Nummer 96. Zondag 4 December 1898. 21e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen, Eerste Blad. veasEjyaiiïe, ANTOGN TIELEN, Sinter Klaas. Dit nummer bestaat uit twee bladen. FEUILLETON. UITGEVER W aal-wij b Er komen enkele dagen in het jaar, waar op we meer dan anders behoefte gevoelen om uiting te geven aan de achting en vriendschap, die we elkaar toedragen. Van deze dngen zijn voor ons Sinter Klaas en Nieuwjaar wel de voornaamste, de meest algemeene. Van oudsher bestaat het gebruik, elkaar op Sinter Klaasavond met suprises te verrassen, en de kinderen op Sinter Klaas- morgen „de klomp te laten uithalen*. Wij kunnen wel geen kinderfeest aanwijzen, waarin meer poëzie schuilt, dan in dat, het welk telkenjare den 6den December wordt gevierd. Maar ook voor ouderen heeft de suprise-avond veel poëtisch. Laat eenige cy nische pessimisten deze aloude gewoonte eene „onnoodige verkwisting/' noemen, voor hem, die nog gevoel voor het ideale heeft, is dit gebruik heilig. Hij beschouwt het als een dierbaar erfstuk zijner voorvaderen,dat diep in onzen volksaard is ingeworteld en tegen welks uitroeiing hij zich met alle macht verzet. Maar niet alleen de heiligende kracht der eeuwen is het, die ons dit feest zoo dierbaar doet wezen. Er is meer. Het heeft nog eene andere beteekenis. Wij zien in dit gebruik zulk eene schoone gelegenheid, oin onzen betrekkingen, vrien den en verwanten het bewijs te geven, dat wij hun nog steeds eerbied, genegenheid, liefde toedragenen omgekeerd van hen de betuigingen te ontvangen, dat ook zij ons 20 De ontdekkingen van Martineau. niet vergeten. En dit is zeker de schooustej beleekenis van dit feest. Of waart ge niet gelukkig, toen ge met| Sinterklaas-avond voor uwe kennissen ver rassingen bereidet Vervulden niet duizen den gedachten uw hoofd, wanneer ge u de ontvangst, die uwe suprise zou ten deel( vallen, reeds voorsteldetwanneer ge in uwi geest den vriend bij het verbreken uwer! zorgvuldige verpakking nu eens een boos, dan weer een vroolijk gezicht zaagt opzetten En ook toen ge dieo avond het lang ver wachte schelletje hoordet klinken, en aan uw adres een pakje werd bezorgd, hebt ge vreugde gesmaakt. Met zenuwachtige gejaagd heid en vrouwelijke nieuwsgierigheid hebt ge het kistje geopend, terwijl telkens de vraag op uwe lippen kwam //Wat zou het zijn?,/ of „van wien zou het komen?" of „zou het geen fopperij zijn Hoevele ver schillende gewaarwordingen volgden zich bij u op, al naar gelang het nu eens aangenaam verrassende, dan weer schijnbaar hatelijke voorwerp zich aan uw oog vertoonde Met hoeveel hoofdbrekens hebt ge trachten te raden, wie toch de afzender mocht zijn, en wat was het eene voldoening voor u, toen ge meendet, hem gevonden te hebben. Gij allendie eenmaal het Sinter-Klaas- feest hebt meegemaakt, zult mij toestemmen, dat het een avond is vol aangename afwis seling en zoete gewaarwordingenen ge zult niet kunnen ontkennen dat die kleine attenties de vriendschap onderhouden, en den banddie ons aaneen sluitnauwer toe halen. Er is nog eene andere reden, waarom wij met zooveel genoegen dit feest vieren. Alles wat de herinnering aan onze kinderjaren doet herleven is ons dierbaar. We denken zoo gaarne terug aan dien gelukkigen tijd En zoo ergens dan vinden we hier daartoe stol. O! als het daarom is. Daarom is het. lil die luidruchtig blijde kinderkopjes her kennen we ons zelveu uit vroegere dagen toen we ook nog „niet wisten wie Sinter Klaas was." In die van vreugde glinste rende oogen zien wc een afspiegeling van den tijdwaarin ook „ons hart nog klopte vol verwachting, wie den koek zou krijgen, wie de gaard." We zouden even als voor 'zooveel jaren nog willen instemmen met het kinderlijk uaïve liedje „Sinter Klaas, goed heilig man." Kortom we meenen zelf ver jongd te zijn bij het aanschouwen dier kin- jderlijke vreugde. Zoowel de eerbied dus voor aloudein geburgerde. gebruiken als de onderhouding 'en versterking onzer vriendschapsbanden, en de zoete herinneringdie bij ons worden opgewektzijn zoovele redenen om steeds dit feest met vreugde te blijven gedenken. Weest er daarom op uithet Sinter Klaas- feest in den kring uwer familie en die uwer vrienden zoo aangenaam mogelijk te maken. Voor dat ik eindig, moet me nog iets van het hart. En wel eene opwekking tot medelijden met hen die niet als gij dit feest kunnen vieren. Denkt onder de feest vreugde aan uwen behoeftigen evennaaste. Denkt er aan dat, terwijl gij in warme kamers u vergenoegt aan den overvloed, u toebedeeldzoovelen uwer arme raedemen- schen koude en gebrek hebben te verduren. Denkt er aan dat, terwijl uwe kinderen zich vergapen aan al hetgeen de goede Sint hun toedacht, er ook zoovele zijn, die met een beete broods blijder zouden wezen dan dezen met al hun speelgoed. Denkt eraan, dat de schrille klaagtoouen dier misdeelden een wanklank zijn in uwe feestliederen. Denkt hieraan gij meer gegoedenen ge zult edelmoedig genoeg zijn iets van uwen over vloed aftezonderenom ook hen in uwe vreugde te laten deelen. Werkt allen mede paardenkooper mijn vader, en toen ik vijf jaar was, toen kon ik al over een paard springen. om het feest zoo algemeen mogelijk te doen zijn. Ik ben er zeker van dat het van dank- I baarheid stralende gelaat u ruimschoots vol- 1 doening zal schenken voor uwe gaven. En ook God, die gezegd heeft: „Wat gij den minsten mijner doet, dat doet gij ook aan mij" zal het u dubbel vergelden. Wet op arbeids- en rusttijden in fabrieken enz. De minister van Waterstaat heeft inge diend een wetsontwerp betreffende arbeids- en rusttijden in fabrieken en werkplaatsen voor personen, op wier arbeid de Arbeidswet niet van toepassing is. De minister toont aan uit de verslagen van de inspecteurs van den arbeid over 1895 en 1896, dat hier te lande in vele fabrieken en werkplaatsen langdurige werktijden voor volwassen mannelijke arbeiders bestaan. In meer dan 33 pc. toch van het aantal fa brieken en werkplaatsen, waar onbeschermde personen werkzaam waren en die door de ambtenaren der arbeidsinspectie werden be zocht, bestonden voor die personen werktij den van meer dan 11 uur per etmaal in den zomer. Een arbeidsduur van 11 uren per etmaal geeft, naar 's ministers overtuiging, voor de arbeiders, werkzaam in sommige bedrijven reeds het maximum aan van den tijd, gedurende welken die arbeiders in ge noemde bedrijven werkzaam bebooren te worden gesteld. Er bestaat naar 's ministers meening alles zins aanleiding om door dwang tot inkorting van den arbeidsduur, althans in sommige bedrijven te geraken. Toch komt het niet geraden voor reeds dadelijk overschrijding van dien arbeidsduur voor allen arbeid in fabrieken en werkplaatsen bij de wet te ver bieden maar schijnt het wenschelijk daar- hij had op het oogenblik niets ernstigs om over ca te denken, de hoofdzaak was dat hij met vaste en vlugge schreden voortliep. Laat zien hoe laat is het? zeide hij, toen hij na een poosje zoo voortgeloopen te hebben, aan den driesprong kwam, waar de eene weg naar Aiqurande, de tweede naar de vallei des Villards en de derde naar het kasteel Saint-Colomban liep. De Echo van het Zuiden, iVulwijksrfer cd Langstmistbe ('ouraiil Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1, Franco per post door het geheele rijk f 1,25. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 eent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3rnaal ter plaatsing opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitich- land worden alleen aangenomen door het advertentiebureau van Adolf Steiner. Hamburg. Reclames 15 cent per regel. V. Opgepast, moeder Jacqueline! riep Martineau, die soep ruikt om van te watertanden. Hebt ge nu nog Chapareillan in den kelder? Meer dan gij zult opdrinken, was het ant woord. Dat is nog zoo zeker niet, want ik heb ge weldig dorst. Het diner was in elk opzicht volmaakt en de sappeur-koetsier verklaarde gulhartig, dat hij nog van z'n leven zoo lekker niet gegeten had en dat het hem volstrekt niet speet, dat hij met Martineau was meegegaan. Het beviel hem in de gelagkamer van moeder Jacqeline en bij den heerlijken wijn van Chapareil lan zoo bovenst goed, dat hij er wel tot zonsop gang had willen blijven, maar zijn kameraad, die op het oogenblik zijn meerdere was, want hij be- betaalde bet gelag, dacht daar anders over. Toen het onfeilbare horloge van Martineau op half elf stond, sloeg deze zijn dischgenoot op den schouder. Nog een laatste glas, mijn jongen en dan inspannen. Inspannen? vroeg de andere gemenjk. Waar- °ml Hè hè, die goede vriend zou wel willen doordrinken tot hij onder de tafel rolde en dan op zijn geiuak zijn roes uitslapen! lachte Marti neauNu, bij een volgende gelegenheid hoor, maar thans moet ge me naar de plaats brengen waar we vandaan gekomen zijn, want ik voel me niet stevig genoeg ter been om dat eindje te loopen. Als ge dat gedaan hebt kunt ge verder gaan pierewaaien zooveel ge wilt, nu weet ge waar het op staat. O zoo, gaat ge dan met mij mee terug? Neen, ae luitenant wilde over den vlonder en door de vallei des Villards naar het kamp terugkeeren, om het paard een weg van een groot uur over Aiqurande uit te halen, ik ga hem te gemoet. Dan gaan we, Juist zoo. De koetsier schikte zich in het onvermijdelijke, dronk zijn glas uit en ging naar den stal om zijn paard in te spannen. In dien tijd betaalde Martineau aan moeder Jacqueline het gelag, ten bedrage van 13 francs 50, waarmee de goede vrouw zeker geen woeker winst maakte.de batterij van ledige flesschen in aanmerking genomen, die achter de tafel stond. liet tentwagentje kwam voor, Martineau klom er in en voort ging het. Het voertuig schokte en stootte evenwel op den ongel ijken weg, dat de twee soldaten dikwijls teger. elkander aan rolden. De voornaamste aanleiding daartoe was even wel niet de ongelijke weg, maar de wijn van moeder Jacqeline, waarvan de koetsier zooveel had gedronken, dat hij slecht voor zich uit kon zien en ook niet de noodige vastheid vun hand had, om de teugels te voeren. Hè kameraad, kijk een beetje uit! riep Mar tineau, die heel goed zag dat het rijtuigje als een zeilschip over den weg manoeuvreerde, ik heb er volstrekt geen lust in om in de sloot terecht te komen. Geen r.ood, bromde de koetsier en tegelij kertijd reed hij tegen een paal. li, Ho ho, riep Martineau, ge kijkt dubbel, ouwe jongen. Weet ge wat, steek een sigaar op en geel' mij eens even de tengels. Toen Martineau eenmaal de teugels in de han den had, liet hij ze niet meer los. Hetpaard.dat flink iiad uitgerust en in den stal van moeder Jacquelire zich te goed gedaan aan haver, zette zich in een stevigen draf en binnen een half uur was Martineau waar hij wezen wilde. Hier keerde hij en stapte daarna uit. Ziezoo, kameraad, zeide hij tegen den sap peur-koetsier, als ik u nu een goeden raad mag geven, rijd dan naar het kamp en laat den bles zelf zijn weg maar zoeken. De ander werd door dit gezegde in zijn eigen liefde gekrenkt en riep vrij knorrig: Zet nu maar zoo'n hooge borst niet, ik kan evengoed zien waar ik wezen moet als gij en paarden mennen, dat is van jongs af mijn vak ge weest. Mijn vader was paardenkooper, hij was Mooi zoo, des te beter, zeide Martineau, als ge nu maar de sloot niet voor 'n paard aanziet. Zonder acht te slaan op de scheldwoorden ol snoode ondankbaaarheid waar de wijn iemand toe brengen kan die de sappeur-koetsier hem nazond, liep Martineau langs den bergstroom voort, maar het scheen wel alsof zijn lange beenen er een eigen wil op na hielden want hij zwaaide over den weg en struikelde nu eens over een steen, dan weer over een tak. Wel alle drommels, bromde hij,dat wijntje van Chapareillan is me zoowaar in mijn bol ge schoten. Maar als ik nu toch meer dan drie on- r.oozele fleschjes ervan gedronken heb, dan wil ik allebei mijn mooie voornamen Jules Léonidas, verliezen, hetgeen zonde en jammer zou zijn. Kom vooruit groote lummel, houd uw roer recht. Als die weg maar niet zoo hobbelig en vol steenen en kluiten was. Of was hij voor 't minst maar recht, maar hij draait gedurig en dat draaien maakt mij duizelig. Neen maar, neen maar, ik kan toch zoo niet onder de oogen van den luitenant ko men. Martineau ging even zitten op een steen aan den kant van den bergstroom, waarvan het woeste water hem nu en dan in het gelaat spatte. Dat water was ijskoud en bracht den soldaat op een gelukkig denkbeeld. Hè, dat doet goed, zeide hij, wacht eens, als ik mijn hoofd daar eens heelemaal in stak, dat zou me bepaald opfrisschen en het wijntje van Chapareillan er wel uitspoelen. Zoo gezegd, zoo gedaan, hij ging plat op den grond liggen, hield zich aan de struiken stevig vast en dompelde zijn hoofd herhaalde malen in •het frissche water. Sapperloot, dat knapt op, zeide hij, terwijl hij zijn gelaat met zijn rooden zakdoek afdroogde, de weg draait nu in het geheel niet meer en mijn beenen slaan zoo vast, dat ik wel over een plank zou kunnen loopen, al was die niet njeer dan een. hand breed. En nu vooruit. Jules Léonidas, met versnelden pas, marsch! Martineau zette zijn weg met inderdaad heel wat vaster schreden voort en daar hij voortdurend langs den stroom liep, maakte hij nu en dan nog eens van het verfrisschende water gebruik. Wel was zijn hoofd nog verre van helder, maar Hij haalde zijn horloge uit zijn zak; de nacht was vrij helder en hij kon duidelijk op de wijzer plaat zien. Kwart over elven. Mooi, ik kom niet le laat, alles gaat opperbest. De luitenant zal zeker niet vroeger dan elf uur van het kasteel zijn gegaan, hij heeft wel een half uur te rijden voor hij hier is, dus ben ik nog een kwartier te vroeg. Wat zal ik nu in dien tijd doen? In het gras gaan zitten? Dan slaap ik binnen vijf minuten als een os. Heen en weer loopen? Dat is ook verveleud en dan zou ik misschien loopende in slaap vallen. Neen, ik moet wat anders verzinnen om den tijd te verdrijven. Hij dacht er een oogenblik over na en toen kwam er eensklaps een gelukkig denkbeeld in hem op. Als ik eens ging zien hoe de vlonder over den stroom, nabij de vallei des Villards het maakte. Dat plan was uitmuntend. De luitenant was toch voornemens om over den vlonder naar het kamp terug te keeren, dus kon Martineau hem niet misloopen. Jules-Léonidas bracht het dan ook terstond ten uitvoer en sloeg den weg naar de vallei in. Hier moest hij vooral oppassen, want de weg lag vol steenen en rotsblokken, die er door de ontploffing waren ingeslingerd. Nu en dan strui kelde en viel hij, maar de brave jongen beklaagde zich daar niet over. Dat is om wakker te blijven, zeide hij tel kens. Zoo naderde hij den vlonder. Verduiveld, mompelde hij, de stroom brult als een losgebroken leeuw. Ik wed, dat de brug het hard te verantwoordeu heeft. Om het dadelijk te kunnen zien klom hij op een rots aan den kant van den weg ongeveer twaalf meter hoog en van waar hij een ruim ge zicht over de omgeving had. Wordt vervolgd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1898 | | pagina 1