Nummer 73. Donderdag 14 September 1899. 22e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
VfcttfrSLBtKtt,
ANTOON TIELEN,
Geestelijke Armoede.
FEUILLETON.
UITGEVER:
Waalwijk.
Erfgenamen, die vrijelijk beschikken over
de hun nagelaten goederen, denken ev* dik
wijls niet aan, hoeveel inspanning het heeft
gekost om die bezittingen bijeen te brengen.
Even vaak gebeurt het, dat zij verzuimen
zich rekenschap te geven van de verplich
tingen, die zij, door het feit der aanvaar
ding, mede behooren op zich te nemen.
Immers, bewust of onbewust, zaaien en
planten wij voor liet nageslacht. Gelijk wij
de vruchten inzamelen van hetgeen verricht
is vóór wij het leven zijn ingetreden, in een
lang verleden, moeten wij er ook op bedacht
zijn, dat in onze hand de toekomst ligt van
de geslachten, die na ons zullen komen, en
dat al onze werkzaamheid niets anders is
dan voorbereiding tot nog te verrichten ar
beid. Groot is het kapitaal, dat opgelegd
werd om in onze behoeften te voorzien,
maar wij weten ook, dat wij alleen recht
hebben op de renten, als goede en zorgzame
vruchtgebruikers dat wij bovendien ze niet
geheel mogen verteren, maar een zoo groot
mogelijk gedeelte in reserve moeten houden,
het op onze beurt hebben te kapitaliseeren
en te voegen bij het vaste fonds, hetwelk
stijgende moet blijven zoolang de jaren zich
vermenigvuldigen tot eeuwen.
Het vertrouwen op de toekomst, het ge
loof in den vooruitgang, zij leiden onver
mijdelijk tot deze gevolgtrekking. De dag
van morgen moet beter, moet schooner zijn
dan die van gisteren en heden. De vraag
mag niet zijn, of wijzelven daarvan iets zien
en genieten zullen het woord „na ons de
zondvloed" is de grofste uitdrukking van
de zelfzucht.
Reeds met betrekking tot de stoffelijke
dingen verdient deze waarheid de meest ern
stige behartiging zij is geen uitvloeisel van
Falsaris.
VI.
Robert antwoordde niet.
menschelijk overlegmaar de natuurlijke
openbaring van ons innerlijk wezen.
Wat toch is het het, dat welgezinde ou
ders aandrijft om zich ontberingen te ge
troosten, teneinde aan hun kinderen het
beste te geven dat binnen hun bereik valt
Wat noopt hen tot de uiterste krachtsin
spanning, om t.e bewerken dat die kinde
ren zij het ook maar één trede hooger zul
len komen op de maatschappelijke ladder,
zullen geraken tot een posisie, beter dan
die door hun vader werd ingenomen Er
wordt dikwijls in ongunstigen zin gespro
ken over de zucht naar standverheffing
zooals dat heet, die tegenwoordig in alle
lagen der maatschappij schijnt doorgedron
gen, en er is reden voor die veroordeeling,
wanneer men ziet welke vormen zij somtijds
aanneemt, zich alleen hechtende aan het
uitwendige, aan den schijn, maar voor het
wezen onverschilligwanneer men opmerkt
dat het werkelijk goede hetwelk wij behoo
ren te vermeerderen, niet wordt geteld maar
opgeofferd aan hetgeen volstrekt waardeloos
is. Toch verdient die begeerte, mits op
verstandige wijze bevredigd, de meeste
waardeering, en kunnen wij niet anders dan
achting betuigen voor het ideaal van den
man, wiens richtsnoer deze gedachte isIk
hoop dat mijn zoon het iets verder in de
wereld zal brengen dan mij mogelijk is ge
weest. Dat is een openbaring van kin
derliefde, zeer zeker, maar toch ligt er nog
iets anders in. Der menschen drangredenen
zijn moeielijk te doorgronden, zelfs met onze
eigene zijn wij riiet altijd dadelijk in het
reine, dikwijls is er ook een sterk ele
ment van persoonlijke ijdelheid in het spel.
Maar met of zonder de overtuiging dat wij
aldus handelende, gehoor gegeven aan onze
roeping, werken we toch mede aan de ver
meerdering van het gezamenlijk kapitaal,
doen wij ons best otn eenmaal meer na te
laten dan wij mochten erven, vervullen wij
den rentmeesterlijken plicht met het oog op
de afrekening onzer zedelijke verantwoorde
lijkheid.
En wanneer allen aldus handelen
rijst van zelf het algemeen peil. Wij spre
ken veel van maatregelenter verhooging
van de welvaart, ter verheffing van het ze
delijk leven, en ongetwijfeld, wie in die
richting iets wenscbelijks en uitvoerbaars
meent te ontdekken doet er wel aan, zijn
licht niet te. verbergen. Doch wachten op
hetgeen door anderen gedaan zal worden is
stellig niet goed. De meest doeltreffende
„maatregel" dien wij kunnen toepassen is
eigen verheffing, en in dezen zin mogen wij
de, op ander terrein minder voegzame uit
drukking bezigen „Een ieder is zichzelven
het naast."
De gemeenschappelijke erfenis van het
voorgeslacht is echter, wij zien en ondervin
den het helaas maar al te vaak, slecht ver
deeld.
Meer dan ooit wordt op dit feit, waar het
stoffelijke goederen betreft, de aandacht ge
richt, en het lot der „misdeelden" neemt
een ruime plaats in bij onze openbare be
sprekingen. Ook bij onze particuliere daden?
Er leven menschen, broeders en zusters
van onsvoor wie van de. zegeningen der
beschaving maar weinig in werkelijkheid
bestaat. Wat de wetenschap gevorscht en
de kunst gewrocht hebben, zij genieten er
slechts luttele voordeelen vau, zoodat voor
hen de naam „onterfden4 geenszins een
overdrijving is. En dat is het ergste niet.
Aan dat gemis paart zich een veel grooter.
Eeuwen lang is, met goed gevolg gestreefd
naar beter weten, en zij brengen hun leven
door in onkunde. De geslachten die elkander
opvolgden trachtten immer fijner en dieper
te gevoelen, hun zedelijken gezichtskring te
verruimen, hun blik op het wezen van goed
en kwaad te verhelderen, harmonie te bren
gen in het levenen zij, zij hebben
weinig begrip van hetgeen de raensch waarlijk
tot mensch maakt, van de nobele eigen
schappen die hem verheffen boven de
overige bezielde schepping. Van al de
geestelijke goederen, opgestapeld in de voor
raadschuren, vandaar over de gansche aarde
verspreid om met intrest te worden terug
gegeven is weinig of niets hun ten deel
gevallen; de tijdruimte tusschen hun ver
schijning en verdwijning wordt geheel inge
nomen door een toestand van geestelijke
armoede.
Van al de kwalen, die het menschdom
teisteren, is deze de ergste. Gemis van
zedelijk gevoel voert tot daden, in strijd
met het geschreven recht, met de in artikelen
geformuleerde wetten, ook met de ongeschre
ven beginselen van eerlijkheid, van goede
trouw, van billijkheid. Het kan ook ge
beuren, dat tot dergelijke daden geen aan
leiding bestaaten dat iemand, inderdaad
verkeerende in een staat van geestelijke
armoede, den indruk geeft van niets te
ontberen. Toch is zijn plaats onder de
misdeelden, als in hem geen geestdrift gloeit
voor wat edel is en goed, geen drang leeft
om zich te wijden aan iets hoogers dan de
zorg voor het brood waarbij alléén de raensch
niet leven kangeen begeerte opwelt om
strijd te voeren tegen de macht van zelf
zucht en ijdelheid, geen behoefte rijst om
ook voor anderen iets te zijn.
De Echo van het Zuiden,
Waalwijksche m Langstraalschc Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1,
Franco per post door het geheele rijk f 1,15.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden
aan den Uitgever
Advertentiën 1 7 regels f0,60; daarboven 8 cent per regel,
groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën 3maal ter plaatsing
opgegeven worden 2maal berekend. Advertentiën voor Duitsch-
land worden alleen aangenomen door het advertentioburea van
Adolf Steiner, Hamburg. Reclames 15 cent per regel
85 Het wisselboekje.
Hij had de stemmen van drie menschen gehoord:
van een vrouw en twee mannen, die beraadslaag
den om een afschuwelijkeu valstrik te spannen
voor hun vijand, een officier.
Uit hetgeen er eenige uren later was gebeurd
had hij duidelijk kunen opmaken, wie die drie
menschen waren mevrouw De Prabert, haar zoon
Aurélien en zekere oom Daniël. Maar dan werd
de aanslag beraamd tegen kapitein Filip Dormelles,
dan verkeerde zijn zoon in gevaar 1
En terwijl hij dit wist, verkeerde hij in volsla
gen machteloosheid, hem ter hulp te snellen en de
drie ellendelingen te ontmaskeren 1
Robert Duhesme weende van machtelooze woede.
Om tien uur kwam Bataille hem halen.
Bij het verlaten van zijn cel werden even weinig
formaliteiten in acht genomen «ls bij zijn aan
komst, alles ging met de volmaaksle eenvoudig-
aTaille verzocht Robert Duhesme zeer beleefd
hem te volgen en bracht hem naar een kamer,
waar zijn drie handlangers, dezelfden die Robert
gearresteerd hadden, zaten te wachten. Daar
gekomen sprak Bataille:
Mijnheer, wij hebben order gekregen u met
de meeste onderscheiding en voorkomendheid te
behandelen, maar er voor te waken, dat gij geen
pogingen doet tot vluchten of om door schreeuwen
of teekens de aandacht van het publiek tot u te
trekken, daarom zijn we met ons vieren.
Bataille nam zijn reistaschjc en ging voort
Hierin heb ik het geld en de voorwerpen,
die wij u afgenomen hebben, toen gij hier geko
men zijt en die ik u aan boord van het stoom
schip eerlijk zal teruggeven. Ik hoop dat onze
kleine reis onder de beste verstandhouding zal
volbracht worden en gij tevreden over ons zult
zijn.
Men verliet de prefectuur met een rijtuig, dat
voor de deur gereed stond, kwam juist op het uur
van vertrek aan het station de kaarten waren
vooraf genomen en de vijf reizigers stapten
in een coupé eerste klasse, die voor hen gereser
veerd was. Daar liet men Robert kalm in een
hoek zitten en de vier politiemannen spreidden,
zoodra de trein zich in beweging zette, een reis
deken over hun knieën uit en begonnen een partij
te kaarten.
Bataille had zijn dag niet en hij beklaagde zich
luide over de onrechtvaardigheid der fortuin: denk
eens aan, hij had ook altijd ongeluk met de
kaarten en hij liet zich steeds plukken als een eend.
Te Mantes had hij reeds 91/» francs verloren.
Als dat zoo voortgaat, kom ik zonder een
centime op zak te Havre! riep hij uit.
Pas dan maar op, zeide een van zijn colle
ga's, want wij moeten op de terugreis ook nog
spelen.
Robert mengde zich eensklaps in het gesprek.
Mijn hemel, zeide hij, liet is toch vreemd,
dat ge uw spel niet zoudt kunnen hervatten bij
gebrek aan een tiental francs, terwijl ge meer dan
een millioen in uw reistasch hebt.
Wat zegt ge? riep bataille uit, terwijl de
anderen hun kaarten uit de hand lieten vallen en
den spreker met open mond aanstaarden.
Ik zeg dat uw reistasch, die ge zoo zorg
vuldig bij u draagt, meer dan een millioen bevat.
Onmogelijk, antwoordde Bataille, wij hebben
het goud en de bankbilletten, die wij gisteravond
bij u gevonden hebber;, nauwkeurig nageteld en
een som bevonden van drieduizend vijfhonderd
zeven en vijftig francs. Meer was er niet en ik
ben slechts voor dat bedrug verantwoordelijk.
Robert glimlachte.
Accoord, zeide hij, maar bij dat zakgeld
bevindt zich een portefeuille en in die portefeuille,
zorgvuldig geborgen, een wissel Doekje, betaalbaar
bij de ffi'ina Rothschild te Parijs, op een crediet
vao 250.U00 dollars of 1.250 000 francs in Fransch
geld. Van dat crediet heb ik nog slechts een
matig gebruik gemaakt, niet meer dan 5000 francs
hoogstens, ge ziet dus wel dut
Bataille keek verwonderd voor zich en lichtte
zijn reistaschje even op, alsof hij meende, dat dit
nu wel zwaarder moest zijn.
Verduiveld, daar wist ik niets van, zeide hij.
Wij hebben alles maar vluchtig doorgezien en de
papieren volstrekt niet nagelezen, daar zouden wij
bijzondere orders voor gehad moeten hebDen.
Zoo'n wissel is een gemakkelijk ding, zeide
een der politiebeambten, men ontvangt eenvoudig
het bedrag en daarmee uit.
Ja, zeide een ander, het is een mooie uitvinding.
Er zijn wel kamerleden, die er van weten
mee te praten, sprak de derde. Panama heeft hen
er mee op de hoogte gebracht.
Ja, die waren niet dom, zij lieten den wissel
door een vriend of een bediende ontvangen en
geen haan kraaide er naar.
Ik heb zoo'n ding nog nooit gezien, ver
klaarde Bataille.
Ik evenmin 1 herhaalden de anderen in koor.
Robert Duhesme, die met een bepaald doel het
gesprek op dit onderwerp had gebracht, smeedde
het ijzer terwijl het heet was.
Niets gemakkelijker dan om er nu eens ken
nis mee te maken, zeide hij. Bekijk het wissel
boekje maar eens, daar heb ik niets tegen en in
uw vak moet ge met alles op de hoogte zijn.
Dat is zoo.
Ge kunt nooit weten welke zaak u morgen
zal worden opgedragen, hernam Robert.
Zeker, en ik moet bekennen, dat ik wel wat
nieuwsgierig ben, om zoo'n ding eens te zien.
Ja, toe, mijnheer Bataille I riepen de politie
beambten, laat eens kijken, als mijnheer het toch
hebben wil.
Waarom niet?
Aldus aangedreven door zija ondergeschikten
en geprikkeld door zijn eigen nieuwsgierigheid,
opende Bataille zijn reistasch, nam er de porte
feuille uit, haalde het wisselboekje te voorschijn
en bekeek het met zekeren eerbied.
De anderen rekten hun halzen uit en geraakten
geheel in vervoering, toen Robert hun verklaarde
op welke wijze men met wissels omgaat en hoe
eenvoudig dat is.
Bataille streek met de hand over het zachte,
fijne papier als wilde hij het liefkoozen.
Zooveel geld, mompelde hij, zooveel geld,
geheel ter uwer beschikking, met die vodjes pa
pier. Gij moet dan wel verbazend rijk zijn, om
zoo maar duizenden en duizenden francs te kun
nen krijgen met een pennestreek.
Robert Duhesme, of liever Elias Bulwer, want
onder dien naam kenden de politieagenten hem
alleen, maakte van de gelegenheid gebruik om
over zijn reusachtig vermogen te spreken en zijn
levensgeschiedenis te vertellen, waarmee hij be
hendig de harten van zijn toehoorders voor zich
wist in te nemen. Hij deed zich voor als het
slachtoffer van gewetenlooze bloedverwanten, die
niets liever zouden wenscben, dan zoo spoedig
mogelijk in het bezit van zijn millioenen te komen.
Evenwel, voegde hij er bij, mijn ongeluk
ken zullen wel niet in staat zijn het medelijden
op te wekken van menschen, die door mijn vijan
den zoo ruim betaald worden.
Niet zoo ruim als ge wel denkt, bromde een
van de politiemannen, wiens oogen niet van hei
wisselboekje af waren, een paar honderd francs
voor ons en misschien duizeud voor den chef.
Bataille knikte met het hoofd, ten teeken dat
zij werkelijk niet beter betaald werden.
Uit de gezichten van zijn hoorders kon Robert
opmaken, dat hij zijn doel al dichter en dichter
naderde en vol vuur en goede verwachting ging
hij op den ingeslagen weg voort.
Maar dan besteelt men u, mijn vrienden,
men besteelt u. Een paar honderd francs om een
man te bewaken zooals ik. Het is ondankbaar
heid 1 O 1 ik verzeker u als ge voor mij zulk een
zaakje moest behandelen, dat ik u meer naar
waarde zou betalen. Zulk een dienst behoort u
voor het geheele leven tot flinke renteniers te
maken.
Terwijl hij sprak, op achteloozen toon, speelde
er een lachje om zijn lippen, dat hem een boven-
raensehelijke inspanning kostte.
Hoeveel zou een man als gij wel noodig
hebben, om in zijn geboorteplaats van zijn rente
goed te leven vroeg hij verder.
Nu, zeide Bataille na eenige oogenblikken
bedenkens, daar zou minstens twee duizend francs
per jaar toe noodig zijn.
En hoeveel kapitaal vertegenwoordigt dat f
Vijltig duizend francs.
Meer, verbeterde een van zijn ondergeschik
ten, men maakt tegenwoordig zoo weinig voor
zijn geld; voor twee duizend francs rente moet
men zeker zestig duizend francs kapitaal bezitten.
Robert Duhesme veronderstelde aat hij den weg
nu wel voldoende had gebaand om den stouten
stap te wagen.
(Wordt vervolgd.)