Nummer 44. Donderdag 3 Juni 1897. 2(4 Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. ANTOON TIKLEN, IDEAAL. FEUILLETON. UITGE VERt Waalwijk. Een rustig plaatsje, des zomers voor de deur, en als het houd wordt bij den haard, met in het verschiet de eindelooze water vlakte, en af en toe om zich heen een spannetje vroolijke knapen en meisjes, die komen vragen om een vertelling of een be roep doen op zijn vaardigheid in het repa- reeren van gebroken scheepjes of wagentjes dat was het heerlijkste wat hij zich in de toekomst kon wenschen. En vaak als hij, bij hooggaande golven, de nog kloeke leden inspande om het vaartuig binnen de koerslijn te doen blijven, kon hij toch niet nalaten te denken aan hetgeen hij als het ideaal van den ouden zeeman beschouwde, en wat zoo zachtjes aan, nu in zijn baard het wit de overhand begon te krijgen, ook binnen zijn bereik zou kunnen komen, bij leven en wel zijn, als'alles meeliep. Zoo scheppen alle menschen, die niet als onverschilligen zich laten slingeren langs hun loopbaan, zich het beeld van een omgeving, na eenigen tijd als zij genoeg gewerkt zullen hebben om van een welverdiende rust te mogen spreken van een kring, van welken zij zeiven het middelpunt zullen uitmaken. Zorgzaam geweest te zijn geeft aanspraak op verzorging, bewezen diensten wil men met wederdiensten beantwoord zien en als er ooit in het egoïsme iets billijks, iets eer biedwaardigs zelfs, kan gelegen zijn, dan is het wel stellig bij de verdediging van zeker recht op hetgeen wij gewoon zijn //een onbe- zorgden ouden dag" te noemen. Buiten den scherp afgebakenden cirkel van ons dage- lijksch leven met zijn regelmatig vvederkec- rende werkzaamheden strekt zich een an dere uit, minder vast van omtrekken; het ideaal van een tijdperk van rust, als over gang tot den slaap, waaraan geen eind kpmt. Hoe betekkelijk gering is het aantal der- genen, die het verwezenlijkt zien, hoe kleiner nog dat van hen, voor wie de ouder dom de zorgen verbant, wien hij een wolke- looze levensavond wordtWaarlijk, als geen andere wenschen en vooruitzichten ons bemoedigden, dan zou veler last nog zwaar der zijn. Ook de arbeid zelf heeft zijn idealen. Eerstens het onbaatzuchtigste van alle, het bereiken van den hoogsten graad van vol doening wegens plichtsbetrachting. Voor vorreweg de meesten is er geen ander. Zij werken met dozijnen, met honderden aan de zelfde taak; de plek, waar elk van hen ge zaaid heeft, is nooit met nauwkeurigheid aan te wijzen; de korrelen die zij uitstrooien, vermengen zich met die, welke aan de hand der anderen ontvallen, en als te eeniger tijd dc akker welig prijkt,dan kan niemand zich op zijn persoonlijk aandeel beroemen. Zoo werkon wij voort, als de koraaldiertjes in de diepe zee; we bouwen onze cellen aaneen, en het rif, dat na verloop van eeuwen boven de oppervlakte opduikt, is het werk van allen en van niemand. Toch hebben we ons met deze bescheiden rol te vergenoegen stil onzen weg te gaan, nagenoeg onop gemerkt. Maar wie des ondanks zijn arbeid liefheeftzich daaraan wijdt met volle kracht, geloof maar dat hij heel hoog staat, en in de achting voor zichzelven een rijker belooning vindt dan velen vermoeden. Groot is echter het voorrecht van hem, die op een eigen, hem persoonlijk toebeschikt arbeidsveld zijn krachten kan toonen, zijn gaven kan ontwikkelen die, al werkende, niet opgaat in de massa, doch gelegenheid vindt, iets te scheppen dat hem toebehoort, dat zijn karakter draagt. Er is geen sterke prikkel noodig, om hem tot idealisme te voeren, immers het kan bijna niet anders, of hij stelt zich den heiligen eisch, dat werk Hij nam hare hand en drukte haar tegen zijn vermagerd gelaat. Madeline, wat bedoelt ge Ik bedoel dit, dat ik dingen gedaan heb, die een goede vrouw niet behoort te doen. God weet dat ik ze in onschuld deed. Ik gehoorzaamde slechts mijn vader. Doch ik heb vernomen, dat door hem te gehoorzamen ik meer dan eens medeplichtig ben geweest zoo goed te verrichten als menschelijke krachten vermogen. Zal niet eenmaal het oogenblik daar zijn, waarop hij het gereed schap nederlegt, en, van alle zijden zijn werk beschouwende, daarin de weerspiegeling zal zien van zijn hoogste voorstellingen zal hij niet de vreugde genieten, die het hart overmeestert wanneer wij, onze taak aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpende, kun nen zeggen dat zij „af" is? Welnu, die groote blijdschap is voor ons allen weggelegd, onverschillig welke onze maatschappelijke werkkring is. Behalve het geen van ons geëischt wordt om het brood der dagelijksche spijziging waard te zijn, hebben we nog een geheel eenige, afzonder lijke taak, een, die we met niemand dee- len, waarvoor we de onbeperkte verant woordelijkheid dragen, eene voor welker vol voering we de eer, voor welker verwaarloo- zing we de schande ongedeeld zullen in- oogsten. Die taak is ons eigen leven. We hebben ons zeiven te maken, ons eigen karkter op te bouwen, eigen zedelijk bestaan en eigen geluk te verheffen tot het hoogst bereikbaar peil. En al wat wij doen en ondergaan, wat we van anderen navolgen of aan anderen onderwijzen, wat de omgeving op ons uit werkt en wat deze aan ons ontleent, het staat alles met die eenige, met die allesbe- heerschende taak in het nauwst verband. Om een goed stuk werk te kunnen leve ren hebben we een model noodig. Slechts genieën kunnen oorspronkelijk zijn, iets geven wat alleen uit hen zeiven voortkomt en wij kennen wel eenige namen van voor gangers op het gebied van kunst of weten schap, wij kennen er ook op dat van de zedelijke ontwikkeling. Wij, gewone men schen, vangen hier en daar de trekken op, moerim kleine Ja die ons navolgenswaard toeschijnen zij zijn de bouwstoffen voor den te verrichten arbeid, zij vormen te zamen het beeld, naar hetwelk wij ons werk willen inrichten. Dat beeld is voor ons het ideaal. Een vrucht van den zoekenden en den kenden geest. Een voorstelling, ons steeds vooruitzwevende, van hetgeen wij zijn kunnen en worden moeten. Men spreekt wel eens van onbereikbare idealen en meent zelfs, dat zij deze eigenschap noodwendig moeten be- ziten. Dat .is misschien slechts ten deele juist. Er is geen eisch, met betrekking tot ons moreel bestaan, waaraan we niet kun nen voldoendat bewijst liet zelfverwijt als wij bèmerken er beneden te zijn gebleven en de ideale mensch, die daar voor ons oprijst als de vorm, dien wij hebben aan te nemen, is niet anders dan de belichainelijkiug van hetgeen ons spiegelbeeld zou wezen als wij waren zooals wij wenschten te zijn. Maar de zaak is, dat het ideaal zich verplaatst als wij het zijn genaderd, heeft het weer schooner gedaante verkregen, staat het weer wat verder van de werkelijkheidwij zijn beter geworden, maar tegelijk ook hebben we ont dal we oneindig verre zijn van de vol- Ons ideaal is de lieve haar kind IcoDen leert: is de ?d om zicli met een - uien i itroep <o 'na armen te Sv .n is do goede leidsvrouw weer van-.' .ai gaan slaan om tot nieuwe krachtsinspanning op te wekken. En zoo stroven we liet denkbeeldig model van waarin id en schoonheid na, om er hoe, langer hoe meer op te gelijken, en in dié toene mende gelijkenis de bron te viuden van het hoogste gelui:. We achten on verplicht deze opvatting bij voorbaat te verdediger) leger, -ee'Vici critiek. De Echo van het Zuiden, Waalwyksche en Langslraalsclie Courant, ICJMImuxwrr. Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1, Franco per post door het geheele rijk f1,15. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever Advertenties 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. 59 Toch heb ik dit alles verdragen en zou het tienmaal meer verdragen, beter dan dat de waar heid aan het licht zou komen. Hij hield op en haalde diep adem. En zag om naar de plaats, waar Trimball nog steeds de wacht hield. Ze kumen zoo snel als hun beenen hen dragen kunnen nader, zei deze spijtig. De veroordeelde boog het hoofd naar Madeline's opgeheven gelaat. Indien uw vader u vertelt, dat de schuldige een is, in wien ik niet het minste belang stel, dan bedriegt hij u. Hij tracht u te verschrikken. Hij zou u met kapitein Roper laten trouwen en dan, wanneer liet te laat is, zoudt ge bemerken, dat hij de belooning, welke hij u beloofd heeft, niet te geven heeft. Hij kan daar niet over be schikken, dat wilde ik u nog zeggen. Weer wachtte hij. Toen fluisterde hij gejaagd, haar steviger omvattende: Geef mij de belofte, dat ge hem nooit huwen zult. Het is niet omdat ik u nog bind. Ik durf geen aanspraak meer op u maken Zijn gefluister ging in een gestamel over. Over weinige minuten.... zal.... ik dit leven verlaten hebben.... zal ik als het wareweer in mijn graf liggen.... Doch ik zal u lief hebben, naar u verlangen tot dat ze me onder de steenen op het kerkhof begraven.... Ik zou het niet kunnen verdragen dat ge ongelukkig waart. Ik schreef u in den brief, dat ik u de vrijheid teruggaf. Ik hoopte dat ge met een goed man zoudt huwen, mijn beminde.... een die u vereeren en liefhebben zou en trachten het leed, dat ik u aangedaan heb te vergoeden. Waarom huivert ge, kind, zijt ge koud? Ze trok hem dichter naar zich toe, en zeide Ik ben de liefde van een goed man niet waardig, Frank. Indien ge morgen als vrij man in de wereld terugkeerde, zou ik u van avond vaarwel gezegd hebben. aan diefstal en verraad. IkFrank Frank 1 daar komen mannen te paard. Ze komen! ze koiner.! God, Frank Ze was opgesprongen en staarde met wilden blik naar de naderende troepen. Trimball vloog vooruit met een vloek op de lippen. De veroordeelde zag op en zeide Het is de directeur. Toen strekte hij de armen uit. Madeline, mijn beminde, dit is ons laatste samenzijn. Ge noemt mij nog uw beminde Frank, na hetgeen ik u gezegd heb? Hij omklemde haar al fluisterende. Ge zijt altijd onschuldig geweest. Uw hart is smetteloos rein, mijne trouwe Madeline. Beloof mij, dat ge hem nooit zult huwen. Ge zoudt mij daar door niet kunnen verlossen, beloof het mij snel, opdat mijn hart gerust is. Ik beloof het u. Goddank! en zeg mij nu vaarwel. Ik zou op dit oogen'olik kunnen wenschen, dat we el kander niet ontmoet hadden, 't Is zoo bitter weer te moeten scheiden. Laat ons voor elkander bid den, het zal onze herinnering heiligen. Ze wilde hem antwoorden. Doch hare stem weigerde, en voor ze spreken kon, waren de paarden aan hare zijde. Een man steeg af, greep haar en duwde haar weg van den veroordeelde. Toen gebeurde er iets, dat haar ganscheziel in opstand bracht. De man op het tweede paard boog zich voor over en sloeg den vluchteling met de zweep. Schaam u. ellendeling, riep ze zoo hard als ze kon. Schaam u. Hij zag in haar jong, schoon gelaat, schoon zelf3 in de schaduw In haar groote, wilde oogen door het maanlicht beschenen, uitdagend naar hem opgeheven. Hij lachte en wendde zich tot zijn prooi op den grond. Ik ben gereed mijnheer, zei Frank, de pet afnemende. Hm, we zullen eens zien hoe u de boeien bevallen, jongeheer. Ge raoogt de Voorzienigheid danken, dat ge geen schot in uw corpus hebt gekregen. Toen voerden zij hem weg.... Frank zie mij aan God zegene u, Madeline.... Er klonk een doffe kreet over de heide. Made line was bewusteloos neergevallen; de smart hem weg te zien voeren, zou haar gedeeltelijk bespaard worden. Vader, uw wil geschiede, sprak Trimball, terwijl de tranen hem langs de wangen vloeiden. HOOFDSTUK LIII. Kapitein Roper voert zijn dikwijls herhaalde bedreigingen uit. Dit is een leelijke zaak, hè, Trimball Erg leelijk, antwoordde de kapper, wiens gelaat bijzonder ernstig stond. Het is nog erger, het is schandelijk. Denkt ge dat men haar zal veroordeelen Ik hoop het niet, hernam Trimball heftig. Ik zou wel alles willen geven, als dit niet ge beurde. Ik zou de geheele kapperszaak er aan geven en weder van voren af aan beginnen, als dat haar helpen kon. Hij schijnt van den beginne een schurk te zijn geweest, en een zeer groote ook toen hij haar in zijne misdaden betrok. En zij is zoo'n zacht, lief, onschuldig meisje. Hum!Hum! Benjamin Crafter schudde ongeloovig het grij zende hoofd. Vergeet niet, dat zij eene vrouw is Trimball. Dat air van onschuld hebben alle vrouwen, hetzij hoog of laag in stand, mooi of leelijk zij kunnen zeer valsch zijn en toch hebben zij een glimlach op het gelaat, die u zou doen zweren dat het engelen zijn. Vooral gij Trimball, ge zijt altijd een gek als het dames betreft. Wel daar hebt ge nu Eliza I Zij is geen dame en kan dus niet vergeleken worden met miss Uurvey, die een lid is, maar zij zijn allen dochters van Eva en hebben allen dezelfde streken en ik wed dat als Eliza van daag in uw winkel kwam en ge niet wist wie ze was, zij u zoo bepraten zou, dat ge dacht dat ze een engel was. En toch kan ze liegen en stelen, och Heere, zoo zijn de vrou- wen allen ge kunt ze niet vertrouwen. En nu is het heel gemakkelijk voor miss Ilarvey om te huilen en te zeggen, dat zij niet wist wat ze deed, toeu ze haar vader hielp; misschien wist ze het niet, in ieder geval zai ze niet zeggen dat ze het wist. Hoe kwam toch alles aan het licht Men zegt, dat kapitein Roper alles ontdekte, antwoordde Trimball. Fred Burridge zei gisteravond in de Dragon, dat de kapitein het gedaan had uit wraak, omdat miss Hai vey hem niet wilde huwen. Maar hij zelf zegt, dat er andere menschen waren, die in vloed op hem uitoefenden. Doch dat is onzin. Het was wraak, anders niet. 't Was te veel voor hem, dat ze hem ten laatste nog ontglipte. Waarom gaf ze ook hem de bons? vroeg Crafter nieuwsgierig. Als ze niet van hem hiela en toch niet van plan was hem te trouwen, waarom zei ze dat niet in eens in plaats van hem aan den praat te houden en dan haar belofte twee weken vóór het huwelijk te breken Ze gaf hem het jawoord, omdat ze dacht, dat ze daardoor mr. Anson uit de gevangenis kon bevrijden, legde de kapper terughoudend uit, niet wetende hoeveel hij mocht vertellen. En toen ze naar Grantmoor ging en hem sprak, smeekte mr. Anson haar den kapitein niet te huwen. Het schijnt, dat het denkbeeld, dat ze hem door haar huwelijk met den kapitein kon bevrijden een streek van haar vader en Roper was om haar zoodoende in den val te lokken. Crafter knikte toestemmend met een bewon dering, die ieder voor Trimball gevoelde sedert zijn terugkomst van Grantmoor op den avond van denzelfden dag, dat het nieuws van de ont vluchting uit Grantmoor en de aanhouding van des rechters zoon de lezeis van Midlandshire in beroering had gebracht. Uit hel toevallige, gelijktijdige verdwijning van Madeline Harvey en Trimball, maakten de meeste stadsbewoners op, dat de kapper op de een of andere onverklaarbare wijze die nu nog niet opgehelderd was met de poging tot ontvluch ting in verband gestaan had, even als met de liefdes-scène op de heide. Die liefdes-scène was ook in de dagbladen voorgekomen. Wordt vervolgd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1897 | | pagina 1