Nummer 91. Donderdag 12 November 1896. 19e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen, ANTOON TIELEN, FEUILLETON George Taxter's vertrouwen geschokt. UITGEVER' Waalwijk. WETTEN en MENSCHEN. De Echo van het Zuiden, Waalvfjkscke en Lugstmtsehe Curat, ■xTv.-.'fcaaise.'Miu r, Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdignrond. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,—. Franco per post door het geheele rijk f 1,25. Brieven, ingezonden stukken, gelden en»., franco te zenden aan den Uitgever Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. Wij Nederlanders, we zijn dooreengenomen een nogal geschikt soort van volk, waarmede wel land te bezeilen is. Onder zekere om standigheden komen wij weieens uit den dagelijkschen tred en leggen wij voor sommige dingen een belangstelling aan den dag, die zelfs tot het hoogtepunt van geestdrift kan klimmen, maar van ongehoorde druktemakerij zijn we niet thuis. Bovendien zijn we, naar het vrij algemeen oordeel dergenen, die met gezag zijn bekleed, niet inoeielijk te regeeren; enkele uitzonderingen daargelaten, waartoe we vooral rekenen het in getalsterkte geringe en in beschaafdheid nog geringer deel der bevolking, dat behagen schept in 't uitlokken van botsingen met de politie, voegen we ons vrij gewillig naar hetgeen ons van hoogerhand wordt opgelegd, althans zoo we een beves tigend antwoord kunnen vinden op de vraag of het in overeenstemming is met de wet. De wet, ja, indien gezegd werd, dat de eerbied, dien wij jegens haar koesteren, den vorm aanneemt van eea blinde vereering, dan zou dit bezijden de waarheid zijn. Ons recht van critiek handhaven we onverkort en on verminderd, heigeen een uitvloeisel is van den geest van vrijheid, waarin de instellingen des lands zich eeuwenlang hebben ontwikkeld. Daarbij doet zich het eigenaardige verschijnsel voor, dat wij tal van zaken, die niet zijn zooals zij naar onze meening behooren te wezen, wettelijk geregeld willen zien, vooral om een beginsel te kunnen toepassen, waaraan we zeer gehecht zijn, en dat aldus wordt uitgedrukt Gelijke monniken gelijke kappen. Er is geen politieke partij of partijgroep in ons land, en de hemel weet hoe veelvul dig zij nog worden zullen vóór wij 't geuoegen zullen smaken, onder de werking van het nieuwe kiesrecht ter stembus op te trekken of zij heeft een omvangrijke verlanglijst in gereedheid, die de stof oplevert voor den wetgevenden arbeid van vele toekomstige geslachten. Komt het eindelijk zoover, dat eenig ontwerp door de Regeering aan de 10 HOOFDSTUK XII. WAARIN AMALIAMISS HARVEY'S KAMERMEISJE, TOONT DAT ZE EEN GOED GEHEUGEN HEEFT. Goeden morgen, mijnheer, zei Trimball, de barbier, toen een voornaam heer zijn winkel bin nentrad. Wenscht mijnheer geschoren te worden? Neen ik wilde het haar laten knippen, zei kapitein Roper kortaf, zijn hoed ophangende en naar den gereedstaanden stoel gaande. Trimball bewoog zich vlug heen en weer. Een koude wind van morgen, niet waar, zei hij met eene spraakzaamheid zijn beroep eigen. Kapitein Roper prevelde iets onverstaanbaars, kruiste de beenen en sloot de oogen, ten teeken dat hij liever met rust gelaten wilde worden. Hoe wilt u het hebben, mijnheer Kort van achteren Ja, doch niet te kort, antwoordde Ruther ford Roper. Ik geloof, mijnheer, zei Trimball na een oogenblik van beraadslagingik geloof dat ik nog eens het genoegen heb gehad uw haar te mogen knippen, het is nu bovenop wat dunner feworden. Ik heb een uitstekend naarmiddeltje, at ik u wel kan aanbevelen ik heb het zelf uitgevonden een daalder per flacon. Zondt u het niet eens willen probeeren Had Trimball het gelaat van ziinen geëerden cliënt aanschouwd, hij zon eene plotselinge ver andering in kapitein Roper's uitdrukkinghebben bespeurd. Doch het was slechts voor een oogen blik en toen Trimball toevallig in den grooten spiegel, welke het gelaat van den kapitein weer kaatste, keek, had het de uitdrukking van kalmte herkregen, nog slechts een zweem van ongeduld achterlatende. De haarknipper sprak niet meer, denkende dat hij zijn geachten bezoeker verveeld had met zijn •haarmiadeltje.* Volksvertegenwoordiging wordt voorgelegd, dan dagen van alle kanten de aanmerkingen op; volkomen bevredigd is bijna niemand, en ieder, die wat respect heeft voor zijn eigen doorzicht in het vraagstuk dat aan de orde is gesteld, staat vast in de overtuiging dat, ware het hem opgedragen geweest, hij veel beter werk geleverd, een veel meer praktische oplossing aanbevolen zou hebben. Is, na veel geredeneer in de pers, in ver gaderingen en in de kamers, de wet eindelijk tot stand gekomen, dan aanvaarden wii haar zonder morren, we onderwerpen ons er aan. Maar niet zóó, dat aan de naleving voortaan geen tittel of jota mag ontbreken. We nemen de zaak heel kalmpjes op. Niet, dat we ons bepaald toeleggen op ontduiking of er een boosaardig vermaak in scheppen degenen, aan wie de uitvoering is opgedragen, een hak te zetten; maar toch, als er geen al te groote belangen door geschaad worden, gebeurt het weieens, dat wij het er zoo heel nauw niet mee nemen, meer uit een soort van gemak zucht of door gehechtheid aan de oude sleur, dan gedreven door een geest van tegenwerking en verzet. Het uitvoerend gezag heeft met deze eigen aardigheid eenigszins rekening te houden. Aan den eenen kant is het dringend noodzakelijk, dat een volk leere, de wetten des lands te beschouwen als regelingen, die in 't algemeen belang zijn getroffen, en waarvan in geen enkel opzicht mag worden afgeweken, al is men het er niet geheel mee eens; de wet geeft de slotsom aan der gemiddelde overtuiging, drukt uit de toepassing van een gemeen schappelijk, zedelijk beginsel op de dingen des burgerlijkeu en maatschappelijken levens, en zich daaraan te houden is de eerste plicht der ingezetenen. Er zijn nog altijd ten onzent wetten, die door een slappe uitvoering een doode letter zijn gebleven of die, daar zij niet meer beantwoorden aan de bestaande behoeften noch overeenkomen met den geest des tijds, min of meer in onbruik zijn geraakt. Zulke wetten zijn niet meer dan lijken, die men niet opruimt, omdat men geen kans ziet Ge moet u sterk vergissen, dat ge mijn haar ooit tevoren gaknipt hebt, zei hij scherp. Wel, mijnheer, 'tkan zijn, natuurlijk. Doch 't gebeurt niet dikwijls dat ik me in een gelaat vergis. En toen ik zeide, dat ik dacht het genoe gen ie hebben gehad uw haar vroeger te hebben geknipt, heb ik mij dadelijk den tijd ook herin nerd. Dit doet er natuurlijk niets toe, doch wat ik mij in het bijzonder herinner is, dat gij of iemand anders, die sprekend op u gelijkt—juist op dezelfde manier hier binnenkwaamt en het haar liet knippen. 't Is op eene week na juist vier jaar geleden. Ik weet niet of het eenige dagen voor, of eenige dagen na den moord was op mr. Talbot op And ley Court. Zal ik op zij nog wat weg nemen, mijnheer Neen, zoo ia het goed, antwoordde Roper raw en ongeduldig. En ik heb niets van uwe haarmiddeltjes nooaig. Ik heb haast. Goeden dag. Juist toen kapitein Roper den winkel verliet, kwam er een meisje in het zwart gekleed, binnen. Zoo Amelia! riep Trimball uit. Hoe gaat het? en hoe bevalt het u op Andley Court? O, dank n, heel wel, zei Amelia. Ik vind het niets prettig in zoo'n groot huis te wonen. Het lijkt wel eene gevangenis, als ge het mij vraagt. Ik ben blijde er zoo nu en dan eens uit te mogen. Ze haalde een klein doosje te voorschijn. Compliment van mrs. Cuff, de huishoudster, zei ze. Ze verzocht mij het hier bij u te brengen. Wat kwam die heer, die daar naar buiten ging, hier doen Zijn haar laten knippen. Ge zult niet raden wie hij is, wel? vroeg hij. Niet kunnen raden? Ik hoef niet teraden. Ik weet wie hij is. Zoo? zei Trimball met vermeerderde be langstelling. Wie kan hij zijn? Is hij een de tective uit Londen, die wegens den moord hier heen is gekomen Hij een detective! riep Amelia met een vermakelijken lach uit. En hij logeert op Andley Court. Hij is een neef van den rechter. Ik heb hem ook op andere plaatsen dan op Andley Court gezien. In Londen. Hij heeft twee verschillende namen. In Londen noemt hij zich Davidson. kapitein Davidson en hier zeggen ze kapitein Roper tegen hem. hun een fatsoenlijke begrafenis te bezorgen, maar die den moreelen dampkring allesbe halve verfrisschen. De aangewezen weg zou zijn, een stipte toepassing, opdat de ondeug delijkheid dier wetten zoo duidelijk mogelijk blijke, en is men daaromtrent tot een gevestigde meening gekomen, dan flink de handen aan den ploeg geslagen om tot een hervorming, of, blijkt deze niet mogelijk, tot een opheffing te komen. Anders lijdt het gezag der wet zelf schade, want, laat men de eene oogluikend overtreden, dan zal het publiek zich ook ten aanzien van de andere diezelfde vrijheid willen veroorlooven. En dat gaat nu eenmaal niet. Maar aan den anderen kant moet ook zorg gedragen worden, dat de wet zekere popu lariteit verkrijgt, zoodat de burgerij er zich met genoegen aan onderwerpt, ziende dat van haar niet meer wordt gevorderd, dan het openbaar belang eischt. Er zijn soms schijn bare overtredingen van zoo onschuldigen aard, dat men ze zonder eenig gevaar onopgemerkt kan laten. Hebben nu de uitvoerders zich tot taak gesteld, letterlijk op alle slakken zout te leggen, dan zullen zij wel tal van vervolgingen uitlokken, maar de handhaving der wet wordt er stellig niet beter op, want het publiek wordt geprikkeld tot een streven, om buiten de wet om te gaan op een wijze, die aan alle controle ontsnapt. Het geval, onlangs vermeld, van een adjuuct-inspecteur op den arbeid, die procesverbaal opmaakte wegens het aanzetten van een knoop aan een mantel in een winkel, waar geen arbeidskaart aanwezig was, illustreert onze bedoeling op merkwaardige wijze; de arbeidswet is een noodzakelijk, een onmisbaar middel om mis bruiken tegen te gaan, maar het is duidelijk, dat zij degenen, die er bij betrokken zijn, ook last veroorzaakt; en om nu te maken, dat men zich dat getroost, en door mede werking het oogmerk des wetgevers doet bereiken, moeten de uitvoerders zich wachten voor kleingeestigheden, die niet anders dan spot, misschien ook wel verzet uitlokken. De minst gunstige kans, om „populair" te d - 1 - v Wat? riep Trimball uit. De kerel die mr. Anson's gevangenneming bewerkstelligde en wiens naam in alle kranten staat geschreven Een nette kerel om een ander gevangen te laten nemen, moet ik zeggen. Mijne jonge meesteres zou heel wat leelijks van hem kunnen zeggen, indien men haar vroeg. Amelia ging haar weegs en Trimball ging weer aan het werk. En kapitein Roper zou wellicht dadelijk het land hebben verlaten, was hij te weten gekomen, dat de grootste babbelaar in Maliscom be van twee zaken volkomen op de hoogte was: Eerstens dat hij ten tijde van den moord op Andley Courtin Malliscombe was geweest en ten tweede dat hij zich de weelde veroorloofde er twee namen op na te houden. HOOFDSTUK XIII. Eene doodsche stilte heerschte in de gerechts zaal, toen Frank Anson binnen gebracht en naar zijne plaats geleid werd. Hij zag er uitgeput en ellendig uit. Een van de toeschouwers merkte op luid hoor baren toon aan, dat het „schuldig" op iederen trek van zijn gelaat geschreven stond. Doch niettegenstaande dat zag hij onver schrokken de menigte rond en er waren meer vrouwen dan Madeline tegenwoordig, die haar eigen leren zouden hebben gegeven, dat hij nooit zijne handen met bloed bezoedeld had. Peplar, een detective van Scotland Yard, begon met te zeggen dat hij, wegens ingewonnen in formaties naar Malliscombe was gekomen en de kamers van den gevangene, evenals het huis van den heer Purkiss, had gadegeslagen. Bij het laatste gezegde zag de predikant van Saint Mary verschrikt op. De detective vervolgae, dat hij vroeg in den morgen van den dag van zijne inhechtenisneming, den gevangene zijne kamers had zien verlaten en de straat opgaan. Hij volgde hem. Onderweg had hij een agent verzocht hem te helpen. De gevangene begaf zich buiten de stad en wandelde langs de Doveney. Nabij de Andley- bosschen had hij eene jonge dame ontmoet. In het oog van den detective kon de ontmoeting worden, hebben ongetwijfeld de belasting wetten; haar gemis van billijkheid mag als axioma gelden, en de meeste menschen zijn van oordeel, dat zij naar verhouding van hun draagkracht, en in vergelijking met anderen, wier financieelen toestand zij nauwkeurig meenen te kennen, te veel moeten betalen. Daar valt natuurlijk niet tegen te redeneeren. Maar met het oog op dit algemeen en niet onverklaarbaar verschijnsel, moet ook het streven der ftscale ambtenaren zijn, om, aan gezien het niet in hun macht staat den druk te verlichten, dien niet nog meer gehaat te maken door de toepassing der wet. Dezer dagen werd in „Het Nieuws" een zoowel door zijn gebrekkigen vorm als door zijn inhoud roerend briefje van een doodarme met „vervolging" bedreigde weduwe aan den rijksontvanger medegedeeld de vraag moet daarbij wel rijzen Wie ter wereld krijgt het toch in het hoofd, zoo'n stumper aan te slaan? En moet zooiets geeu twijfel wekken omtrent den ernst, waarmede het onderzoek somtijds plaats vindt? Ook ligt er iets hoogst onaangenaams, om geen sterker woord te gebruiken, in de omstandigheid, dat de fiscus ongeveer alle menschen van oneerlijkhei.1 verdenkt, en hun het streven toedicht, waar zij kunnen de belasting te ontduiken door te lage aangiften. Daar zijn er zoo; en hun aantal is grooter dan voor de zedelijke reputatie van eenig volk wenschelijk is; doch het is een gezonde rechtsregel, dat niemand voor schuldig mag gehoudeu worden als het bewijs niet aanwezig is. Den belasting-ambtenaren kan het recht niet ontzegd worden, alle wettelijke middelen te bezigen om tot eene juiste controle van de hun verstrekte opgaven te komen, maar het is een verkeerde weg, wanneer, zooals wel eens geschiedt, de aangifte maar op de gis af wordt verhoogd, in de verwachting dat, zoo de betrokken persoon er geen genoegen mee neemt, hij wel zal reclameeren en dan gedwongen wordt in meer bijzonderheden aan te toonen, dat zijn oorspronkelijke mede- deelingen overeenkomstig de waarheid zijn toevallig geweest zijn, doch hij dacht, wat hem persoonlijk aanging, niet. Hij had zich achter een boom verscholen en de twee gadegeslagen. Ze hadden een lang en blijk baar intiem onderhoud samen. De gevangene nam de handen der jonge dame in de zijne en hield ze eenigen tijd vast. Later in het gesprek nam hij haar in zijne armen en kuste haar. Frank Anson's gelaat werd plotseling door een rooden gloed overtogen. Beter had hij dit kunnen voorzien was het geweest haar nooit te hebben omhelsd, nooit hare hand in de zijne te hebben genomen, nooit van haar te hebben vernomen dat zij hem be minde. Hij wilde haar nu niet aanzien, zijn blik kon de aandacht van anderen op haar vestigen: doch hij wist door de eene of andere wonderlijke ge waarwording, dat ze doodsbleek was achter de dikke zwarte voile, welke haar gelaat bedekte. De opgewonden menigte had hare ooren ge spitst bij deze onverwachte inlassching van een vrouwelijke figuur. Dit was eene geheel nieuwe ontdekking, doch het volk was op alles voorbe reid. liet was nu ongeduldig den naam van de vrouw te hooren, met wie de beschuldigde in nauwe betrekking scheen te staan. Doch de de- tectiev beloonde ae nieuwsgierigheid niet. Hij vervolgde te beschrijven hoe hij mr. Anson gevolgd had, toen deze afscheid van de dame had genomen, en den agent bevolen had de jonge da me na te gaan, en, indien mogelijk, haar naam te weten te komen. De gevangene ging rechtstreeks naar de pastorie en den geheelen avond bewaakte hij haar, totdat hij verdere instructies uit Londen kreeg en toen mr. Anson had gearresteerd. De gevangene had geen wederstand geboden en geen woord ge sproken. Agent Thirtle Terstond verscheen hij en begon te vertellen hoe hij den heer Peplar behulpzaam was geweest eu de dame gevolgd had, tot aan het hek van And ley Court. Rij dit puut zweeg hij. Er was blijkbaar iets dat hem hinderde. De menschen staken de hoofden vooruit. Er was stilte, doodsche stilte. Toen ten laatste had een van de rechters den

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1896 | | pagina 1