Nummer 56. Donderdag 14 Juli 1898. 21e Jaargang
Eerste Blad.
M
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
ANTOON TIELEN
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
GEVOEL.
FEUILLETON.
UITGEVER
Waalwijk.
De Echo vaa het Zuiden,
Waalwtjksche ra Langstraatsche Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk f1,15.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsoh-
land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van
Adólf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel
Als iemand, met wien ge het niet eens
zijt, in den loop eener vriendschappelijke
woordenwisseling over het punt in quaestie,
tot u zegt Gij moet niet uit het oog ver
liezen, dat ik zeer fijngevoelig ben, dan
is er aan die bewering gewoonlijk een ver
dacht kleurtje.
Vooreerst merken wij er iets in op, dat
bet midden houdt tusschen pedanterie en
zelfverheffing. Het voegt immers niet zich
te beroemen op het bezit van hetgeen men
voor een goede eigenschap houdt; dat is
volkomen in strijd met den goeden toon.
Het kan soms te pis komen dat men zich
verdedigt tegen de aantijging eener slechte,
maar dan moeten de feiten luider spreken
dan de woorden, terwijl wij ook het recht
hebben, van een beschuldiging de bewijs
gronden te vorderen. Doch van het omge
keerde onthoudt zich een beschaafd menscli.
Ten tweede ligt in die herinnering, die
tevens als een aanmaning tot voorzichtigheid
wordt bedoeld, een verwijt opgesloten, 't Is
alsof gezegd wordtGij, met uw plompe
opvattingen, zijt niet in staat te beoordeelen
wat er kwetsends is te vinden in hetgeen
gij mij toevoegt; wat op u geen onaangena-
men indruk zou makenveroorzaakt pijn
aan mijn fijner besnaard gemoed. Gij ont
dekt niet, dat ik in dit opzicht uw meerdere
ben, dat mijn ontwikkelingspeil hooger ligt
dan het uwe.
Diezelfde man zal het niet in de gedachten
31
Zijn Magda groote God 1 Zijn denkver
mogen dreigde te bezwijken.
Mijn Hemel, mijnheer de baron, kom toch
tot u zeiven.... Gij moogt u waarlijk gelukkig
achten, dat die vuile zaak
Nu zag hij haar aan droevig en met min
achting.
Aan u heb ik slechts één verzoek. Verlaat
on3 ik kan u niet meer zien.
Ah, natuurlijk, zeide zij met een onbe-
schaamden glimlach Wij haten altijd hen, die ons
onbarmhartig wakker schudden uit een zaligen
droom en! ons terugvoeren in hst koude proza
van het alledaagsche leven.
Nu nam zij met hare spitse vingers den sleep
van hare japon op en ruischte hem voorbij. Maar
nog eenmaal zag zij met boosaardig genoegen
den slotheer aan en zeide
Ik geloof zeker dat deze blonde, kuische
schoonheid hare schitterende afkomst wel heeft
geweten-
Plotseling stoof Raming op.
Zwijg I Ik beveel het u I En nogmaals, ontsla
mij van uwe tegenwoordigheid.
En nu ging zij met een glimlach van on
uitsprekelijke vreugde om den mond.
Raming bleef alleen uren lang....
Voor het oog zijns geestes lag zijn heerlijk,
bloeiend levensgeluk reddeloos vernietigd aan
zijne voeten.
'Zijne Magda de dochter van een geraeenen
dief altijd klonken die verschrikkelijke woor
den hem in de ooren en in zijn hart.
Maar was zij daaraan schuldig? Was ook haar
geluk niet vernietigd Thans nu zij alles
wist?
Een licht geritsel deed hem werktuigelijk op
zien. Op korten afstand zag hij den idioot. Hij
scheen voornemens naar zijne hut terug te
keeren.
Raming liet zich op de bank nedervallen. Het
begon in het park reeds donker te worden. Ach,
als de nacht slechts kwam spoedig l
krijgen, zich te beroepen op zijn lichtge
raaktheid. Waarom niet? Zeer eenvoudig
omdat met dien naam een karakterfout wordt
aangeduid, die niemand zich wil aangewre
ven zien. En toch, ware in vele geval
len deze naam niet juister dan de andere?
Lichtgeraakte raenschen, 't is wezenlijk
een zwaar karwei, er mee om te springen.
In de geringste, volstrekt niets kwaads be
doelende handeling, hen betreffende, zien
zij een persoonlijke beleediging, en zij laten
niet na, dit te doen blijken door een koele
houding of een strak gezicht, dat langen
tijd in de effen plooi blijft om goed te doen
uitkomen dat hun groot onrecht is aange
daan. Tot hen sprekende, moet men zijn
woorden als op een goudschaaltje wegen,
want de oppervlakte hunner ziel is met
kwetsbare plaatsen overdekt, en zonder dat
gij er aan denkt hebt. gij er eentje aange
raakt. Het kruidje roer-mij niet trekt zijn
blaadjes samen op het minst contact met
een ander lichaamzoo hebben ook deze
menschen overal zenuwen zitten, waar een
gewoon sterveling ze niet vermoedt, en groot
is het gevaar, een of meer er van onwille
keurig te treffen, waardoor de patiënt, gedu
rende zeker tijdsverloop vrijwel ongenietbaar
wordt.
Wil men die noodlottige eigenschap nu
//fijngevoeligheidnoemen, ook goed, mits
het maar niet geschiede, om zich op het
bezit te verhoovaardigen. Daar is allerminst
reden toeveeleer moeten wij haar als een
zwakheid beschouwen.
Doch de menschen zijn vaak zulke
zonderlinge wezens: ook met lichamelijke
zwakheden wordt soms gepronkt als waren
het buitengewone gaven waarom zou men
het met deze niet doen Fijner, //delicater
geconstitueerd" te zijn dan de massa,
och, 't is ook al een soort van ouderschei-
ding, en het is ongeloofelijk, hoe ver de
Met het hoofd in de koude handen bleef hij
geruimen tijd zitten. De zinnelooze had hem niet
opgemerkt.
En Raming zag ook Magda niet, die langzaam,
alsof zij doodelijk vermoeid was, van de viila des
beeren Helldorf naar het slot terugkeerde. Hij
zag haar niet. Hij zag niet die uitdrukking van
vertwijfeling in hare oogen want dan was hij
zeker op haar toegesneld, en dan zou hij haar
hartstochtelijk aan zijn hart hebben gedrukt en
haar hebben toegeroepenMagda toch heb
ik u lief. En gij blijft de mijne welke donkere
schaduwen thans ook ons levensgeluk verduis
teren.
Maar hij zag haar niet. En zij begaf zich naar
hare kast, waarvan zij den inhoud zorgvuldig op
orde bracht. Zij liet alles op hare kamer onaan
geroerd, behalve de aanteekeningen van den ouden
Ritter, die zij bij zich stak. Toen schreef zij een
kort briefje, verzegelde het couvert en schreef er
met vaste hand Raming's naam op. Zij legde
den brief op het marmeren blad aan een hoek
tafeltje.
Nu nam zij haren stofmantel en hoed. Zij had
nog een zwaren gang te doen, voor zij afscheid
nam van het kasteel voor eeuwig.
Voor eeuwig 1 klonk het wanhopig in haar
binnenste.
En aan het venster gezeten, wachtte zij gedul
dig tot het volslagen donker werd om raar Frits
te gaan: Zij moest het kistje medenemer. Wat
zij er dan verder mede doen zou zij wist bet
niet. Thans niet, nu men haar zoo juist de ver
schrikkelijke zekerheid had verschaft, dat haar
vader een dief was.
Zij dacht ook aan Raming en een smartelijke
en tevens bittere gedachte drong zich aan haar
opWas zijn liefde waarlijk niet sterk niet
standvastig genoeg Zij verborg haar bleek gelaat
in de kleine handen en brak in een onbedwingbaar
snikken uit.
God, hoe innig heeft zij hem lief? En hare
liefde zou even onwankelbaar blijven al zou
ook de gansche wereld hom verrachten, hem met
den vinger nawijzen en zeggen
Ziet, die trotsche edelman, hij is de zoon
van een gewezen bedrieger! En onverschrokken
zou zij aan zijne zijde blijven en die onbarmhar
tige wereld toeroepen Smaad hem zooveel
gij wilt uw smaad kan hem niet deren, want
ijdelheid aan het zoeken gaat naar bouw
stoffen om voor zichzelve een tempel te
stichten.
Intusschen moeten wij toch erkennen, dat
fijnheid van gevoel een kostelijke gave is,
een beschavingskenmerk bij uitnemendheid,
en, wat er nog bij komt. dat men haar
door opmerkzaamheid, door nadenken, door
raadpleging van de ervaringen des levens,
kan vermeerderen. De zaak is maar, te
weten, hoe zij zich openbaart en aan welke
soort van uitingen men haar echtheid kan
toetsen.
Naarmate de zeden zachter en de begrip
pen van wederzij(3sche verplichtingen helder
der worden neemt ook de ruwheid af. Men
wordt dit gewaar bij vergelijkiug met vroe
ger toestanden voorheen werden dingen als
geoorloofd, als heel gewoon beschouwd, die
thans niemand zich zou laten welgevalleu.
Wat konden, bij volksspelen, die lieden
elkander soms toetakelenwat waren de
gesprekken soms ongezouten welk een toon
werd aangeslagen in de scherts, zooals zij
nog in de tooneelstukken uit de beide voor
gaande eeuwen is bewaard gebleven Men
ontzag elkander in 't geheel niet, en, daar
het „leer om leer" trouw werd toegepast,
vond niemand daar aanstoot in. 't Was
alsof de raenschen er een olifantshuid op
na hielden, waarop de pijlen van den
grofsten humor afstuitten zonder door te
dringen.
Aan een conversatietoon van dut gehalte
zouden wij ons moeilijk kunnen gewennen
onze eischen van wellevendheid verzetten
zich er tegen. Bij ons is het bewustzijn
levendiger geworden, dat het niet past,
noodeloos gevoeligheden op te wekken.
Dat komt het meest uitwanneer wij
kennis maken met toestanden, die contras
teeren tegen de beschavende geestesrichting
hij is onschuldig aan het zwaare misdrijf zijns
vaders
Ach, zij zij gevoelt, dat zij daartoe den moed
zou hebbenEn hij Hij weet dat zij nog
heden zijn huis zal verlaten en hij laat haar
ongehinderd gaanEn nu denkt zij aan den
armen broeder, op wiens schouders znlk een
zware verdenking drukt. Zij gelooft in hem, in zijne
rechtschapenheid... Maar had zij tot op dit uur
niet evenzeer geloofd in de eerlijkheid haars
vaders
Ach God, nu Raming haar verlaat,is bijna alles
haar onverschillig geworden. Wat zou haar thans
nog kunnen overkomen, dat haar zwaarder kon
treffen Niets.
Het is nu geheel donker geworden. Magda slaat
den mantel om, wil haren hoed opzetten en haar
klein en elegant handkoffertje opnemen, waarin
zij het noodigste heeft gepakt.
Op dit oogenblik werpt zij toevallig, door een
der vensters, een blik naar buiten een luide
kreet ontsnapt haar.
Ginds, aan het andere einde van het park, flik
kert een roode vuurgloed.... Barmhartige God
dat moet de hut lijn, die in brand staatPlets
anders is niet denkbaar.. Van schrik als verlamd
staart Magda eenige oogenblikken met strakken
blik naar die bloedrooae rookwolken, die lang
zaam opstijgen tot boven de breede bladerkronen
van het zware geboomte.
Plotseling roept zij vol ontzettingFrits
kan hij in de hut zijn En het kistje met het
testament 1 Het mag niet verbranden het mag
niet Zij denkt aan niets anders meer, en ijlt
als een krankzinnige de trappen af.
In der haast stoot zij de deur van de dienstbo
denkamer open.
Brand in het park in de hut van den oude
roept zij en dan snelt zij verder den weg
op tot zij eindelijk genoodzaakt is buiten adem
te blijven staan.,.. Welk een schouwspel.
Uit het dak van de hut stegen hel opflikkerend
de roode vlammen ten hemel en lekten begeerig
de takken der naastbijzijnde boomen. En op den
achtergrond der brardende hul het donkere, zwij
gende woudde sombere, grijze rotsen. Dat
alles omhuld en overwelfd door dien rooden
gloed.
Magda vliegt weder voort nog slechts eenige
schreden en zij staat voor de deur der hut. Hoe
van onzen tijd. En hierbij hebben wij voor
namelijk op het oog wat tegenwoordig in
sommige parlementaire vergaderingen van
ons werelddeel wordt genoten. Als de po
litieke hartstochten losbreken, en deze
schijnen in onze dagen maar aan een dun
kettinkje te liggenhoudt alle idee van
betamelijkheid op; mannen, die geacht worden
door hun opvoeding en maatschappelijke
positie tot de bovenste laag te behooren
werpen elkander de grofste scheldwoorden
naar het hoofd, waarbij aan het opzet om tc
beleedigen niet getwijfeld behoeft te worden.
Ja, dan gebeurt het weieens, dat de corae-
dievertooning van een duel wordt te baat
genomen, om zoogenaamd voldoening te be
komen, om de smetop het karakter
geworpen, uit te wisschen, maar wat betee
ken t dat bij den stortvloed van smaadheden,
eiken dag uitgegoten over de hoofden der
genen, met wie de heeren van staatkundige
richting verschillen Heett het niet den
schijn alsof zij, die de uitverkorenen heeten
des volksdie van een natie de belangen
behartigende wenschen formuleeren, de
idealen vertolkendie het verheven
mandaat hebben aanvaard om in hun persoon
en in hun optreden samen te vatten al wat
er goeds en edels woont in hoofd en hart
van het volkdat hun die eervolle taak
opdraagt, is het niet alsof die mannen
de eersten onder huns gelijken, bij het bin
nengaan der vergaderzaal alle eergevoel af
schudden en afstand doen van alle fijnge
voeligheid Weerbaar en slagvaardig zijn
zij ongetwijfeld en in de keus der wapenen
gansch niet kiesch, maar dat is het omge
keerde van een waarborg tegen ruwheid.
En als in die landen, aan welke wij hier
denken en die we zeker niet behoeven te
noemen, de aanwijzing van de richting waarin
de zeden zich ontwikkelen zullen, van bovenaf
moet gaandan voorzeker gaat men daar
lang kan het nog duren, tot die geweldigige vlam
men zich een weg banen naar binnen
Zij drukt op de klink Goddank, de deur is
niet afgesloten. Het meisje snelt naar binnen, niet
tegenstaande een heete verstikkende walm haar
dan adem dreigt te benemen. Met één blik heeft
zij alles overzien.
Aan tafel zit de zinnelooze, zijn hoofd, op de
armen liggend, rust op de tafel. Hij schijnt te
slapen vast en rustig, en boven zijn hoofd
knetteren de vlammen, die spookachtig steeds
verder en verder om zich heen grijpen.... nu slaat
zij ijlings een blik in het rond. En zij schrikt:
de kast, waarin het kistje is geborgen, is gesloten
de sleutel ontbreekt.
Het meisje begon te zoeken er viel niet veel
te zoeken; maar zij vond den sleutel niet.
En steeds duidelijker en duidelijker hoort zij
het knetteren der vlammen, er dringt een zwarte
rook door de naden en door de openstaande
deur en nog steeds heeft zij den sleutel niet ge
vonden....
Nu treedt zij op Frits toe, en legt de hand op
zijnen schouder.
Frits Frits? roept zij, word wakker
de hut staat in brand I Hoort gij dat knet
teren Barmhartige God, daar stort het dak in
De idioot springt op, ziet verward om zich
heen en wil Magda met zich meêtrekken naar
buiten.
Neen, neen, Frits, geef mij den sleutel
daar ik wil het bruine kistje hebben. Ik moet
het hebben Zij is letterlijk buiten zichzelve
van angst.
Steeds heeter wordt de gloed, steeds zwaarder
en veratikkender de rook.
Frits staat haar onnoozel aan te staren.
Sleutel verloren, stamelt hij. O, mijn hut ver
branden ik ook mee verbranden wil en
weder wilde de ongelukkige gaan zitten en het
hoofd op de taiel laten rusten.
Sla dan de deur in l riep Magda reeds naar
adem hijgend, en in doodsangst. Ik moet het
kistje hebben. Frits, een bijl
Daar, een bijl. En eindelijk doorkliefde
hij met forsche bijslagen het vermolmde hout
van het kastje.
Wordt vervolgd.