Nummer 11. Donder dm» 6 Februari 1896. 19* Jaargang Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen, De Bankiersvrouw. ANTOON TTELEN FEUILLETON. Staatkundig overzicht. o UITGEVER' Waalwijk. Ons leven gelijk aan het weder. Ons leven wordt bij veel vergeleken. Reeds uit oude tijden komen tot ons ver gelijkingen als met een damp, een rook en een bloem//Gelijk een bloem is ons kortstondig leven," Vondel noemde ;het een speeltooneel. Zoo ook bet smalle pad, dat ten eeuwigen leven en de breede wegdie langs zonde en misdaad ten verderve leidt. Verder het leven een roes, een droom, een reis. Het leven gelijk aan de zee, nu eens onstuimig en woestdan weer kalm en majestueus in zijn rust en in het verschiet de veilige haven; of gelijk een stroom, die gaat door dorre streken en vloeit langs vredige valleienof gelijk een strijd met de natuur en zijn elementenmet onzen evenmensch en met onszelf en deze laatste strijd is de zwaarste. j Zoo is hel menschelijk leven gelijk aan het weder, even wisselvallig, even ongestadig, evenmin te vertrouwen. Niet altijd hebben we zonneschijn op ons pad, niet altoos leven we in een lentetijd, daar komen ook regen buien daar komen ook dagen van mist waarin een nevel voor ons oog hangt en wc in het duister moeten rondtasten, ver geefs onze armen uitstrekkend om een steun en een staf te vinden; dan komen er ook dagen, dat de hagelslag des rampspoeds al onze blijde hoop, al onze vroolijke uitzichten ^dreigt te verpletteren en soms ook wel onder zijn loodzwaren val kneust en vernietigt daar komen ook dagen, dat de ellende als een wolkbreuk neerstroomt, dat alles ons 'tegenloopt, alles slecht uitkomt, daar komen dagen van ziekte, waarin geen enkel zonne straaltje in ons benepen hart binnendringt dagen van grievend lijden, van snerpend ,wee, dat als een dikke mist om ons heen hangt met ijzige koudedaar komen ook 'Niogenblikken, waarin een storm in ons hart een orkaan kan opsteken en soms een enkele maal is het ons, alsof daar een verschrikkelijk onweer ons overstelpt, dat we in radeloozen angst zijn, geen uitkomst meer in het zicht, totdat dan opeens weer de zon van ons geluk begint door te breken door de zwarte wolkenmassa's en we zien weer licht, het gezegend licht. Maar tegenover die dagen van somberheid en weedom staan ook weer andere blijde tijdperken, dat het alles licht om ons heen iskoesterende zonneschijn en weldadige warmtedat we in milde zegeningen ons verblijden als in den zomer van ons leven; daar komen toch ook zooveel dagen, dat rozen voor onzen voet groeien en ons op den adem van het zacht-zoele-zuidewindje de welriekendste bloemengeuren tegenwaaien; daar zijn er ook gelijk aan een blijden lentemorgen ons bezielend met nieuwe levenskracht om onze loopbaan te loopen die we loopen moeten, om ons aan te gorden met nieuwen moed en met nieuwe wapenen om onzen moeite'.vollen strijdtrots de komende rampspoeden getroost te strijden met zegenrijke uitkomst. En is er dan niet altijd zonneschijn op ons levenspadkomen er ook tijden, dat terwijl onze voet zich bloedende wondt aan de doornenwe voort moeten schrijden bergopwaarts te midden van den sneeuwstorm en het woeden der elementen: dit moet dan onze troost zijn, dat evenmin als inde natuur bestendig helder zomerweder voordeelig zou zijn voor liet groeiende graan, evenmin wij mogen denken dat voor ons altoos-durende voorspoed werkelijk nuttig zou zijn. Neen, we weten het, dat we juist door verdriet en smart te ondervinden ook te meer het goede, dat ons geschonken wordt, zullen waardeeren, en we eerst inderdaad in onze smart ons groot geluk leeren kennen en verstaan en wij niet beoordeelen kunnen wat we moeten lijden, wat wij moeten ont beren, wat ons wezenlijk goed zal zijn. Loopt dan de wegdien gij te loopen hebt, inet frisschen levensmoed, met kalm vertrouwen en opgewekte» zinhoudt uw hoojd omhoog in de stormen des levens en ge zult u waarlijk gelukkig gevoelen 7 Prins Ferdinand van Coburg is in de hoofd stad van Bulgarije teruggekeerd zonder eenig uiterlijk vertoon (op z n verlangen was geen der ministers aan het station) en over de aangelegenheid die nu reeds sinds vele dagen Europa's belangstelling bezighoudt (de doop van prins Boris) is niets met zekerheid te melden. Daaruit zou wal af te leiden zijn, dat Ferdinand van Coburg inderdaad zal trachten al laveerend te bereiken het doel van gansch zijn streveu het behoud van den troon van Bulgarije. Op een kabinet meer of minder behoeft hij niet te zien acht Stoïlow 't niet wel overeen te brengen met zijn waardigheid en zijn reputatie om aan te blijven als er geen gevolg wordt gegeven aan het vóór langen tijd reeds toegezegde, dat hij ga—Grekow staat gereed om de nalaten schap te aanvaarden. 't Zou echter erger kunnen loopener zouden in Bulgarije onlusten kunnen ontstaan, prins Ferdinand zou plotseling gesteld kunnen worden voor de keuze Boris opgenomen in het orthodoxe geloof of terugtreding van den troon, zoo niet langs den gewonen weg, dan met geweld, 't* Verstandigst zou nog wel zijn, dat de prins eens ernstig te rade ging met de leiders der verschillende politieke fractien, dan komt hij tot de wetenschap hoe ver hij eigenlijk gaan kau en wat hij in elk geval zal moeten doen om zijn baantje niet te verliezen, 't Eenvoudigst wel is Kados- lawows vingerwijzing in de Swoboda (het orgaan van Stamboulow). Deze politicus meent, dat 't heel niet noodig is af te wachten wat de vorst in zijn genade zal willen be sluiten: „als wij onzen troonopvolger orthodox gedoopt willen hebben, dan halen we den prins eenvoudig uit het paleis en brengen er hem gezalfd en gedoopt weer terug In elk geval is uitstal geen afstelmocht prins Ferdinand er in slagen de tegenwoor dige crisis door te worstelen zonder kleer scheuren en zonder toetegeven aan den wensch van zijn volkdan wordt hij toch vroeger of later gesteld voor de noodzake lijkheid te kiezen, niet tusschen Boris' doop en het kabinet, doch tusschen deze geloofs verandering en zijn eigen terugtreding zulk eeu geloofsverandering is, zoolang ze niet heeft plaats gehad, een heerlijk agitatie middel. Wel schijnt de verhouding tusschen prins Ferdinand en zijn regeering een eigen aardige te zijn: twee dagen achtereen hoorde de prins niets van zijn regeering en de re geering vernam niets van de prins Ilet regeeringsblad Mir vertelt, dat prins Boris zal gedoopt worden volgens den ortho doxen ritusdoch een datum is nog niet vastgesteld: de oppositie heeft de fout begaan als zoodanig te noemen 18/30 Januari. Enfin, een dag vroeger of later kan nie mand deren. Boris zelf ook niet Nu wordt uit Afrika niets gemeld omtrent een beslissend treffen tusschen de Sjoanen en Baratieri's legermacht, doch 't heeft den b'aden daarom niet ontbroken aan stof. Het eerst ah gerucht verspreide nieuwtje dat Menelik, niettegenstaande zijn plechtige be lofte negen Italiaansche officieren (zeven luitenants en twee onderofficieren) benevens een sergeant fourier heeft gevangen gehouden, is gebleken waarheid te zijn en aan de min vriendelijke beoordeeling van dit „verraad" heeft zich gepaard het verwijt aan 't adres der regeering dat zij opnieuw geen open kaart heeft gespeeld 24 uur lang heeft zij de familiebetrekkingen van Galliano's strijd makkers in de meeniug gelaten, dat allen veilig en wel waren aangeland in het hoofd- Lieve Nina. De Echo van bet Zuiden, Waalwyksche en Laiigstraalsche Courant, Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnementsp rijs per 3 maanden t 1,—. Franco per post door het geheele rijk fl,35. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco e zenden aan den Uitgever Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven worden 2raaal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van Adolï Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. Ik zweer u mijnheer, begon de jonge man. I Zweer niet, viel Fauverlot hem in de rede, alle eeden der wereld zijn overbodig. Gij hebt dat briefje niet alleen niet verscheurd, maar gij zijt dat huis binnengegaan, om het aan de gea dresseerde te overhandigen en gij hebt het in uw zak. Neen, mijnheer, neen. Fauverlot deed, alsof hij die ontkenning^ niet hoorde en vervolgde met zachte stem En ik ben er van overtuigd, dat u wel zoo goed zult Willen zijn, mij dat briefje te geven; geloof maar vrij, dat ik zonder strikte noodzakelijkheid Nooit, antwoordde Cavaillon, en 't oogen- blik gunstig achtend, trachtte hij te vluchten. Doch dat mislukte hem, de geheime agent is even vlug als zachtmoedig en greep hern vast. Pas op, ik zou u pijn doen, mijnheer, zei ■hij, gelooi' mij, geef mij dat brielje. Ik heb het niet. Kom, kom, u zult me dwingen pijnlijke maatregelen te nemen. Weet ge wat er gebeuren zal, als u zoo koppig blijft Dan ïoep ik twee politieagenten, die u ieder bij een arm nemer, en naar hel politiebureau brengen, en als u daar ',-j. eens zijt, zou ik u tegen wil en dank moeten onderzoeken. Eerlijk gezegd, dat zou mij spijten. Zeker was Cavaillon Pro-per zeer genegen, en daarom zocht hij op alle mogelijke wijze het .1 brielje te behouden, maar hij was overtuigd, dat j het hem niet zou gelukken, en zelfs geen tijd zou hebben het te vernietigen. In die positie het briefje over te geven was geen verraad plegen en V hij gaf zich over, zijn onmacht verwenschend en weenend van woede. U zijt de sterkste, zei hij, ik gehooizaam j-en tegelijkertijd nam hij het ongelukkige stukje papier uit zijn portefeuille en gaf het Fauverlot. Diens handen beefden van opwinding, toen hij het pjpier open deed, maar de beleefdheidsvormen evenals altijü in acht nemend, boog hij, nadat hij het brielje geopend had, voor Cavaillon en zeide U veroorlooit wel niet waar mijnheer. Het spijt mij werkelijk, zoo onbescheiden te moeten zijn. Eindelijk las hij Als je mij bemint, gehoorzaam mij dan dadelijk, zonder een oogenblik te aarzelen, zonder na te denken. Als je dit briefje ontvangen hebt, neem dan alles, wat je in het huisje toebehoort, maar vooral alles ir.ee," en ga in het een ol' ander gemeubileerd huis aan den anderen kant van Parijs wonen. Vertoon je niet, houd je zoo ver borgen, als u eenigszins mogelijk is. Van je ge hoorzaamheid hangt misschien mijn leven al'. Men beschuldigt mij van een belangrijken diefstal en men zal mij gevangen nemen. In de secretaire moeten 5UU francs liggen, neem Jie. Geef' je adres aan Cavaillon, die u alles zal uitleggen, wat lk niet schrijven kan. Houd maar goeden moed en tot wederziens. Prosper." ■^Indien Cavaillon niet zoo verward was geweest, had hij op het gelaa; van zijn begeleider alle teekenen eener groote teleurstelling kunnen lezen. Fauverlot had gehoopt, een zeer gewichtig document machtig te worden, ja misschien wel een onomstootelijk, onfeilbaar bewijs van de onschuld ol' schuld van Prosper. In plaat. daarvan kreeg hij een briefje in han den van een beminde, die zich minder om zichzelf ongerust maakte dan over de vrouw die hij lielliad. Hoe hij zijn hoofd ook brak, kon hij aan dit 'briefje geen enkel teelten van belang vinden, geen enkel bepaald bewijs. Het bewees niet voor, nog tegen den schrijver. Die twee woorden, maar „voor alles," waren wel is waar onderstreept, maar die kon inen op zooveel verschillende wijzen, uitleggen. Toch vond hij het geraden verder te gaan. Die juffrouw Nina Gipsij, vroeg hij aan Cavaillon, is zeker een goede vriendin van mijn heer Prosper Zij is zijn beminde. O zoo, woont zij daar in nurami r 39 Ja, u zaagt er mij toch ingaan. Ik dacht het wel, mijnheer, en zeg een-, is het huis dat zij bewoont, op haar naam gehuurd? Neen, op dien van Prosper. Uitstekend, kunt ge mij ook zeggen op welke verdieping Op de eerste. Fauverlot had het briefje weer zorgvul dig opgevouwen en stak het in zijn zak. Duizendmaal bedankt mijnheer, zei hij, voor belooning wil ik nu die boodschap wel voor u doen. Mijnheer. Ja met uw permissie, zal ik zelf dat briefje aan mejuffrouw Gipsij brengen. Cavaillon poogde zich te verzettenhij wilde tegenspreken, maar Fauvqdot voorkwam hem. Mijnheer, zei hij, ik'» ben nog zoo vrij u een goeden raad te'geven. In uwe plaats ging ik kalmpjes naar mijn kantoor terug en zou ik mij in het geheel niet meer met^Uit zaakje be moeien. V Maar, hernam Cavaillon, Prosper is mijn beschermer geweest, hij heeft mij uit het ongeluk gered, hij is mijn vriend. Reden te meer voor u, om u rustig te hou den. Kunt gij hem helpen Neen immers Welnu! Ik zal' u zeggen in hoever gij hem nuttig kunt zijn. Daar men weet dat gij hem genegen zijt, zal men uw afwezigheid spoedig opmerken. Indien ge u warm voor hem maakt en pogingen aanwendt, die toch tot niets leiden, zal men die dan niet verkeerd uitleggen Ik weet zeker dat Prosper onschuldig is hernam Cavaillon. Dat was eveneens de meening van Fauverlot, maar het kwam hem niet te pas, zijn gedachten te verraden, en toch was het in het belang van zijn toekomstige nasporingen noodig, den jongen bediende tot voorzichtigheid en geheimhouding aan te sporen. Gaarne had hij hem ook verzocht over hun onderhoud te zwijgen, maar hij deed het niet. Wat gij daar zegt is wel mogelijk, zeide hij en ik hoop het voor mijnheer Prosper. lk hoop het vooral voor u, want indien hij schuldig is, zult ge u zeker ongerust maken over uwe bekende vriendschap met hem, ja misschien zult ge zelfs van medeplichtigheid verdacht wordt. Cavaillon liet het hoofd hangen hij was ver pletterd. Geloof me dus, jonge man, vervolgde Fau verlot, ga uwe bezigheden hervatten tot weerziens. De arme jongen gehoorzaamde. Langzaam, moedeloos bereikte hij de rue Notre Dame de Loreite. Hij overlegde, hoe hij Prosper dienen of mejuffiouw Gipsij waarschuwen kon en vooral hoe hij zich op dien brutalen agent kon wreken die hem zooeven zoo diep vernederd had. Zoodra hij om den hoek der straat verdwenen was, ging Fauverlot het huis binnen, riep den portier den naam van Prosper Bertorav toe, ging de trap op en belde aan de eerste verdieping. Een knechje van ongeveer vijftien jaar in net uniform deed hem open. Mejuffrouw Nina Gipsij? vroeg hij. De kleine knecht aarzelde even, waarop Fau verlot dit ziende, den briel' toonde en zei De heer Prosper heeft rnTj opgedragen mejuffrouw Gipsij dit briefje te geven en op ant woord te wachten. Gaat u maar binnen, ik zal de juffrouw waarschuwen. Üe naam Prosper had zijn doel niet gemist. Hij liet Fauverlot in een kleine kamer, die met goud kleurige damastzijde behangen was. Voor de ramen hingen driedubbele gordijnen, die met dikke blauwe koorden opgehouden werden. Voor alle deuren hingen portières, terwijl een prachtig tapijt op den grond lag. Nu dacht de geheime agent, het ziet er hier goed uit. Maar hij had geen tijd, zijn onderzoek te ver volgen, want een der portières werd op zijde geschoven en mejuffrouw Nina Gipsij verscheen. Zij is, of beter gezegd, was toen nog zeer jong, een teere kleine vrouw, met een donkere gelaats kleur en handen en voeten als een kind. Lange wenkbrauwen, verhoogden de schoonheid harer groote zwarte oogen, haar lippen lieten glim lachend een rij wilte tanden zien. Zij was reeds door een kapper of behendige kamenier gekapt. Haar haren waren van voren gefriseerd en gekruld, langs het voorhoofd lagen rood fluweelen lintjes, in den hals was het haar tot een dikken knoop te zamen gedraaid. Zij was allerbekoorlijksthaa een zoo on- gewoe schoonheid, dat Fauverlot er geheel door verrukt werd. Sapperloot, dacht hij, aan de edele en strenge schoonheid van .Madeleine, die hij eenige uren te voren gezien had, denkend, ons kassiertje heeft een goeden smaak. Terwijl hij er over nadach*, hoe het gesprek te beginnen, nam mejuffrouw Gipsij hem met de meeste minachting op, verwonderd in haar salon dien sober gekleeden man te zien, met een

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1896 | | pagina 1