Nummer 68. Zondag 29 Augustus 1897. 20e Jaargan
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste Blad.
^OITELIJKHEÏD.
ANTOON HELEN
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
FEUILLETON.
De Wraak eener Vrouw
Staatkundig overzicht.
UITGEVER
"Waalwijk.
Met den hoed in de hand,
Komt men door 'tgansche land.
Er ligt zeer veel goeds en waars in dit
rijmpje, dat zich als 't ware een zeker bur
gerrecht heeft verworven, en door zoo menig
vader of moeder aan het kind dat de wereld
ingaat als een gulden les wordt meegegeven
op de levensreis.
Goede vormen zijn aangenaam en daar
gelaten nu of 't uit een gezondheidsoogpunt
misschien niet beter en verstandiger was
om een meer geschikt eerbetoon te bedenken
dan het gedurig afnemen van den hoed en
't herhaaldelijk blootstellen van het hoofd
nu eens aan de brandende zonnestralen en
dan eens weer aan een regenbui of kouden
windvindt iemand, die een gepast gebruik
weet te maken van de gebruikelijke beleefd
heidsvormen, gewoonlijk een goed onthaal.
Een gepast gebruik, want niet zelden meent
men in dat opzicht niet te ver te kunnen
gaan, en daarmede maakt men een zot, een
bespottelijk figuur.
De mensch moet eigenwaarde bezitten, en
die eigenwaarde moet het kompas zijn, waar
naar hij zijne gedragingen tegenover zijne
medemenschen moet richten. Hoe meer men
tracht natuurlijk en waar te zijn, hoe grooter
waarde elke handeling verkrijgt en dit in 't
bijzonder wanneer die anderen geldt.
In sommige oogen zijn vormen iets over
tolligs en geheel nutteloos; 't kan wel zonder
7
;il die complimenten, meent men, en toch is
niets minder waar dan dat, want zij zijn 't
kruid der samenleving.
't Is waar, men kan den maaltijd ook zoo
gebruiken uit de potten of pannen, waarin
de spijzen bereid zijndesnoods met de
vingers, zonder lepel of vork, maar niemand
zal 't ontkennen dat 't toch aangenamer is,
en dat alles er toch veel ooglijker en sma
kelijker uitziet, wanneer een helder laken op
de tafel is uitgespreid en de spijzen worden
netjes opgedischtdan dat 't er zoo maar
in den wilde heengaat
Zoo is *t met goede vormen eveneens
gesteld.
Maar wat is in deze nu de goede weg
IV el, 't antwoord ligt gereed de beste
weg is ook hier de middenweg.
Er zijn menschen, wier hoffelijkheid als't
ware met zekeren weerzin vervult, omdat
men er zoo door heen ziet, dat 't niet op
recht kan gemeend zijn; 't is al te mooi, hunne
beleefdheidsbetuigingen zijn al te onderdanig,
te kruiperig.
Dat is niet goed, zoo mag de eene mensch
zich niet gedragen tegenover den anderen.
Elk mensch beeft zijne, eigenwaarde de
lager geplaatste volstrekt niet minder-clan de
hooger geplaatste in de maatschappij, en die
eigenwaarde verbiedt hem eene slaafsche on
derdanigheid aan den dag te leggen.
Anderen weer meenen, dat 't betamelijk
is zich steeds te voegen naar de meening
van menschendie boven hen geplaatst zijn
of die tot hunne welvaart kunnen bijdragen,
't zij door clandisie, aanbeveling, als anders
zins, en zijn er gaarne toe bereid om alles
mooi en goed te vinden, zelfs te prijzen, als
hun belang meebrengt.
Ook dat is af te keuren.
De maatschappij is geen militaire troep,
waar allen zwijgen als de bevelhebber spreekt;
zij is een keten van vrije mannen, waaruit
geen schakel kan werden gemist, en waarin
dan ook iedere schakel zijn eigenaardige
plaats inneemt en zijn waarde en be teekenis
heeft. Elk lid der maatschappelijke samen
leving heeft een onvervreemdbaar recht op
een eigen oordeel, een eigen meening, waar
voor hij bescheiden, welwillend, doch beslist
moet uitkomen, als de omstandigheden het
vorderen. Eii vleierij past daar al heel
weinig, want vleierij is, op den keper be
schouwd, niets anders dan logen en dat nog
niet eens uit bestwil, neen, eenvoudig uit
berekening, uit eigenbelang.
Maar er is nog een categorie van menschen,
die meenen dat de brutalen de helft, of
misschien wel het grootste deel van de wereld
bezitten, en kort en goed'zich niet ophouden
met al die kunsten.
Zij zijn gemakkelijk te herkennen.
Waar zij komen, vragen ze niet, neen ze
eischen, want ze hebben er immers recht op.
Ja wel, dat is ook zoo, recht hebben ze
er veelal wel opmaar als ieder slechts
vraagt naar zijn recht en niet in de eerste
plaats naar zijn plicht, dan wordt 't er ook
al niet beter op in de samenlevingwant
waarlijk tegenover het recht van den een
staat weer een recht van den ander, en dan
gaat 'i vaak hard om hard en leer om leer.
Komt gij met hen in aanraking, waarom
zouden ze u met welwillendheid of voorko
mendheid bejegenenzij zijn immers niet
minder dan gij
Alsof de meeste in voorkomendheid en
goede gezindheidin hulpvaardigheid en
vriendelijkheid, in één woord in hoffelijkheid,
de minste zou zijn
Dwaas vooroordeel inderdaad
Zijt ge een andere meening toegedaan op
staatkundigop godsdienstig of op welk
gebied ook, dan zij en mocht ge met hen
waarin het geldstuk was gewikkeld.
Er is twintig francs in het papier, zeide de
vrouw, maar er bevindt zich ook nog wat ander
in.
willen redetwisten over uw beider standpunt,
waag er u maar niet aan, want uw nederlaag
is bij voorbaat verzekerd, en wordt ge niet
uitgemaakt voor een gek, een bedrieger of
iets dergelijks, of lacht of fluit men u niet
in uw gezicht uit, dan komt ge er goed af.
Ze hebben immers de wijsheid in pacht,
en de waarheid voor zich alleen.
Dat een ander er ook een gezond oordeel
en een eerlijke overtuiging op na zou kunnen
houden, och kom, 't is al te gek.
Doet ge iets met de beste bedoelingzij
zijn er om er een valsch licht op te werpen,
en uw handeling toe te schrijven aan zelf
zucht of bekrompenheid.
Zij weten 't, zij alleen, laat ft maar aan
hen overdan zult ge eens zien hoe wijs
en goed zij 't alles doen.
Ook zoo moet 't echter niet zijn tusschen
de menschen onderling.
Zoolang er menschen zijn, zal er wel ver
schil van opvatting blijven bestaan, maar dit
is zeker, hoe meer elk zich beijvert, elk
zonder uitzondering, om hoffelijk en welwillend
te zijn tegenover zijn evenmensch, onver
schillig of hij is werkgever of arbeider,
winkelier of klant, of hij is hoog of laag
geplaatst, of hij met iemand in 't zelfde
schuitje vaart, dan wel zijn tegenstander is,
hoe beter elk vraagpunt kan worden opgelost
naar den eisclv en in den geest des tijds.
Zoo min slaafsche onderdanigheid, kruiperij
of vleierij past in de samenleving als aan
matiging.
Dinsdag in het paleis van Peterhof is door
czaar Nicolaas het zoo vurig verlangde woord
„alliantie" niet uitgesproken, wat een werke
lijke teleurstelling is geweest voor die Fran-
schenwelke van dat enkele woordje alle
Het eenige wat ik op het oogenblik verlang,
antwoordde deze laatste is een paard waarmede
ik zoo spoedig mogelijk de fabriek van baron de
Pol kan bereiken,
De Echo van het Zuiden,
Waalwijkscbe en Lanptraatsche Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,
PVanco per post door het geheele rijk f 1,35.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
grootc letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel.
Herinneringen van een Politie-Commissaris.
Zoodra zij de oogen weder opende en hem niet
meer zag, stond zij op en ging naar de plaats
waar de paarden simden.
Toen zij daar aankwam, wilde Mikaël juist te
paard siijgen.
Mikaëlsmeekte zij met gevouwen handen.
Wat wilt, gij? zeide de ruiter.
Genade 1 lk bid u, ga zou niel heen.
Ik heb mijn laatste woord tot u gesproken.
Maar yij zult loch terugkomen? zeg mij, dat
ik u nog eens zal terugzien.
Nooit
En zich tot zijn metgezel richtende, die scheen
te aurzelen, voegde hij er bij: Kom Spaventol in
den stijgbeugel en laat ons vertrekken.
Spavènto steeg te paard en weldra waren de
twee ruiters uit het gezicht verdwenen.
Den volgenden morgen waren de bewoners van
Trouville getuigen van, een voor dezen tijd des
jaars, zeldzaam schouwspel.
Sedert drie dagen lag er een keurig jacht, dat
van Southampton gekomen was, aan de kade
gemeerd, niet ver van de plaats waar in den regel
de booten van Havre liggen. De equipage bestond
uit drie matrozen en een kajuitsjongen en het
behoorde, naar men zeide, aan den zoon vaneen
der rijkste kooplieden van New-York.
Dezen morgen nu tegen zeven uur, toen de
vloed was opgekomen, ontplooide hetjacht zijne
zeilen, en na eenige sierlijke wendingen gemaakt
te hebben, koos het weldra het ruime sop.
Er waren slechts twee passagiers aan boord.
Die passagiers waren Mikaël en Spavento.
EERSTE DEEL.
I.
De Herberg //de Gouden Klomp.'
Den 28sten April 1850, volgden twee menschen
met een vreemd uiterlijk en allerzonderlingst
gekleed den weg van Dourdan naar het dorp
Sint Arnoult.
Zh waren bij het kasteel de Plessis-Mornay en
kregen reeds de kleine groep huizen in het ge
zicht, die het gehucht Longvilliers vormen.
Aan beide zijden van den weg strekten zich
onafzienbare velden uit met rogge en haver be
zaaid, temidden waarvan zich hier en daar zwaar
met bloesem beladen appelbooraen vertoonden.Een
heldere beek bracht drie of vier molens in bewe
ging. In het zuiden strekten zich groote bos-
schen uit, die een deel uitmaken van het bosch
van Dourdan terwijl in het noorden aan den
gezichteinder de domeingoederen van Rambouillet
gelegen waren.
Het was ongeveer zes uur in den avond.
De t wee wandelaars met door de zon verbrande
aangezichten en in lompen gekleed, zagen er niet
zeer geruststellend uit.
De een geleek wel een Bohemer met,gluiperige
oogen, een vuurrood gezicht en grijsachtige bak
kebaarden. I-lij droeg een soort van grijs linnen
kiel, die, er vuil en haveloos uitzag en op ver
schillende plaatsen gescheurd was. Op zijne
heupen hing een linnen zak en op zijn rug een
oude gitaar, waarop nog maar twee snaren waren.
Aan zijne zijde liep zijne levensgezellin.
Met haar groene oogen, krommen neus en lang
gerimpeld gezicht geleek zij wel wat op eene
tooverheks.
Zij had eene muts op het hoofd en droeg een
geelachtige japon, die bijna hare voeten bedekte.
Zij zag er ongevoelig, bijna woest uit.
Zoo hadden zij een uur geloopen, toen zij eens
klaps in de verte een geluid hoerden als van een
paard, dat in galop aankwam.
De vrouw verschrok en haar man hield op met
neuriën.
Zij wachtten een oogcnblik.
In de verte van den kant van Longvilliers ver
scheen weldra een ruiter. Als een bliksemschicht
holde hij voorbij de twee Bohemers.
Zonder zijne vaart te verminderen, wierp de
ruiter het armoedige paar iets toe, dat naar hen
toe rolde.
De man met de gitaar liep zoo hard hij kon
om het op te rapen.
Een geeltje! riep hij verheugd, terwijl hij
een Napoléon uit de vouw van het papier haalde
Gij hebt waarlijk gelijk. Varlope, antwoord
de de man; er staat iets op geschre\en, dat moeten
we zien.
En hij gaf het papier aan zijn vrouw, die de
volgende, met potlood geschreven, woorden las
wKeer dadelijk terug, men heeft u niet meer
noodig."
Begrepen 1 zeide de Bohemer, terwijl hij het
briefje verscheurde, nu behoeven wij de reis niet
voort te zetten.
Wij hebben nu geld, zeide de vrouw, wij
kunnen den nacht wel in de een of andere schuur
doorbrengen en het is dus niet noodig, dat wij
ons haasten. De man stemde toe en de twee
zonderlinge reisgenooten vervolgden hun weg,
mBar van dat oogenblik af, veel langzamer.
De ruiter was intusschen reeds uit het gezicht
verdwenen.
In minder dan tien minuten had hij een aan
zienlijken afstand afgelegd en naderde het gehucht
Longvilliers. Eenige blokken huizen zag hij reeds
voor zich langs den weg.
Ter linkerzijde op een soort van pleintje stond
een herberg.
De herberg ,de Gouden Klomp' zag er zeer
welvarend uit; zij telde haar bezoekers dan ook
volstrekt niet alleen in de lagere klasse der
maatschappij.
Het paard dat in vollen draf was blijven door-
loopen, had het ongeluk, bij de Gouden Klomp
gekomen, te struikelen over een steen die op den
weg lag, werd daardoor plotseling in zijn volle
vaart gestuit en stortte ter aarde. De man, die het
bereed bewees echter een bijzonder bekwaam
ruiter te zijn, want nog vóór dat het paard den
grond had geraakt, had hij de voeten uit de stijg
beugels gehaald en was op den weg gesprongen.
Alhoewel hij niet het minste letsel had bekomen,
betiok toch zijn gelaat, daar hij door dit ongeval
in groote ongelegenheid was gekomen.
Jntusschen was men uit de herberg toegesneld
om naar het paard te zien, terwijl de ruiter zelf
de Gouden Klomp binnentrad.
De waardin kwam hem reeds tegemoet om
hem hare diensten aan te bieden, hem aanspre
kende met mijnheer de hertog.
- M11 ^aaaaBBiM^
Het zal moeielijk zijn om aan uw verlangen
te voldoen ons laatste paard is zoo juist uitge
reden, zoodat wij u in de eerste twee uren niet
zullen kunnen helpen.
De hertog gaf een teeken van ongeduld en liep
met groote schreden de gelagkamer op en neder.
Nadat hij zoo eenige minuten had heen en weder
geloopen, naderde hem een jong mensch, met een
zeer gunstig uiterlijk, die hij in zijne afgetrok
kenheid nog niet had opgemerkt. De hertog stond
stil en groette hem.
Vergeef mij, mijnheer, zeide nu de jeugdige
onbekende, maar u schijnt door het ongeval dat
u is overkomen, in ongelegenheid te zijn; ik zou
mij gelukkig achten, zoo ik u in deze omstandig
heid van dienst kon zijn.
De hertog keek hem verwonderd aan.
Maar ik heb de eer niet u te kennen, mijn
heer, antwoordde hij en waarlijk
Dat komt er niet op aan 1 indien ik u maar
den dienst kan bewijzen, dien gij van deze lieden
verlangt.
Gij, mijnheer
Ongetwijfeld.
En op welke wijze
Door u het paard aan te bieden, dat gij noo
dig hebt.
Dat is dat zou mompelde de graaf, in
tweestrijd tusschen de begeerte om toe te stemmen
en den weerzin, om verplichting te maken te
genover een onbekende.
Deze laatste begon te glimlachen, als vermoed
de hij waarom de graaf nog aarzelde.
O 1 gij kunt het gerust aannemen, ging hij
opgeruimd voort; het paard is uitraantend en
een ruiter als gij zijt, waardig. Alleen, stel ik een
voorwaarde.
Ha.
En dat is, dat gij er voor zorgt, dat mijn paard
morgenochtend zoo vroeg mogelijk naar hier
teruggezonden wordt.
De hertog stak het jonge mensch de hand
toe, die hij met hartelijke ongedwongenheid
schudde.
(Wordt vervolgd.)