N unimer 10. Zondag 2 Februari 1896. 19" Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. De Bankiersvrouw. ANTÖON TIELEN Een Teelten des Tijds. FE UIL L E TO y. UITGEVER- Waalwijk. l)e opmerking is reeds voor eeuwen ge maakt, dat de inandie veel weet, veel heeft nagedacht en veel ondervondeen diepen, ofschoon niet ontmoedigenden indruk verkrijgt van ziju eigen geringheid. De ontzaglijke omvang van 't geen buiten onzen gezichtskring ligtde oneindigheid eener wereld binnen welke ons verstand niet kan doordringen, ze worden ons dan eerst geopenbaard als we ons rekenschap kunnen geven van eigen geestelijk zijn, en van de ruimte, die wij zelf innemen; maar dan ook is het gevoel van de verhouding tnsschen de een cn de andere wel geschikt, om alle opwellingen van ijdelheul te beletten. lloe oud die waarheid ook zijn moge, en hoezeer ieder terstond zal verklaren, haar geenszins te betwisten toch is het een feit, dat diezelfde ij.de!heid, waarvan men liet dwaze erkent de drijfveer is van de meeste onzer handelingen de spil, om welke ons maatschappelijk leven zich beweegt. Kent gij dat woelen en dringen om vooruit te komen, en een plaats in te nemen, waar veler blikken den gelukkige gadeslaan die er in geslaagd is het '/.dóver te brengen Zonder twijfel er is een eer/.uoht, voor welke de man van karakter zich niet behoeft te schamen, die hij daarentegen behoort aan te kweeken, en moet trachten Ie bevre digen. Plet is die, waarvan de eenvoudige formule met een paar woorden te geven is: Nuttig zijn." De menschheid gaat voort en volgt haar bestemmingen op onze vraag: Waarheen? ontvangen we geen ant woord dat zekerheid geeftmaar zooveel weten we toch, dat het ernstig streven naar een toekomst, helderder dan het tegenwoor dige, cn bet gezamenlijk zoeken naar en strijden voor hetgeen de hoogere belangen van ons geslacht raakt, niet slechts is de voorwaarde tot geluk, maar het geluk zelf; dat alzoo diegenen onz. r, die zich het best en het volkomenst wijden aan dien gemeen- schappelijken arbeid der volmaking, daarbij gehoorzamende aan een onweerstaanbareu aandrang, het ideaal van het menseh-ziju liet meest nabij komen. In dat streven zal wellicht de noodzakelijkheid hen dwinger., als voorgangers op te tredeneen banier omhoog te heffen, medestrijders om zich heen te verzamelen; en zij zijn zich hun roeping te zeer bewust, dan dat zij angstvallig zouden achterblijven om een beschuldiging van eer- zdelit te ontgaan. Wie zijn tijdgenooten iets nieuws te zeggen heeft, waarvan hij levendig gevoeltdut het niet verzwegen mag worden, kan voor niets ter wereld het woord onuitgesproken laten, dat hem op de lippen brandt. Doch er behoort verbazen 1 veel zeggings kracht loc, om het koor te overstemmen van de myriaden kleine mannekensdie alleen de stern verheffen om te doen bemerken dat zij er ook zijn. In onze eeuw, die zich het monopolie toekent v in de vrije gedachten en het vrije w>ord, ontbreekt liet allerminst aan marktgeschreeuw; „veel praats te hebben" zooals de volksterm luidtschijnt een zeer gewenschtc aanbeveling te zijn. Vandaar dit we overstroomd worden met een stort vloed van nieuwe beschouwingen en mee ningen met een driestheid voorgedragen als ware de steen der wijzen nu juist ont dekt geen hoekje van de wetenschap der regeerkunst, of het wordt door drommen van onbevoegden doorzocht, en ieder heef't er iets anders gevonden. Met de diepste minachting wordt de staf gebroken over betgeen andere, misschien minder luidruch tige vooagangers, als hun opvatting verkon digden men vormt clubs, groepen, partijen, af te nemen. Een oogenblik slechts had hij die gedachten. die straks weer uiteenspattenomdat zij die in hun kring de eerste viool willen spelen, voor elkander niet verkiezen onder te doen. In den strijd voor den vooruitgang wil elk gaarne den commando-staf zwaaien; de vergelijking met het leger van zekere republiek in centraal-Amerikadat meer generaals dan soldaten telde, is hier niet ongepast. Vraagt men een verklaring voor dat ver schijnsel wenscht men te weten hoe het komt, dat wij onze beste krachten verspillen in die wilde jacht om den voorrang, wij hebben liet alleen te zoeken in des menschen persoonlijke ijdelheid. De leer „ware ver dienste is bescheiden," klinkt mooi in theorie, in de practijk is zij een overwonnen standpunt. Wij hebben er behoefte aan dat men van ons spreekt; als de goden der oudheid kunnen we niet leven zonder wie rookwalmen. Ik denk, derhalve ben ik, zei Descartes. Wij hebben dat eenigzins gewijzigden zeggen Ik klauter een voet hooger enz. Zou nu dat tobben en zwoegen om de aandacht te trekken en om een, laat ons zeggen hoogeren rang in te nemen dan ons strikt genomen toekomt, zou dat ons wezenlijk gelukkig maken Integendeel gelooven we daar de oorzaak te mogen zoeken van die zenuwachtige ge jaagdheid, die als een ernstig ziektever schijnsel van onzen tijd is te beschouwen. Men spreekt van een maatschappelijke ontevredenheiddie geen rust doet vinden bij hetgeen is, maar onverpoosd voortdrijft naar 't geen men meent te kunnen bereiken, cn daarom wordt alles opgeofferd, wat het leven aantrekkelijk maakt. Yeel meer dan met ons zedelijk en lichamelijk welzijn be staanbaar is, laten wij ons behccrschen door een grootheidswaanzindie in alle maat- schappelijke rangen zijn slachtoffers maakt; die zich in verschillende vormen voordoet hier in een kleingeestig uiterlijk vertoon daar in kibbelarijen over standsverschil, ginds weer in oneerlijke pogingen om hoogeren en meerderen den voet te lichten die in elk geval van de maatschappij een worstel perk maakt van allerlei ^strijdige belaugen. Hoe menigeen, die na een lange jarenreeks van onrust en spanning de rekening opmaakt, zal onvoldaan zijn over de vruchten, door hem ingezameld Hij moge kunnen terugzien op oogenblikken, waarin zijn ijdelheid werd bevredigd, zoo lang als het duurde, elke zegepraal, die niet gevolgd wordt door nieuwe overwinningen, wordt ras uit het geheugen gewischt, en we hebben grootheden, wier naam een poos op aller lippen zweefde, nog vóór hun verdwijning in de vergetelheid zien wegzinkenzou nu een zoo onbestendige winst opwegen teaen de moeite die haar verwerving eischte Wezenlijk, een weinig kalmte, wat meer ernst, een meer rustig voortgaan op den weg, dien men meent te moeten bewandelen, zou ons geslacht zeer ten goede komen. Het leven is geen drijfjacht naar fortuin naar eernaar onderscheidingen; wij zijn hier om gelukkig te zijn door gelukkig te maken. Niet zonder beduchtheid wordt gevraagd, waar het heen moet als die ze nuwachtige gejaagdheid over welke ieder klaagt zonder naar haar oorzaak te durven vragen, voortgaat ons onder hare heerschappij te houden; men maakt statistieken waarbij de sombere kolommen van krankzinnigheid, zelfmoord met klimmende cijfers worden ingevuld. Het is niet waarschijnlijk dat op de vpaag naar een afdoend genees middel voo"? de kwaal onzer dagen iets anders kan worden voorgeschreven danRustige plichtsbetrachting, elk in zijn stand. De rue Chaptal is geen dier zoo drukke en ▼olie straten, waar de rijtuigen de voetgangers gedurig in gevaar brengen. Er zijn slechts twee ot drie winkels en van af den hoek van de rue Fontaine, waar een apotheker woont, tot aan de rue Léonie, loopt eer. lange, sombere muur, waarin hier en daar kleine raampjes zijn, die licht geven in de werkplaatsen der schrijnwerkers. »ii UiugstrMtsche Courant, Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnementsprij s per 3 maanden 1' 1, Franco per post door het geheele rijk f 1,35. Brieven, ingebonden stukken, gelden enz., franco e zenden aan den Uitgever Advertentiën 1 7 regels f0,60daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. Reeds had de commissaris zijn portefeuille ge sloten en den heer Fauvel gegroet. Laat ons gaan, zeide hij. Zij vertrokkenen het was met de grootste droefheid, met vochtige oogen, waarin hij met moeite de tranen terugdrong, dat de bankier hem nazag, toen zij zich verwijderden. Groote God, zuchtte hij, waarom ontstal men mij niet het dubbele en kon ik mijn armen Prosper nog achten en hem bij mij behouden, zooals vroeger! liet was alleen liet altijd geopende oor van Fauverlot, dat dien zin opving, en altijd achter dochtig en gereed om andere menschen dezelfde sluwheid toe te kennen, waarover hij beschikte, dacht hij, dat die zin met opzet was gesproken, opdat hij hem zou hooren. Onder voorwendsel een parapluie te zoeken, die hij niet bij zich had, was hij het laatst in het kantoor gebleven, en hij trok tflch met een bere kende langzaamheid terug, herhaaldelijk zeggende, dat hij wel eens zou komen vragen, of men haar gevonden had. Gewoonlijk was het zijn taak een gevangene te bewaken en te geleiden, maar op het oogen- blik, dat zij vertrokken, was hij den commissaris genaderd en had hem in het belang der zaak verzocht, hem vrij te laten, wat deze hem toe stond. Dat briefje, dat Prosper geschreven had en hij wist dat Gavaillon in oen zak had, spookte hem door het hoofd. Toen hij weer in het kantoor van den kassier was teruggekomen, had hij er zelfs voor gezorgd, de deur op een kier te laten staan en had er voortdurend doorgegluurd, ge reed om zich bij de minste beweging van dien bediende op hem te werpen. Zich van dat brielje, dat stellig van veel ge wicht was, meester te maken, was kinderwerk. Wat stond hem anders te doen, dan Gavaillon aan te houden, bang te maken, hem om het briefje te vragen en hem zoo noodig met geweld Fauverlot was er zeker van, dat dit briefje niet voor hem, maar voor een derden persoon bestemd was. Gedwongen zou Gavaillon dien persoon wel noemen, die waarschijnlijk anders heette dan Gipsij, zooals de kassier gezegd had. Maar als hij zou spreken, zou hij de waarheid zeggen Na rijp overleg kwam de geheime agent in zijn wijsheid tot de conclusie, dat het kinderachtig zou zijn, naar een geheim te vragen, waar men het zelf ontdekken kon. Gavaillon tespionreeren, te volgen en hem op een gunstig oogenblik te overvallen, was slechts een spelletje voor hem. Overigens viel die handelwijze veel meer in den geest van den beambte der rue de Jerusa lem, die zacht en zwijgend van natuur is en ook in zijn ambt een afschuw heeft van leven en opschudding evenals aan alles, wat aan dwang en ruwheid grenst. In de gang gekomen, stond Fau^erlots plan ouherroepelijk vast. Daar ondervroeg hij zeer handig een der bedienden en nadat hij vier of vijf vragen, schijnbaar van weinig belang, had gedaan, wist hij met zekerheid, daf. het huis geen uitgang op de rue de la Victoire heeft en alle bedienden alleen door de groote deur in de rue de Frovence naar binnen en buiten kunnen gaan. Nu deed zich voor zijn plan geen enkel moeie- lijk punt meer op. Hij stak vlug de straat over en vatte aan den overkant onder een koetspoort post. Die bespiedingsplaats was bijzonder ge lukkig gekozen. Niet. alleen dat hij ulle gaanden en komenden van het bankiershuis kon zien maar bovendien had hij het gezicht op alle ramen, en als hij op zijn teenen ging staan, kpn hij door de tuiten heen Gavaillon voor zijn lesse naar zien zitten. Fauverlot moest daar lang blijven staan, maar hij is geduldig en hij heeft voor zaken van mjn- der belang reeds menigmaal geheele dagen en nachten op de loer gelegen. Eindelijk na een uur, zag hij Gavaillon opstaan, zijn kantoor- voor een straatjas verwisselen en zijn hoed nemen. Ziezoo, zei hij tot zichzelf, nu zal hij komen; opgepast. Werkelijk verscheen Gavaillon een oogenblik later aan'de deur van het bankiershuis; maar voordat hij de straat betrad, keek hij naar rechls en naar links en aarzelde, welken weg hij nemen zou. Zou hij een vermoeden hebben dacht Fau verlot. Neen, de jonge bediende vermoedde niets, maar daar hij bang was dat zijn afwezigheid opgemerkt zou worden overlegde hij, welken weg hij zou nemen, om het gauwst terug te zijn. Evenwel, hij nam gauw een besluit en ging over den Faubourg Montmartre tot aan de rue notre Damede-Lorette, die hij insloeg. Hij liep zeer gauw, zich weinig om het gebrom der voor- bijgangers bekommerend tegen wie hij aanliep zoodat de agent moeite had, hem te volgen, in de rue Ghaptal gekomen, hield hij voor liet huis no 39 stil en ging er binnen. Nauwelijks had hij driepassen in een tamelijk nauw portaal gedaan, toen hij zich op zijn schou der voelde kloppen en zich omkeerend, zag hij den geheimen agent achter zich. Hij herkende hem oogenblikkelijk en werd zeer bleek, trad terug en zocht met de oogen"e"e: uitgang, waardoor hij kon vluchten. Maar fauverlot had dit voorzien en sneed hem den doorgang af, zoodat Gavaillon zich gevangen zag. Wat wilt gij van mij vroeg hij met een van angst bevende stem. Wat Fauverlot dadelijk van zijn collega's on derscheidt, is zijne bijzondere zachtheid en zeld zame beleefdheid. Zelfs met zijn slachtoffers is hij beleefd en het is met de meeste achting en in achtneming van de uiterste beleefdheidsvormen, dat hij hen ge vangen neemt en opsluit. Mijnheer, begon hij, u zult wel zoo goed willen zijn, mijn groote vrijheid te verontschul digen, maar ik zou gaarne van u eenige inlich tingen ontvangen. Inlichtingen van mij Ja mijnheer, van u, van mijnheer Eugène Cavaillon. Maar ik ken u niet. O, ge hebt mij van morgen heel goed ge zien. Het handelt overigens over een uiterst nietige zaak en als u mij het genoegen yilt doen met mij een eindje op te wandelen, zoudt u mij zeer verplichten. Wat doen? Cavaillon bedacht zich en ging mee. llet is een dier straten, waar men rustig kan loopen, zonder ieder oogenblik genoodzaakt te zijn van het trottoir af te stappen en Fauverlot en Gavaillon behoefden dus niet te vreezen, door de voorbijgangers lastig gevallen te worden. Mijnheer, begon de eerste, de zaak is, dat Prosper u van morgen heel handig een briefje toegeworpen heeft. Gavaillon, die vermoedde dat hij over dat briefje- ondervraagd zou worden, had zich voorbereid een antwoord gereed te hebben. Gij vergist u, zei hij, een kleur krijgende totover de ooren. T-Pardon, het zou mij spijten, u te moeten n logenstraffen, maar ik ben zeker van hetgeen ik zooeven zeide. En ik verzeker u, dat Prosper mij niets heeft gegeven. Maar mijnheer, ik bid u, ontken niet, drong Fauverlot aan, ge zoudt mij dwingen vier be dienden te laten verklaren, dat zij hem een met potlood geschreven briefje naar u hebben zien werpen, dat zoo klein mogelijk gevouwen was. Cavaillon begreep, dat ontkennen tegenover een man, die zoo goed ingelicht scheen te zijn, niet mogelijk was; hij veranderde dus van systeem. Welnu, zei hij, het is waar, ik ontving een briefje van Prosper, maar daar het voor mij was, heb ik het zoodra ik het gelezen had, verscheurd en verbrand. Dat kon de waarheid zijn, Fauverlot vreesde er voor, maar hoe kon hij zich daarvan verge wissen Hij bedacht, dat de grofste listen het best slagen, en op zijn gelukster bouwend, zei hij op den man af: Ik veroorloof mij, mijnheer, u te doen op merken, dat dit niet juist is. Het brielje is aan u toevertrouwd, om aan Gipsij te overhandigen. Een wanhopige beweging van Cavaillon zei den agent, dat hij zich niet vergiste. Hij herademde. Wordt vervolgd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1896 | | pagina 1