilden
er op aardig uit, en de keizer de prijs -
winner van deri laatsten wedstrijd had in
zijn bedekking van veel wit-glinsteiende
schilden iets van een geharnast heerschap;
onder de banieren waren zeer merkwaardige,
een was reeds meer dan 300 jaren oud, en
een ander was indertijd geschonken door den
beschermheer, koning Willem II, den koning,
van wien Tilburg heel veel gehouden heeft
en de bezittende vereeniging is er wat trotsch
op.
Ook hier bouquetten. Op den geheelen
weg, en des namiddags, werden HH. MM.
een massa bloemen geboden, ik zal ze niet
allemaal opnoemen, het aantal zal bijna 50
wezen. Voor verschillende woonhuizen hield
de stoet even stil en dan gaven dochtertjes
van de bewoners, in het wit gekleed, ruikers.
Aan het einde van de Stationsstraat hing
tusschen de huizen een reusachtige kroon, in
het Nieuwland hingen schilden in de hoogte
en weer een kreon. De Marktstraat liep
tusschen Venetiaansche masten met kleurige
bloemtuilen en wapperende vlaggen. Langs
dezen weg een voortdurend luid gejuch. Op
de markt stond het korps fanfare, dat het
volkslied speelde, toen de stoet het plein
opreed.
Voor den ingang van het raadhais was
een marquise van rood fluweel en satijn aan
gebracht. Toen de koninginnen de vestibule
betraden, die met plantengroepen en drape
rieën van groen en donkerrood peluche was
bekleed, stonden daar d; leden van den raad
geschaard, die aan HH. MM. werden voor
gesteld.
Op de trap naar boven lagen kostbare
loopers en in het eerste voorportaal hingen
Na de deur van zijn kabinet achter zich gesloten
te hebben, liet bij zich in een fauteuil nedervallen,
en met wijdgeopende oogen en verwrongen ge
laat staarde hij bewusteloos voor zich uit.
Vijfenzestigste Hoofdstuk.
Toen Jeanne, wier vlucht door hare vrienden
zoo krachtig in de hand werd gewerkt, het Rendez
vous der Bakkers verlaten had, was zij, niet we
tend waarheen, de straat opgeloopen.
Ilaar denkvermogen bezat zij niet. Het was of
er een nevel over haar brein hing.
De kreten van Ovidius, zijne bedreigingen, zijn
onsamenhangende woorden klonken haar nog in
de ooren, zoowel als de ontevredene kreten barer
woedende makkers.
De ongelukkige bereikte de kaden, en volgde
die in de richting van Passy.
Toen zij uitgeput van vermoeienis schier buiten
adem de esplanade der Invalieden had bereikt, viel
zij op eene bank neder, terwijl hare blikken
vreesachtig in het rond dwaalden.
De arme Jeanne beefde bij de gedachte dat de
„wee manschappen der politie, die haar reeds bij
de bakkers bijna gearresteerd hadden, elk oogen-
blik konden naderen om haar gevangen te nemen.
Toen zij echter na eenige oogenblikken de over
tuiging opdeed.dat zij niet vervolgd werd, gevoelde
zij zich kalmer en bedaarder, in staat om over
den toestand na te denken.
Hare eerste gedachte was aan Lucia, haar dier
baar kind. Zou zij dan de geliefde nooit meer
wederzien? Zou God haar slechts toegelaten hebben
een barer kinderen weer te vinden om bij eene
nieuwe scheiding alle vreeselijke wonden weder
open te rijten
Een oogen blik verkeerde zij in een toestand,
die aan wanhoop grensde.
„Alles is gedaan!» dacht zij. „Men weet dat
ik te Parijs ben en spoedig zal men de hand op
mij gelegd hebben! Zal ik nogmaals de vlucht
nemen, mij nog eens van mijn kind scheiden o
God, het is verschrikkelijk Ben ik dan voor
eeuwig een rampzalig wezen?'
Jeanne liet het hoofd op de borst zinken;doch
na enkele oogenblikken hernam zij weer
„Maar Jacques Garaud leeft nog! Die ellendeling
heeft het gezegd. Jacques Garaud is verscholen
onder den naam van Paul Harmant. Die kerel
loog niet! Op het oogenblik is deze. wellicht
vier imitatie-gobelins „de jaargetijden" in
dunne lijsten van groen. De raadzaal op deze
verdieping was ingericht tot dejeunerzaal,
vier kantoorkamers tot salons voor de koniu-
ginnen en haar gevolg. Het salon met een
boudoir voor HH. MM. was zeer rijk in
Louis Quinze stijl gemeubileerd. In een hoek
onder een draperie stond een bronzen beeld
van wijlen Willem II, er hing een prachtige
Venetiaansche spiegel met een eiken dames
bureau er onder. Het bekleedsel van de zetels
was geel satijn met opgelegde rood-bruin
peluche figuren.
Hier vertoefden IIH. MM. een korten tijd
en werden toen naar de dejeunerzaal geleid,
waar de gasten zich reeds verzameld hadden.
De dejeunerzaal zag er verbazend deftig uit.
Op den vloer lag een Perzisch tapijt, de
wanden waren behangen met een fraai papier
met heraldieke figuurtjes er op. De draperieën
aan de vensters waren van roodbruin peluche
met gouden franje en kwasten. De zetels
waren van zwart hout met goud en roodbruin
peluche bekleedsel. In nissen stonden de
borstbeelden van Willem II en Willem III,
aan den wand hing het bekende portret van
de koningin, van Dake, en twee photografieën
van de sterfkamer en het sterfhuis van Willem
II. Drieënveertig genoodigden zaten aan, de
koninginnen en haar gevolg, de commissaris
der koningin, de burgemeester, het kamerlid
de heer Mutsaers, de raadsleden en de se
cretaris van Tilburg, de majoor commandant
der schutterij, de heer Jules Lommen, de
president van de kamer van koophandel, de
heer Henri Eras en de commandant van de
eerewacht, de heer M. Lommen. De konin
ginnen zatten in het midden van de lange
tafel, tegenover den hoofdingang, naast haar
de commissaris en de koningin, over haar
de drie wethouders. Het eenvoudig dejeuner-
dinatoir was geleverd door den Tilburgschen
cuisinier, den heer R. Boes.
Onder het dejeuner speelde gedurende één
kwartier het muziekkorps van de schutterij
vóór op het plein en één kwartier zong de
Tilburgsche liedertatel, die luistert naar den
gearresteerd. Hij zal den naam van zijn mede
plichtige wel verradenDan zal men vernemen
aat ik onschuldig werd veroordeeld en ik zal
vrij zijn, mijne dochter wederzien, mijne innig
gelietde dochter Lucia Doch zoo Jacques Garaud,
op tijd gewaarschuwd, er in slaagt de vlucht te
nemen, wat dan Zoo de ellendeling, die mij
eenige dagen geleden heeft willen dooden en
heden nog eene misdadige poging tegen mij aan
wendde, misschien niet is gearresteerd, of zoo hij
zijne woorden eens terugtrekt, waar zou ik dan
mijne bewijzen halen? Vruchteloos zou ik dan
uitroepen Hij is Jacques Garaud De man zou
antwoordenIk ben Paul Harmant En niet
mij, de ontvluchte van Clarmont, zou men ge-
loover., maar hem, den voornamen man, den
millionair! Mijn God, heb medelijden met mij 1
Schenk mij uwen raad! Wat moet ik doen?"
En Jeanne stortte bittere tranen
Twee politieagenten hadden haar in het oog.
Hare zonderlinge houding en wanhopige bewe
gingen hadden hunne aandacht getrokken.
Zij naderden onopgemerkt en een van lien legde
haar de hand op den schouder.
Zoodra Jeanne de oogen opsloeg, liep haar eene
rilling over de leden. Zij beefde vol angst en
schrik.
„Wat is er, goede vrouw?" vroeg do man, die
haar de hand op den schouder gelegd had. „Zijt
gij ziek
Jeanne begreep onmiddellijk, dat men nog niet
geraden had wie zij was, en dat zij bijgevolg
zonder aarzelen moest antwoorden.
„Een zwaar leed verteert mij," zeide zij.
„Waarom gaat gij niet naar huis
„Ik ga."
„Welaan dan, zet u in beweging. Dat zal u
goed doen."
Jeanne stond op. De brug der Invalieden lag
voor haar.
„Jeanne liep de brug over en bevond zich in
de Elysesche velden, die zij doorliep tot den Tri
omfboog, en volgde dan de laan naar het Bois
de Boulogne.
De nacht begon te vallen. De ongelukkige
vrouw liet zich op het gras in het bosch neder-
zinken onder de boomen, en gaf hier weer een
vrijen loop aan hare bittere tranen.
Wordt vervolgd.