Nummer 46. Zondag 10 Juni 1900. 23e Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Eerste Blad. Het recht van den Sterkste De Zuid-Afrikaansche oorlog, ANTOON TIELEN, feuilleton. De valsche Baron. Uitgever Dit nummer bestaat uit twee bladen. Bekendmaking. Dit Blad verschijnt Woensdag- en Z a t er dagavond. A b o n n e m entsprijs per 3 maanden t 0.75. Franco per post door het geheele rijk fO.OO. Brieveningezonden stukkengelden Uitgever. enz., franco te zenden aan den Voorbereidend Militair Onderricht. De eeuwen, de ijzeren eeuwen, waarin het vuistrecht, het recht van den sterkste heerschte, liggen ver achter ons. Oppervlakkig geoordeeld, is dat waar. De zeden zijn zachter, de wetten milder, het politie-toezicht strenger, het optreden der justitie onpartijdig en waardig, het recht algemeener de enkele raensch die weinig of in het geheel geen zedelijkheidsbesef heeft, die de wetten schendt door zich te vergrij pen aan het goed of het leven zijner naasten die door de kracht zijner vuisten wil uit— WAALWIJK. maken, wie gelijk en wie ongelijk heeft die angs slinksche wegen anderen benadeelt men achterhaalt hem en de justitie bergt hem zorgvuldig op. Het vuistrecht in het klein heerscht alleen bij straatjongens, die wat ruw zijn en bij hen, die in dronkenschap, waaruit hunne zedelijke zwakheid openbaar wordt, als woes telingen optreden. Maar het vuistrecht van verwilderde, onopgevoede knapen verdwijnt, zoodra beschaving de ruwheid vervangt, het verstandig denken toeneemt en in de plaats treedt van het handelen naar bruischende driften, en wat men dronken doet, moet men nuchteren ontgelden. In elk geval wordt het vuistrecht in de samenleving, het recht van den sterkste in de maatschappij niet meer geduld. De geheele wereld geraakt in rep en roer, wanneer zelfs maar aan één persoon het recht van den sterkste, het vuistrecht wordt opgelegd. Maar in het groot In liet groot is het recht van den sterk ste nog in hooge eere. Nu ja, daar zijn er legio onder de menschen, die tegen den oorlog in woord en geschrift opkomen die den verdrukte beklagen, steunen, helpen maar daar blijft het bij. Machteloos staan de individuen, de volkeren tegenover het vuistrecht, dat den naam draagt van oorlog. De vorsten der aarde s c h ij n e n zelfs tot machteloosheid gedoemd te zijn, als één hunner zijne macht als recht laat gelden en op root van landen, goudmijnen en dia mantvelden uit laat gaan. Maar neen, de vorsten van bijna de ge heele wereld huldigen het beginsel van vuist recht. Ja, zelfs ook de vredebrenger. Is dat niet zooeven bewezen, in den Moedigen wraakroependen krijg van Engeland en de Zuid-Afrikaansche Republieken. Want een gezamenlijk optreden van de vorsten wier gedelegeerendeu juist van de Vredesconferentie waren teruggekeerd, zou I het Britsche rijk hebbeu doen terugdeinzen van zijn sluw roofplan, zou het onaflianke- ijk voortbestaan der beide republieken, lebben gewaarborgd. Maar neen //es hat nicht sollen sein". Hoe ook de meeste volkeren uiting van hunne gevoelens hebben gegeven, de vorsten en machtigen bleven onwrikbaar en keken gelaten toe, hoe En geland het vuistrecht het recht van den sterkste, toepaste, en de beide republieken vernietigde. Hoe ver zijn wij met onze 20 eeuwsche beschaving gekomen Toch is er ook nog volk, hoewel in dezen krijg het gros op de handen van 't Advertentiën 1—7 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contraeten gesloten. Reclames 15 cent per regel. Dit GEROOFD. BIJ TAMERLAN. recht, dat hieraan groote schuld heeft, was dan het Engelsche volk. Wat heeft het publiek te Londen ge juicht, gejubeld, gezongen, geschreeuwd tot heesch wordens toe; wat was er een vreugde, een uitgelaten vroolijkheid, waarbij ratels, mirlitons en fluitjes dienst deden, toen het bericht kwam, dat Mafeking en Ladysmith ontzet en dat Johannesburg en Pretoria in genomen waren. Wat is dat anders dan het recht van den sterkste toejuichen, het vuistrecht verheer lijken En als het volk dat zijne zonen reeds bij tienduizenden zag sneuvelen en verminken ah het volk zijne honderdduizen den zag trekken naar een ander werelddeel om er te dooden of er gedood te worden, dolzinnig //hoera"! roept als vreedzame her ders, boeren en burgers een verlies lijden, omdat de Engelsche legioenen hen overstel pen, wat is dat dan anders dan de triumf vieren van het vuistrecht. Eu als de groo- teu der aarde een Jameson benoemen tot directeur der Beer9-Maatschappij, wat is het anders dan het vuistrecht kronen Laat één mensch, niet gesteund door het machtig vuistrecht, een duizendste part doen van hetgeen Cecil Rhodes en Jameson en hun trawanten dorsten uit te halen, zijn gerech te straf zou niet uitblijven. En aan wie de schuld, dat dit groote vuistrecht nog blijft voortduren Aan Vorsten en Volken, aan de grooten der wereld, die hun invloed bij de vorsten aanwenden om veroveringen te maken, om eene groote, machtige natie te heeten, aan de minderen, die, zooals de Engelschen, het vuistrecht, d. i. het onrecht toejuichen. O, wij hebben ook ons aandeel aan het blijven voortduren van het vuistrecht in het groot. Wij zien misschien gelukkig in veel mindere mate en onbewust zelf nog voorstanders van het recht van den sterkste. Als na een halve eeuw of meer de be schavingsgeschiedenis der 19e eeuw geboek staafd wordt door den onpartijdigen histo ricus, dan zal hij, bij de vermelding van groote zaken, bij het roemen der vorderin gen, die op velerlei gebied gemaakt zijn, liet zeker ons als eene grief doen gelden, dat we al te luchthartig over het vuistrecht heenstapten, dat de volkeren niet eenparig den oorlog hebben gevoerd tegen den oor log; dat de volkeren niet eenparig hun Veto hebben doen hooren, wanneer de krijg stond te ontbranden, en vorsten niet de zwakkeren wilden beschermen, om zoo doende ook de midden eeuwsche spreuk „Macht is recht" zijn waarde te doen ver liezen. t^-»iigi«reiK53'T Se Echo van het Zuiden, rn Langstraatsrhe Courant, De Burgemeester van Waalwijk brengt belang hebbenden in herinnering, dat zjj.die deel wen schen te nemen aan het VOORBEREIDEND MI LITAIR ONDERRICHT zich bij den Burgemees ter moeten aanmelden vóór 1 JULI a. s. Ook zij, die reeds ten vorigen jare aan de oe feningen deel namen en daarvan een van mili taire zijde afgegeven bewijs moeten overleggen, behooren zich tijdig aan te melden. Aan hen, die voor de militie hebben geloot en den cursus in zijn geheel en met vrucht hebben donrloopen. wordt het getuig chrift W. uitgereikt, waai aan de navolgende voorwaarden verbonden zijn lo. Aanspraak, voor zooveel eenigszins moge lijk, tevens verband houderde met de desbetret- fende bepalingen, opdekeuzevan korps en garnizoen. '2o. het vooruitzicht om in de eerste plaats voor het verwerven van éenen graad in aanmerking te komen. Waalwijk, 28 Mei 1900. De Burgemeester voornoemd, K. DE VAN DER SCHLEREN. INSPECTIE VERLOFGANGERS. Burgemeester en Wethouders der gemeente Waalwijk, ontvangen hebbende aanschrijving van Zijne Excellentie den Heer Commissaris der Ko ningin, in deze provincie, van den 17 Apin lJuU Ce Afdeeling (Bijblad No. 42). Gelet op de 2e zinsnede van art. 139 der wet van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72). MAKEN BEKEND: Dat het te houden onderzoek (inspectie) van de verlofgangers der Nationale Militie in deze provincie, voor deze gemeente zal plaats hebben op Dinsdag den 19en Juni aanstaande des voor- middags om UVü ure, ten Raadliuize der gemeen te Waalwijk. Dat tot bijwoning van die inspectie zijn gehou den. ALLE verlofgangers der militie te land, die vóór 1 April 1900 in het genot zijn gesteld van onbepaald verlof. Dat de voorschriften der aangehaalde Wet on der anderen luiden als volgt: Art 140. De verlofganger verschijnt bij het on derzoek in uniform gekleed en voorzien van de kleeding- en uitrustingstukken, liera bij zijn ver trek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas. Art. 141. Behoudens het bepaalde in art. 130, kan een arrest van twee tot zes dagen, te onder gaan in de naastbij gelegen provoost of liet naast bij zijnde huis van bewaring of arrest, door den Militie-Commissaris worden opgelegd aan den derzoek verschijnt 2o. die duaibij verschenen zijnde, zonder gel dige reden niet voorzien is van de in het voor gaande artikel vermelde voorwerpen 3o. wiens kleeding- ot uitrustingstukken bij het onderzoek niet in voldoende staat worden bevonden 4o. die kleeding- ol uitrustingstukken aan een ander behoorende, als de zijne vertoond. Art. 142. Is de verlofganger, wien krachtens liet voorgaande artikel arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig, dan kan hij dadelijk on der verzekerd geleide, in arrest worden gebracht. Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij ziek niet aan de hem opgelegde straf, dan wordt hij op schriftelijke aanvrage van den Militie-Com missaris, te richten aan den Burgemeester der woonplaats van dien verlofganger, aangehouden en onder verzekerde geleide naai de naastbij ge legen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest overgebracht. Art. 143. Onverminderd de straf, in art. 141 vermeld, is de verlofganger verplicht, op den daartoe door den Militie-Commissaris te bepalen tijd en plaats, en op de in art. 140 voorgeschre ven wijze, voor hem te verschijnen om te worden onderzocht. Art. 144. De verlofgunger, die zich bij herha ling schuldig maakt aan liet feit, sub 4o. van art. 141 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 143 voor den Militie Commissaris verschijnt, of, aldaar ver schenen zijnde, in liet geval verkeert sub 2o en 3o van art. 141 vermeld, wordt onder de wape nen geroepen en van drie tot zes maanden -ge houden. Maken de verlofgangers tevens opmerkzaam dat gedurende den tijd dat het onderzoek duur eu in het algemeen wanneer zij in uniform ge kleed zijn, volgens liet aangehaalde art. 130, 2e en 3e lid der wet, worden geacht onder de wa penen te zijn, en liet crimineel wetboek en het reglement van krijgstucht voor liet krijgsvolk te lande op lien van toepassing is. En opdat niemand onwetendheid zoude kunnen voorwenden, zal deze na afkondiging, op de ge- vvore wijze worden aangeplakt, ter plaatse waar zulks te doen gebiuikelijk is. Waalwijk, den 31en Mei 1900. Burgemeester en Wethouders voornd., De Burgemeester, K. DE VAN DER SCI1UEREN, De Secretaris, F. W. VAN LIEMPT. verlofganger: lo. die zonder geldige reden niet bij het oi\- 8). DERDE HOOFDSTUK. Gedurer.de Alwine's spel ging de crisis bij Blan ca verder, opnieuw maakte de koorts voor de op wellende smart plaats. Twee uren later kwam dokter Rolland aan en Barbesius voerde hem tot de zieke. Nadat de arts haren pols en haar voorhoofd gevoeld had riep hij Wilhelmina en Barbesius in een verwijderd gedeelte der kamer. „Haar toestand is gevaarlijk," zeide hij, „zeer gevaarlijk eene hersenschudding is in aantocht. Uwe offervaardigheid zal hoogstwaarschijnlijk eeno harde en langdurige proef te doorstaan heb ben.' Mijnheer de dokter," zeide Wilhelmina, „ik en mijne dochter hebben het leven aan den edeler, lieer Barbesius te dankenwij zullen de zieke, die hij ons gebracht heeft, met inspanning van al onze krachten en alle zorgvuldigheid verplegen.* „Goed, zeer goed,' antwoordde Rolland, en zich tot Barbesius wendend, fluisterde hij „Ziet ge nu, u dacht voor korten tijd, dat er geene erken telijkheid op de wereld was, hoort ge, wat deze vrouw en hare dochter zeggen „Alwine is blind,' antwoordde de kikvorsclien- opstopper. „Ik wil gaarne dag en nacht hier blijven,'ver klaarde Wilhelmina, „tot de zieke genezen en in staat is, de noodige ophelderingen te geven, welke haar bij de opsporing van haar kind van nut kunnen zijn.' De dokter schudde het hoold. „Het is mogelijk,' zeide hij ernstig, „dat dit ongelukkige schepsel zich na drie of vier weken van haar ziekbea oprichtja, zij zal blijven le ven, maar haar geest zal wel in treurige duister nis gehuld zijn enkel eene buitengewone ge beurtenis zou haar daarvan kunnen bevrijden, een geweldigen schrik, of eene bovenmatige vreugde zou alleen in staat zijn, de ongelukkige van hare zielsziekte te genezen. De arme weduwe vouwde verschrikt de handen en een medelijdenden zucht ontsnapte hare borst; toen echter zeide zij „Wij zullen haar bij ons houden, heer dokter.' „Dus tot weerzien,' zeide Rolland, „ik kom morgen vroeg terug,maar ben echter heden avond nog tot uwen dienst, ingeval de zieke mij noodig mocht hebben.' Toen verliet hij met Barbesius de kamer, üp het oogenblik, dut Wilhelmina eveneens de trap pen afdaalde om de beselieidenc woning en den winkel van haren weldoener in orde te brengen, stortte diens vriend, Jean Marigné, bleek van schrik het huis binnen. „Hemel en hel zijn in beweging I" riep hij, .de zaak wordt altijd ingewikkelder. Ik geloofde de zen nacht enkel een plicht der inenschelijki eid vervuld te hebbeu, en nu verneem ik zoo juist, dat wij daardoor in een proces gewikkeld wor den, dat in geheel Parijs het grootste opzien zal baren 1' Hij zette zich naast Barbesius en begon te ver •ellen wat hij ontmoet eD ondervonden had. VIERDE HOOFDSTUK. De commissaris van politie, Desmonts, had op den morgen na het raadselachtige verdwijnen von den kleinen Monnier niets haastigers te doen, dan een van de bekwaamste politic-agenten met de opzoeking van een spoor te belasten. De agen Julep onderwierp zich des te liever en met groo tere vlijt aan deze opdracht, toen hij bemerkte dat de zaak zijnen chef buitengewoon interesseer de. Deze had hem spoedig met de weinige bij zonderheden, die hem bekend waren, vertrouwd gemaakt en hem verzocht, de zaak met de mees te sluwheid aan te vatten eu niets te verzuimen om tot het doel te geraken, daar het verdwijnen van den knaap een veel gewichtiger achtergrond had, als het zich liet aanzien. Deze aanbeveling had hare uitwerking niet gemist. Julep begaf zich terstond, met al de in hem wonende slim beid en gesteund door eene rijke ervaring aan zijne opdracht en weinige uren later vinden wij hem in de woning van Blanca, waar hij naar en kele bijzonderheden nog nader wildeinformeeren en naar den toestand der jonge vrouw wilde vra gen. Blanca was echter nog niet teruggekeerd en het geheele huis was over haar in de grootste onrust; want zij was bemind en geacht door al len, met welke zij omging. Juist had men naar de politie willen zenden, om het geval aan te geven, toen de beambte binnentrad. Vrouw Ver- jus voerde hem in de woonkamer en schilderde hem met hare gewone welsprekendheid de om standigheden der jonge weduwe. Zij was vol van lof over haar. Onder tranen verhaalde zij van de wederkeerige liefde van kind en moeder; van 't spelen en de bezigheden van het hartelijke kind; van hare vriendschap met Blanca enz. „En nu denkt eens," besloot de goede vrouw, „dat dit ongeluk haar op het oogenblik overkomt, waarop al haar lijden door het aanslaande huwelijk met mijnheer Ferson een einde zou nemen, en,» voeg de zij er met een veelbeteekenend gebaar bij „Mijnheer Ferson is, trots zijn bescheiden uiter lijk, raillionnair. De gedachte, dat een millionnair eene kamer bij de oude vrouw bewonen zou, scheen den po litieagent zoo onwaarschijnlijk, dat hij het de moeite waard vond, nader naar dezen merkwaar- digen huurder te informeeren. Hij vernam dan ook, dat deze mijnheer Ferson mevrouw Blanca dikwijls op hare wandelingen gevolgd was, dat echter de oude niets kwaads daarin zag, dewijl de Engelschraan haar bij voorbaat in het vertrou wen genomen had. „Is mijnheer Ferson haar ook gisteren gevolgd?' vroeg Julep. „Ik geloof het wel, want hij verliet twee mi nuten later als mijne jonge buurvrouw eveneens het huis.' „Weet gij,' ging de beambte voort, „waar me vrouw Blauca heenging?' „Naar het feest op Montmartre.' „Dat klopt volkomen, daar werd de kleine ge roofd is mijnheer Ferson gisteren teruggekomen?' „Neenook mij is zijn uitblijven, daar hij an ders een zeer regelmatig leven voert, opge vallen.' „Is de huur van zijne kamer betaald?' „Voor twee maanden.' „Bracht mijnheer Ferson veel bagage mede?' „Enkel een klcei koffer. Deze Engelschen dra gen gewoonlijk hunne geheele bagage in hun jaszak.' Hiermede wist de beambte vooreerst genoeg. Nadat hij de vrouw verzocht had, de politie ter- Dinsdag heeft de opperbevelhebber van de Britsche legermacht lord Roberts aan het departement van oorlog te Londen kennis gegeven van het voor Groot-Brittanie zoo heuglijke feit der bezetting van Pretoria, de hoofdstad van Transvaal, zonder dat de Boeren het raadzaam hadden geoordeeld de in zoo treffelijke» staat van verdediging ver- keerende stad zoo lang mogelijk te betwisten aan den overweldiger en in den loop van den namiddag van dienzelfden dag kwam het feit ook ter kennis van de leden der Bóeren- gedelegeerden de heeren Wessels, Fischer en Wolmarans die zich juist te Chicago in het verre westen der Vereenigde Stateu bevonden en die hoofd voor hoofd verzekerden, dat de overgave hun niet verraste, dat zij er op gerekend hadden eu dat de worstelstrijd tegen 't Brittenland desondanks zal worden voortgezet, zij het al niet op de tot dusver gevolgde wijze met twee of drie legerhoofd- machten, dan met kleine mobiele troepen op uiterst geschikt terrein, in de hoop dat complicatien onder de Europeesche mogend heden alsnog mogen lijden tot het behoud van de onafhankelijkheid der Boeren 1 Men ziet hetheel vaste grondslagen voor hun verwachtingen met betrekking tot de naaste toekomst, hebben de officieele ver tegenwoordigers der beide republieken niet en minder vertrouwden, minder aan hun rechten en vrijheden hechteuden dan zij, zouden zich (zij het dan al met smart in het hart) neerleggen bij het onvermijdelijk te oordeelen noodlot 1 Toch betoogen in Groot-Brittannie velen, die het weten kunnen, dat er nog geen reden is tot juichen en jubelen alsof de bezetting van Pretoria door dc Engelsche legermacht als bij tooverslag een einde zou maken aan den kostbareu krijg in Afrika's zuidelijk deel en dat met de vermeestering van Johannes burg eerst, van Pretoria daarna, het land in zijn geheel nog lang niet in het bezit is van het Vereenigde Koninkrijk, terwijl de nieuwe ontkoming der geheele Boerenlegermacht, die bij Zesmijlensspruil Maandag heeft stand gehouden, tot de directe gevolgtrekking leidt, dat den Britten nog tal van verras singen wachten en dat hun nog tal van tegenslagen bedreigen, zelfs al gaat men dan ook van het standpunt uit, dat de Afrikaan- ders in Kaapkolonie zich zullen schikken in het onvermijdelijke, indien men het van Lon den uit niet al te bont maakt met de strijders voor vrijheid en onafhankelijkheid Dan zijn er te Londen alweer velen, die stond te verwittigen, als de lieer Ferson in zijne woning mocht terugkeeren, nam hij afscheid en ijlde naur zijnen chef, om hem van dit bezoek op de hoogte te stellen. „Gij gelooft alzoo.' zeide Desmonts, die de woorden van Julep opmerkzaam en zwijgend had aangehoord, „dal deze raadselachtige Ferson met de gebeurtenis van dezen nacht in betrekking sIrd L „Zeer zeker I Enkel weet ik niet secuur of men het op de moeder of het kind gemunt heeft; in- tusschen zullen wij dat spoedig vernemen.' Julep had nog niet uitgesproken of de schrijver van den commissaris trad binnen en reikte zijn principaal een kaart over. „Laat de beer Marigné oogenblikkelijk binnen komen,' beval deze. Den naam Marigné bad op den commissaris zij ne uitwerking niet gemist; inderdaad deelde den drager van dezen naam niet Gustaat Doré, Ncu- ville en Lix in den roem van de eerste schilders van Frankrijk. „Mijnheer de commissaris.'zeide de kunstenaar, ik heb gisteren met een mijner vrienden op de trottoir eene vrouw in onmacht gevonden. Inliet huis, waarin wij ze brachten, riep eene aderla ting haar spoedig weer tot het bewustzijn terug, niaar wij kregen, helaas, ook de zekerheid, dut zij ten prooi was aan eene overgroote smartzij gedraagt zich als een krankzinnige en roept on ophoudelijk naar haar kind, dat men haar, zooals zij voorgeeft, ontstolen heeft.' „Is liet eene jonge vrouw?1 vroeg de commis saris, zichtbaar verrast. „Ik schat ze in de twintig jaren en zij is zeer schoon.» De commissaris van politie drukte op den knop van eene electrische schel en sprak tot den oogen blikkelijk verschijnende Julep: „De jonge vrouw, naar welke ik u inlormatien liet inwinnen, is reeds gevonden; geeft aanstonds haar oom, den heer Monnier, kennis hiervan.' „Verontschuldig mij, mijnheer de commissaris, dat ik u in de rede val,* zeide Marigné beleefd, „maar van welken lieer Monnier spreekt u „Van den millionnair in de eiyseesche velden, kent u hem „Ik verkeer dagelijks met hem, daar hij mij met de vervaardiging van de illustraties voor zijn werk over „Java en zijn Wondereu' belast heeft;alleen wist ik tot heden niet, dat hij nog eene nicht had.' „U zult mijnheer Monnier, zoowel als mij," nam Desmonts, na kort nadenken liet gesprek weder op, „ecnen dienst bewijzen, wanneer u hem van het dubbel ongeluk in kennis zoudt willen stellen." „Hel is in ieder geval geen aangename opdracht ir.aar ik wil ze desniettemin volbrengen," ant woordde Jean Marigné en na beleefd gegroet te hebben vertrok hij. Twintig minuten later kwam Marigné in hel paleis van Monnier aan. Maar niettegenstaande hij daar een dagelijksclie gust was, talmde dc bediende hem binnen te laten. „Ik heb de strengste bevelen,» zeide deze, „he den niemand toe te laten. Sedert hut bezoek van de jonge dame, is mijnheer in eene uiterst opge wondene stemming. Voorheen bekommerde hi. zich enkel om zijne plautcn, schelpen en boeker, en thans schijnen zijne gedachten opeens op iets anders gericht te zijü. Gisteren vroeg hij mij, ol op de derde verdieping voor twee personen ruim te genoeg zou wezen waarschijnlijk dacht hi. aan Blanca. Hij was verschrikkelijk ruw teger haar geweest die oude zeeratten, die elki breedte doorzwommen hebben, weten in liet ge heel niet met dames of kinderen om te gaan; maar sedert de jonge weduwe niet betraand» oogeu het huis verliet, is hij geheel anders ge worden. Hij draaft in zijne kamer op en neer spreekt in ziclizelvc, schrijft brieven, die hij he' volgende oogenblik weder verscheurd, kortom, ei is met hem niet meer huis te houden.' „Meldt mij oogenblikkelijk aan, Peter; juis over mevrouw Blauca moet ik hem spreken.» Het gelaat van den schilder teekende zoo'r diep medelijden, dut de dienaar thans niet meei talmde. Een minuut later sloot zich de deur var de werkkamer van den millionnair achter Jear Marigné. „Vergeef mij,' sprak Jean, „dat ik zoozeer ei op heb aangedrongen toegelaten te worden, maai ik kom uwe hulp inroepen in eene gewichtige zaak; het handelt zich om eene weduwe en eei wees.' „Hoeveel wenscht gij,' vroeg de nabob. (Wordt vervolgd.) i 11:

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1900 | | pagina 1