N ummer 44
Donderdag 2 Juni 1898.
21e Jaargang.
De begrafenis van Gladstone.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Bekendmaking,
Cr D
FEUILLETON.
UITGEVER:
ANTOON TXELEN,
Waalwijk.
waaltpscle co Langslrialsclie Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk fl,25.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adolf Steiner, Hamborg. Reclames 15 cent per regel.
De burgemeester der gemeente Waalwijk mankt
bekend, dat de verkiezing van drie leden voor
de Provinciale Staten zal plaats hebben op Dins
dag den 7den Juni aanstaande, op wellken dag
van des voormiddags negen tot des namiddags
vijf uur op het gemeentehuis te Heusden zal
worden zitting gehouden tot het in ontvangst
nemen van opgaven van candidaten.
De formulieren tot het doer, dier opgaven zijn
van heden af kosteloos verkrijgbaar ter gemeente
secretarie alhier.
Waalwijk, 29 Mei J1898.
De burgemeester voornoemd.
Inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder
kunucu veroorzaken.
Burgemeester en wethouders der gemeente
Waalwijk brengen ter openbare kennis, dat ter
gemeente-secretarie ter inzage ligt een verzoek
met bijlagen van V. J. Hoffraans, alhier, om ver
gunning tot het plaatsen van een petroleum motor
van ongeveer 2y2 paardenkracht op het perceel
gelegen alhier, kadastraal bekend in sectie C.
no. 1869.
Op Dinsdag, den 7 Juni 1898, des voormiddags
ten 11 uren, zal gelegenheid bestaan om bezwaren
tegen dit verzoek in te brengen en deze mon
deling en schriftelijk toe te lichten.
Zoowel de verzoeker, als zij, die bezwaren
hebben, kunnen gedurende drie dagen, vóór het
bovengemelde tijdstip, op de secretarie der ge
meente kennis nemen van de ter zake ingekomen
schrifturen.
Waalwijk, den 24 Mei 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
Er waren Zaterdag, aldus schrijft de Lon-
densche correspondent van de N. Rt. Cl., al
vroeg heel veel menschen rondom het par
lementsgebouw en de Abbey, doch het gedrang
▼iel mij zeer mee, en de aanwezige politie,
waaronder vee) beredene, meer dan voldoende
om de menigte in toom te houden.
Het kan geweest zijn, dat het nu en dan
dreigende weer, of de vrees, dat men weinig
zien zou van den rouwstoet, de drommen
23
Toen de jonge man het étui opende, brak hij
in eenen schellen lach uit, die klonk als een uit
barsting van waanzin voor hem op het roode
fluweel lag Paula's ring, dien hij haar in een
zalig uur aan den vinger had gestoken het
zinnebeeld van liefde en trouw.
Ach, en datzelfde meisje, wat had zij destijds
tot het hem gezegd? Frans, ik geloof aan uwe
onschuld ik. En ik zal op u wachtenjaren
lang, als dat zijn moet. En God zij met u en
bescherme u. Zoo nu kunt gij in vrede heen
gaan.
En thans lag die ring weder in zijn hand. Zij
gaf hem zijn vrijheid terug hem, die met een
onuitwischbaren smet was bevlekt, die geen toe
komst, geen positie had.
Ach, goede, eeuwige God daarboven, waarom
moet ook deze zware slag mij nog treffen Zoo
klonk het bijna wanhopig uit zijnen mond. En
in zijn hart scheen het geloof aan de goedheid en
rechtvaardigheid van eenen eeuwigen God een
oogenblik te wankelen. Op dit oogenblik sloeg
hij de oogen op naar den nachtelijken hemel
hij deed dit onbewust. Daar schitterde een ster
hem tegen, zoo helder zoo fonkelend midden
uit de zwarte wolkenmassa. Lang bleef zijn blik,
als door too verkracht, gevestigd op dat helder
lichtende punt in de duisternis, en langzaam ver
dween de bitterheid uit zijn hart en maakte
plaats voor vertrouwen op God, voor hoop en
berusting.
Ja moedig wilde hij den strijd aanvaarden
om een nieuw bestaan, en zijn eerlijk en ijverig
etreven zou door den hemel zeker worden geze
gend. En jong was hij ook weliswaar zijn
Paula
Het hart scheen hem ineen te krimpen ja,
het beste had hij toch verloren.
Dat hadt gij mij niet moeten aandoen. Paula
dat niet. Gij hadt in mij moeten gelooven
gij alleen. En thans zijt gij van mij weggegaan.
Hoe zwaar zal nu de strijd mij vallen nu ter
wijl ik geen doel meer voor oogen heb
weerhouden heeft met hun tienduizenden te
verschijnen, maar ik zou zeggen, dat vermoe
delijk niet meer dan een half millioen men
schen te Westminster bijeenwaren en, behaUe
daar, in Whitehall en in de belendende straten,
was van eigenlijke verkeersstoornis geen
sprake. Ook op de daken en aan de omliggende
vensters waren de menschen te tellen, evenals
op de gaanderij oq^er de woning des Speakers
in het parlementsgebouw, welke gereserveerd
leek voor zijn vrienden, hun dames, en zijn
onderhoorigen.
Toen ik op het parlementsplein aanlandde
door de gang welke het verbindt met de
Theemskade en met het station Westminster
Bridge van den onderaardschen spoorweg, op
welken het lijk van Gladstone Donderdag
ochtend aankwam, vond ik het door de politie
geheel afgezet. Aan de eene zijde, tegenover
den grooten ingang van Westminster Hall
stond de talrijke deputatie uit Hawarden het
sein van den opperhofmaarschalk te verbeiden,
om naar binnen te gaan.
Overigens waren wij daar niet talrijk midden
op het plein: meerendeels journalisten, eenige
dameseenige onderhoorigen, eenige stille
dienders, eenige fotografen die, in afwachting
van grootere dingen, zich hier en daar een
snapschot veroorloofden misschien ook ten
koste van de omstanders, van de omliggende
gebouwen of van de groepen van parlements
leden en ambtenaren, die telkens door een der
zijgalerijen naar binnen drongen.
Al wachtende op het hoofd van den stoet,
zoodra de Westerpoort van Westminster Hall
geopend zou worden viel dus de tijd niet
lang er was veel te zien, hoewel minder dan
bij gewone plechtigheden van dezen aard.
Plotseling werd onze aandacht getrokken
door het voorrijden uit een binnenhof,
waar het voertuig sedert vanochtend vroeg
klaar had gestaan van den lijkwagen, met
twee mooie,doukerbruiue hengsten bespannen,
die twee palfreniers in toom hielden. Tele
grafisch heb ik u tenauwernood een juiste
beschrijving van dien lijkwagen, bijzonderlijk
voor deze gelegenheid gemaakt, kunnen geven.
En opnieuw sloop de vertwijfeling zijn hart
binnen en sloeg de armen om zijne ziel, die scheen
te willen verstikken.
De doffe slagen van één der stadsklok-
leen drongen van uit de verte tot hem door.
Hij luisterde het moest reeds middernacht
zijn.
Hij dacht aan zijne zuster. Wat die wel zeggen
zal als zij al zijn ellende verneemt Nog weet zij
niets van het ongeluk, dat haren broeder heeft
getroffen. En vooreerst wilde hij het voor haar
ook nog verzwijgen. Met de gedachte aan haar en
aan de te vroeg gestorven ouders sliep hij einde
lijk in...-
Den volgenden dag begon dus de nieuwe strijd
om het beslaan. Maar tot wien zou hij zich wen
den P Had hij een enkele aanbeveling Wat moest
hij zeggen tegen menschen, die hem volkomen
vreemd waren
Het was een ware kruisweg, die hem wachtte,
maar toch wilde hij dien weg inslaan.
Hij wilde terug naar zijn vaderland, dat hij in
zoovele jaren niet gezien had, hij wilde aan zijne
zuster schrijven wie had hij nog behalve haar
op deze wereld
Ook wilde hij Paula zien, die hem zoo spoedig
had kunnen vergeten. Maar, waar was zij thans
Waarheen zou hij zijne schreden richten
Plotseling scheen er een gelukkig denkbeeld
bij hem op te komen. Hoe was het mogelijk, dat
hij dauraan niet vroeger had gedacht... Zijn
vriendelijken beschermer in Weenen wilde hij
opzoeken dien kon hij toch immers alles zeg
gen. Dat was een straal van hoop zeker. Maar
\oor hij Duitschland verliet, werd hem onver
wacht nog een diepe wond geslagen.
Het wus reeds laat in den avond, toen Frans,
die voor zijn vertrek uit Berlijn, nog eenige
kleine zaken had te regelen, zich naar huis spoedde.
Hij wilde den volgenden morgen vroeg, met den,
eersten trein vertrekken.
Op het oogenblik, toen hij een winkel verliet,
stond hij zóó onverwacht tegenover majoor Beran,
dat hij er niet meer aan kon denken voor hem
uit te wijken.
De oude heer deed ontsteld een paar schreden
terug, alsof hij vreesde met hem in aanraking te
komen, en trachtte bovendien nog een houding
aan te nemen alsof hij hem niet zag.
Doch Frans, die zich diep gegriefd gevoelde»
Hij geleek op het onderstel eener gewone
koets, zwart geverfd, op welk onderstel
men een soort van estrade getimmerd en
eveneens zwart geverfd had. Op die estrade
werd naderhand de kist getild door de on
derhoorigen der begrafenisonderneming, na
uit de Westminster Hall naar het parlements
plein te zijn gedragen.
Omtrent dat uur het was half elf ge
worden was men in de Hall zelve nog
niet gereedgekomen met het tormeeren der
afdeelingen van den stoet, en de lijkwagen
werd dus voor een wijl weer teruggezonden.
Kort daarna, na een gebed van den bisschop
van Londen bij de katafalk opgezonden, zagen
wij de herauten door de geopende poort
schrijdeo, gevolgd door den Speaker van het
lagerhuis een der weinigen in zijn staatsie
kleed gestoken en wel vijfhonderd ledeD,
vier aan vier, voortschrijdend, de Unionisten
voorop, de Ieren als achterhoede. Niet allen
droegen rouw, doch de meesten hadden hooge
hoeden, op, sommige fantaziehoeden, terwijl
slechts weinige met ontblooten hoofde liepen.
Tusschen deze eerste afdetllng van den
stoet en de volgende, was er een groote
tusschenruimte, gedurende welke de poort der
Westminster Hall weer dicht ging. De eerste
afdeeling (Lagerhuis) moet dan ook reeds in
de Abbey aangekomen zijn, eer de tweede
Westminster Hall verliet. Het was tien
minuten voor elven geworden, toen de tweede
afdeeling het pot taal der Hall achter zich
liet. Zij bestond uit Pairs, uit Privy Coun
cillors, uit oud-ministers, collega's van Glad
stone in vroegeren tijd eindelijk uit verte
genwoordigers van leden van het koninklijk
huis en van vreemde souvereinen.
Onder de lords had enkel de lord kanse
lier zijn ambtsgewaad (met pruik) aan, terwijl
de bisschoppen, naar hun rang op de barons
volgende, en de aartsbisschop van Canterbury,
als primaat van het rijk na deu lord kanselier
komend, hun gewoon geestelijk gewaad
droegen.
Klokkeslag elf reed de lijkwagen andermaal
voor, nadat de poort van Westminster Hall
trad op den majoor toe.
Mijnheer de mBjoor en zijn klankvolle
stem daalde tot een nauwelijks hoorbaar gefluis
ter, terwijl zijne oogen fonkelden van veront
waardiging thans ontvlucht gij mij, als een
melaatsche. Het is goed ik heb het recht niet, u
daarvoor hard te vallen ik wil u ook niet vra
gen waarom gij Paula toch hebt weten te bewe
gen, mij den ring terug te zenden.... Maar, zoo
waar uls ik aan eenen God geloof en aan Zijne
gerechtigheid, zoo waar geloof ik ook, dat ik
weer in mijn eer zul worden heisteld. En dan
zal ik weder bij u komen en tot u zeggen
De majoor maakte een afwerend gebaar met de
hand.
Beide heeren waren eenigszins ter zijde gegaan,
zoodat zij op eenigen afstand stonden van ae op
en neer golvende menigte.
Ook dan moet ik u verzoeken, geen verdere
moeite te doen, mijnheer Arnold. Het zou niet
baten. Mijn dochter heeft hoewel niet onmid
dellijk toch leeren inzien, dat ik het goed met
haar meen, en dat zij de diepste ellende zou te
gemoet gaan, als zij
Mijne vrouw wilde worden lachte Arnold
schamper. Welzoo nu juffrouw Beran heeft
toch ten slotte heel verstandig gehandeld. En nu
kwam hij nog een schrede nader bij den majoor
eu vervolgde
Wilt gij mij ook zeggen, mijnheer Beran,
waarom gij mij zelfs Paula's hand niet kunt ge
ven, als ik volkomen gerechtvaardigd tot u kom
Is er dan nog een andere reden
Het lag niet in den aard van den ouden soldaat,
om veel omwegen te maken. Terwijl hij den
hoogst opgewonden jongen man in het gelaat
zag, antwoordde hij kort en beslist:
Ja, mijnheer Arnold, er is nog een tweede
reden.
En die wilt gij mij zeggen
Neen dat kan ik niet. Maar mijn woord
zal u voldoende zijn om te gelooven, dat die
tweede reden bestaat, en dat zij wel van groot
gewicht moet zijn, om mij tot het besluit te
brengen, u nimmer mijn dochter tot vrouw te
geven.
Ja, uw woord is voldoende. En ik zal geen
verdere moeite doen, om die reden uit te vor-
schen. Maar één ding wil ik nog verzoeken, mijn
heer de majoor. Vergeet dezen avond niet. En al
opnieuw was gesloten geweest. De slippen-
dragers onder wie de prins van Wales eu
zijn zoon de hertog van York het laatste
kwamen, vatten toen naast den lijkwagen
post en, op een sein van den hertog van
Norfolk (Earl Marshal) met zijn gouden staf
gegeven, reed de wagen langzaam en statig
in de richting der Abbey het parlementsplein
af.
Dit gedeelte der plechtigheid was hoogst
indrukwekkendmisschien juist door de
afwezigheid van alle vertoon en muziek, die
anders bij dergelijke staatsiebegrafenissen
immers de hoofdelementen vormen. Bloemen
waren ook nergens te bespeuren, en de éénige
versiering was het fraai gestikte wit-geel ge
borduurde lijkkleed dat reeds de doodkist
had gedekt tijdens de overdracht door het
erf te Hawarden, eu nu opnieuw de simpele
gepolijste eikenhouten kist sluierde, terwijl de
derde afdeeling van den stoet naar de abdij
kerk van Westmiuster schreed.
Op weg erheen zag ik haast iedereen onder
het publiek het hoofd ontblooten, wat anders
hier te lande niet gebruikelijk is, want men
salueert hier geen lijkstoet, gelijk op het
vasteland. Bij Gladstone's stoffelijk overschot
was dit derhalve een bijzonder teekeu van
eerbied en liefde.
Ook binnen in de Abbey bleef de strengste
eenvoud, die in Westminster Hall en erbuiten
geheerscht had, gehandhaafd. Daar hadden
de audere hooge genoodigden, die geen deel
uitmaakten van den rouwstoet, reeds achter
eenvolgens hun plaatsen ingenomen, toen de
drie afdeelingen van dien rouwstoet achter
eenvolgens aankwamen. Naar mate zij bin
nengingen kregen de deelnemers eraan ook
de hunnen aangewezen, tot alles propvol was
met benuttiging van elk beschikbaar hoekje.
Alles verliep zoo ordelijk en schoon-plecht-
statig mogelijk. De verschijning der prinses
van Wales en der hertogin van Yorkhaar
schoondochter, beiden in diepe rouw gekleed,
trok natuurlijk de aandacht, doch iedereen
was geroerd toen de arme mevrouw Gladstone,
aan den arm van haar zoon Herbert, het
mocht ik ook te gronde gaan, wegens mijne lief
de voor Paula vrees niets, voor mij is Paula
dood.... nooit zal ik meer een poging doen om
haar op te zoeken, of haar te naderen.
Nu bracht hij de hand aan zijn hoed, maakte
een bijna trotsche buiging en besloot met de
woorden
Zeg aar. Paula, dat ik haar nu hare vrijheid
geheel teruggeef en dat de ongelukkige, die
gebukt gaat onder de verdenking eener misdaad
nooit meer hoort gij, mijnheer Beran, nooit
meer haren levensweg zal kruisen.
Hij wendde zich zoo spoedig om. dat de ver
blufte majoor den tijd niet had nog een enkel
woord te antwoorden, Maar onder het voortgaan
bromde hij allerlei in zijnen baard, staarde den
jongen man met ernstig gelaat na, en liep toen
eenige malen gevaar onder de wielen der rijtui
gen te komen, zoo was hij in zijne gedachten
verdiept.
En toen Paula hem thuis tegemoet kwam, wees
hij haar op zulk een barsche en onaangename
wijze terug, dat het arme meisje weenend naar
de zijkamer vluchtte.
Maar de majoor volgde haar.
Ik moet u een boodschap overbrengen, zeide
hij op hardvochtigen toon. Ik heb Arnold ont
moet, en hij droeg mij op, u mede te deelen, dat
gij thans volkomen vrij zijt en dat hij nooil
meer hoort ge, meisje dat zijn zijn eigen woor
den nooit meer uw levensweg zal kruisen.
Paula hief trotsch het hoofd op. Hare zachte
oogen schoten vuur, zij beefde over haar geheele
gestalte
En dat het zoover is gekomen, dat wij voor
geheel ons leven zijn gescheiden, dat is uw werk,
vader.... God moge het u vergeven. En ik ik
zweer u nogmaals, vader hoe wreed gij mij ook
van zijne zijde hebt gerukt, en mijn geluk zoo
wel als het zijne, voor altijd hebt verwoest
nooit zult gij mij dwingen de vrouw van een
ander te worden. Daartoe schiet uwe macht te
kort.
Met deze woorden wendde Paula zich van
haren vader af. Doch de majoor bleef als vastge
nageld staan.
(Wordt vervolgd.)