Nummer 66. Zondag 22 Augustus 1897. 20e Jaargang Eerste Blad. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. België en Nederland. ANTOON TIELEN Dit nummer bestaat uit twéé bladen. FEUILLETON? De Wraak eener Trouw Staatkundig overzicht. UITGEVER: Waalwijk. Maandagmiddag is de Belgica onder be vel van den heer De Gerlache van Antwerpen vertrokken, met bestemming naar de Zuidpool. Eenige jonge Belgische zeelieden en geleerden hebben zich aangetrokken gevoeld om in het Zuiden te doen wat Nordenskjöld en Nansen in het Noorden hebben gedaan. En het Belgische volk heeft met geestdrift hun pogingen gesteund en, alleen het doel tel lende, vrijgevig in de beurs getast wel niet zoo als velen gehoopt hadden, doch waar particulieren te kort schoten is de regeering bijgesprongen en heeft niet ge schroomd het slot van de schatkist te nemen. Want het gold hier de glorie van Belgie. Veel heeft het rijk niet moeten offeren; een Antwerpsche dame, mevrouw Osterrieth, heeft zorg gedragen, dat zij, die alle lasten dragen, niet behoeven te mopperen over het roekeloos verspillen van #ons// geld. De geestdrift der Belgen over deze ex peditie is begrijpelijk. Wie zou geen geest drift gevoelen voor eenige kloeke jonge mannendie op avontuur uitgaan geheel zonder winstbejag, louter uit liefde voor de wetenschap en voor avonturen Men kan zich voorstellen de min of meer hoogdravendemaar toch goed gevoelde woorden van de Koophandel „Zij hebben onze genegenheid meegedra gen, die dappere kerels. Zij zijn in ons botten. Heel de wereld spreekt met lof van hen.... en ook van ons. Waarachtig, ons hart was geen boontje groot meer, toen we hen gister verlieten tusschen Bath en Hans- weert.... Als we de matrozen gelijk ratten in 't want zagen klauteren en met hun klakken zwaaien dan hadden we een fermen krop in onze keel, zooveel als we waren en op onze boot alleen waren we met hon derdvijftig.... En er waren eerbiedwaardige grijze mannen bij.... en schoone, wereldsche vrouwen en staatsmannen en geleerden, en kunstenaars... meest allen gehard door veel lijden en strijden... En er waren er velen wier afgeteerde wangen met tranen bebiggeld en bestreept waren.,.. Ze dachten misschen aan de zoons die ze verloren haddenof aan den tijd toen ook zij vol hoop de wereld ingingen niet bedacht op het leed dat de menschen elkaar plegen aan te doen.^ En voor ons, Hollanders, heeft deze tocht ook iets bijzonders. De Nederlandsche re geering had besloten bij Bath een Neder- landsch oorlogsschip te stationeeren, dat de Belgica naar zee zou begeleiden. Voor deze attentie zijn de Belgen ons innig dankbaar en zij hebben dat duidelijk getoond, toen zij, allen die de Zuidpoolvaarders uitgeleide de den, met geestdrift de Kortenaer begroetten. Wij knippen om de Belgen zelf te laten spreken dienaangaande het volgende uit het Handelsblad van Antwerpen» „Reeds van verre ontwaart men de masten van het Nederlandsche pantserschip; wanneer men nader komt, ziet men, dat de Kortenaer de Belgische vlag in top voertde Belgica hijscht onmiddellijk de Nederlandsche. Langs de reeling en op de voorplecht staan de Nederlandsche officieren en matro zen, die een driedubbel hip hip hoera laten hoorenterwijl het geschut van de Kortenaer over den stroom dreunt. Op de Belgische schepen is de geestdrift onbeschrijfelijk. Men ziet allerwege met hoeden en zakdoeken wuiven terwijl overal de Belgen 't lVien Neerlandsch bloed aan heffen dat door de Hollanders met ontbloot hoofd wordt aangehoord. De manschappen der Belgica, in de masten geklauterd, juichen onophoudelijk de Neder landsche bemanning toe, die niet achterwege blijft in dit opzicht van geestdrift./y En van oprechte waardeering getuigen ook deze woorden van Jan Kattendijk in de Koophandel //En nu zijn ze weg.... Met het schip dat den naam van ons landeken voert. En half weg de zee bijna, had het klein koninginneken van Nederland, van de andere helft van dat land, dat ook het onze is, een machtig oorlogsschip gestuurd om de kleine Belgica te begeleiden tot waar het Scheld in zee loopt. Bij God.... dat was een overweldigend schouwspel..,.! Ik heb te Spithead twee honderd vijftig drijvende kasteelen zien prij ken en pronken in bun overmoedigen luister, ter eere van de machtigste der koniügen. Maar dat heeft me toch niet zooveel ge daan als die een pantserkruiser, door de lievelinge der Hollanders afgezonden om de Belgen te begroeten 'k Wou dat onze prins die koningin tot vrouw nam... Dan zouden we toch eens een land maken waar de wereld mocht ja- loersch op zijn Als ik daar nog aan denkaan die ver broedering gister op de Schelde Wat hebben we toch al gezien, onze voorgangers en wijsedert die Schelde ons gemeen goed was en de Spanjaard ze ons begon te be twisten.... En wat hebben we elkaar sedert dien toch al leed aangedaan met onze broe- derveeten. Wat geeft dat al... De dag van gister maakt a! goed wat het nog niet was.... Er zijn Belgen uitgevaren die den roem van ons volk ver, ver over zee zullen brengen.... En bet scheepje dat den roem draagt is naar zee gevaren door een Hollandsch pantser- schip begeleid. Het laatste danken we aan de Koningin van Nederland. Het eerste aan de moeder vaD onze Zuid- poolvaart aan mevrouw Osterrieth.... die echt royale vrouw, die ware koningin van Ant werpen. Onder zulke hoede moet en zal de Belgica gelukkig varen. De vredesonderhandelingen staan stil. De Duitsche bladen (de Kölnische voorop) varen heftig tegen Engeland uit, omdat het aan leiding heeft gegeven tot dien stilstand. Maar in dit geval, hoezeer ook de noodzakelijkheid van een vrede beamende, moeten wij Engeland gelijk gevenen het bewonderen om zijn verzet. Het weigert toe te stemmen in artikel 6, houdende dat Turkije Larissa, Trikala en Volo, m. a. w. Thessalie, bezet mag houden tot na de afbetaling van r'e oorlogsschatting. Engeland ziet heel goed in (de anderen natuurlijk ook, maar ze vinden het geschikt hun oogen tijdelijk te sluiten), dat een artikel van dien inhoud gelijke beteekenis zou hebben met rechtstreekschen afstand van Thessalie aan Turkije. Engeland zegt te recht dat het een grove schending zou zijn van het verdrag van 1881en dat het daaraan nooit zal meewerken. Engeland zou alleen toestemmen in artikel 6, als Griekenland het geld tot afbetaling van de schatting in Berlijn en Parijs vond, waardoor het artikel onschadelijk zou worden. f Waalwpscle en Langslraatsche Courant, Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1, Franco per post door het geheele rijk f 1,15. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel. 11 IlJ OF Herinneringen van een Politie-Coramissaris. En zich vervolgens tot den student wendende, vervolgde hij Mijnheer Malon, deze zaak is zeker wel een van de geheimzinnigste, welke sedert lang is voor gekomen en ik voorzie, dat wij veel moeite zullen hebben, hierin eenig licht te verspreiden, «-ij kunt nu heengaan, maar dn ar ik u waarschijnlijk nog wel eens zal moeten ondervragen, verzoek ik u, zoodra ik zulks noodig acht, hier te komen. Terwijl deze gebeurtenissen te Parijs >oorvie- len, bad er in Normandië op eenigen afstand von Vil Iers, op den weg van Caen naar Trouville een voorval van geheel anderen aard plaats. V. EEN HOFSTEDE IN NORMANDIË. De weg van Caen naar Trouville is onge twijfeld eer. der schilderachtigste van geheel Frankrijk. Zoodra men den berg, die dicht bij de hoofd stad van Norn.andië ligt, is overgetrokken, ver- toout zich de vallei van Augé in al haar pracht aan het oog van den reiziger, alsof gij u in een grooten tuin bevindt, die door zijn heerlijke ver gezichten, zijne zachte glooiingen zijne diepe en geheimzinnige bosschen,de bijbelsche schoonheden van het Paradijs in nwe verbeelding terugroept. Tiidens ons verhaalstond er op geringen af stand van Villers aan den weg, een niet zeer groote hofstede waarvan de bewoners sedert lang het voorwerp der nieuwsgierigheid hunner buren geweest waren. De hofstede bestond uit een hoofdgebouw, met eenige kleine schuren daar naast. In de benedenverdieping van de hofstede woonde eene oude vrouw, moeder Marcel, met haar eeni gen zoon August Marcel, niet lang geleden scherm meester bij het 48ste linieregiment. Nadat hij zich uit den dienst had teruggetrokken, besteedde hij bijna al zijne zorgen en zijn tijd aan het be bouwen en onderhouden zijner landerijen. Noch moeder Marcel, noch haar zoon hadden de nieuwsgierigheid der achterdochtige Norman- diërs opgewekt. De moeder toch was in deze streek geboren en de zoon had er vele vrienden. Ongeveer twee jaar geleden echter was het per soneel der hofstede vermeerderd met twee nieuwe gasten, die niemand kende, en die men nooit te voren gezien had en deze waren het juist, die den buren tot allerlei veronderstellingen aanlei ding gaven. Een dezer personen was een vrouw, de andere een jongen van tien of twaalf jaar. De vrouw was dertig jaar; hare gelaatstrekken getuigden van veel geleden smart; zij was zeer bleek, eenige grijze baren waren reeds in haar weelderigen zwarten haardos zichtbaar; er was in de uitdrukking van haar gelaat, iets van een bitter verdriet, over net verledene of eene angstige be zorgdheid# voor de toekomst. Ondanks dit alles, was het toch gemakkelijk in deze vrouw het onuitwischbaar kenmerk van eene hoogere afkomst te herkennen. De schoone lijnen van haar gelaat, de teedere fijnheid van hare handen, hare fiere houding, alles in haar getuigde van iets aristocratisch. Daar Marcel het niet noodig had geoordeeld den naam dezer vrouw te noemen,'en zij steeds in het zwart gekleed was, noemde men haar ude weduwe.* Het kind, Rudolf gelieeten, was groot voor zijn leeftijd. Met zijne mooie zwarte oogen, zijne helderwitte tanden en zijn bloaden krullebol beloofde hij een schoon jongeling te zullen worden. Leefde de weduwe zeer teruggetrokken, met Rudolf was dit niet het geval. Zijne opbruisende natuur was oorzaak, dat hij dikwijls ongehoorzaam was aan de bevelen dei- jonge vrouw en deze onmachtig om zich te doen gehoorzamenwas genoodzaakt haar gezag ge deeltelijk aan Marcel over te laten. Rudolf verlangde niets liever. Hij hield veel van den ouden soldaat, die heiu leerde paard: ijden, jagen en de wapenen handteeren. Bedreven in allerlei lichaamsoefeningen, wekte Rudolf in wei nige maanden de bewondering op van al de jongens uit den omtrek en al mocht het onderwijs onder dit vrije leven eenigszins lijden, zijn licha melijke ontwikkeling kon er slechts bij winnen. De weduwe, die zag hoe groot en sterk hij werd door al die ontspanningen, vergat dan ook al te dikwijls hem te beknorren. Daar zij dit kind afgodisch beminde, is het echter zeer de vraag, of zij er wel ooit over gedacht had hem te be straften. Rudolf beminde niemand dan zijne moeder en Marcel. Toch was er in de genegenheid, die hij Marcel toedroeg, iets van ontzag en vrees, zooals sommige kinderen dat voor hun vader kunnen hebben. Maar voor die goede vrouw, die met zooveel zorg over zijne kindsheid had gewaakt, had hij alle gevaren, ja zelfs de dood getrotseerd. En tóch 1 Wat zou er van het armekind geworden zijn, indien men hem eens gezegd had, dat deze vrouw zijne moeder niet was en dat die grenzenlooze toewijding, die genegenheid, die liefde tot eene vreemde gericht waren die geen enkelen band en bloedsmet hem gemeen had. Wie weet? Zoo men hem deze vreemde ontdekking gedaan had, misschien had hij haar, die men de weduwe noemde en die hij slechts met den moedernaam aansprak, nog des te teederder bemind. Twee jaar lang ging het leven der gasten op de hofstede kalm voorbij, en wat Rudolf betreft, hij zou niets liever gewild hebben, dan dat dit vrije leven altijd had voortgeduurd. Maar met de weduwe was dit niet het geval. In de zomermaanden zette zij zich iederen dag op eenigen afstand van de hoeve onder de lom merrijke schaduw in den boomgaard neder en daar scheen zij dan met het hoofd op de hand geleund, aan haar vroeger leven terug te denken. Eens had er een voorval plaats, dat gedurenden eenigen tijd verandering in haar geestestoestand bracht. Terwijl zij alleen in den boomgaard zat, be merkte zij, opziende, een man, dien zij niet had hooren aankomen. Spaventol riep zij ontsteld, terwijl zij den man herkende. Juist, mevrouw, antwoordde de vreemdeling, terwijl hij zich met een zekere eerbiedige wel willendheid over haar heenboog. Komt gij mij bezoeken vervolgde de we duwe. Men heeft mij zulks opgedragen. Eu wat wilt gij dan van mij U dit overhandigen. En Spavento gaf de weduwe een brief, dien deze als met de blikken _H IJl «l!J verslond. Haar gelaat klaarde na de lezing van dezen brief op. Wat is er zeide Spavento belangstellend. Hij verzekert mij, dat het gevaar geweken is. En dat het misschien niet lang zal duren, dat hij mij komt bezoeken. Dat heeft de meester mij ook gezegd. Zoo, dus zou hij komen Waarschijnlijk wel. Spoedig Dat weet ik niet. De weduwe vouwde den brief dicht en stak hem tusschen haar japon, terwijl zij Spavento met een verwarden blik aanzag. Goed, hernam zij, het is goed Gij kunt aan den meester zeggen, dat zijn zoon gezond is en dat ik zal voortgaan God voor zijn geluk te bidden. Ga nu heen Spavento groette zonder iets te zeggen en een oogenblik later was hij verdwenen. Er was ongeveer een maand na dit voorval verloopen en de weduwe scheen geheel veranderd tc zijn. Er was in haar bestaan eeue gunstige wending gekomen. Zij hoopte het althans en .zij wachtte 1 Het was nacht. Alles op de hofstede was reeds in slaap. Alleen de weduwe had er nog niet toe kunnen besluiten, hoe noodig het ook voor haar was, zich ter ruste te leggen. Zij had het raam geopend en liet haar blik over het kalme landschap dwalen. Eensklaps sprong zij op. Zij meende het geluid van galoppeerende paar den te hooren. Weldra onderscheidde zij duidelijk een opstijgende stol wolk langs den weg. Het was of haar hart zon bersten. Dat is hijstamelde zij. De paarden naderden met een duizelingwekken de snelheid. Een oogenblik later zag zij ze op eenige meters van de hoeve stilstaan. Een der ruiiers sprong van zijn paard en verborg zich in den boomgaard. Mikaëlriep de weduwe met een zwakke stem. Zij sloeg spoedig een mantel om en ging hem te gemoet. Mikaël! Mikaël! zijt gij het? riep zij, toen zij aan den boomgaard gekomen was. De man antwoordde niet, maar omhelsde haar en drukte een kus op haar voorhoofd. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1897 | | pagina 1