Nummer 98.
Zondag 16 December 1900.
23e Jaargang
Toegewijd aan Handel,, industrie en Gemeentebelangen.
Eerste blad.
SINT-N ICOLAIStVOID
ANTOON TIELEN,
De valsche Baron.
1900
Dit. nummer bestaat uit
twee bladen.
Bekendmaking.
FEUILLETON.
UlTGEV E It
Zij, die zich voor
het volgend kwartaal
op dit blad abonnee-
ren, ontvangen de nog deze maand
verschijnende nummers GRATIS.
Nationale Militie.
De Echo van het Zuiden
WiialwijkscSie esi l.iRSsfrüalsrkr Courant.
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
A b o n n e m e n t s p r ij s per 3 maanden t' 0.75.
Franco per post door het geheel e rijk f 0.90.
Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
WAALWIJK.
AdvkrtentiËN 17 regels f 0.00 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden Ornaat berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel.
Oproeping tot inschrijving.
Burgemeester en Wethouders van Waalwijk
Gelet op art. 19 der Wet van 19 Augustus
1861. (Staatsblad Nu. 72), zooals die is gewijzigd
bij de wet van 4 April 1892, (Staatsblad No. 56).
BRENGEN IN HERINNERING
Dat alle mannelijke ingezetenen, die op den 1
Januari van liet jaar 1901 hun 19e j-iar zijn
ingetreden, namelijk die geboren zijn in het jaar
1882, onverschillig of zij redenen van vrijstelling
hebben of niet. verplicht zijn zich in de maand
Januari 1901 voor de Militie te doen inschrijven
dat voor ingezeten wordt gehouden
lo. hij, wiens vader, of, is deze overleden,
wiens moeder, of, zijn beiden o-erleden, wiens
voogd ingezeten is volgens de wet van 28 Juli
1850, (Staatsblad No. 44); 2o. hij, die geen
ouders of voogd hebbende, gedurende de laatste
aan het in de eerste zinsnede van dit artikel
vermelde tijdstip, vooralgaande achttien maanden,
in Nederland verblijf hield 3o. hij, van wiens
ouders de langstlevende ingezeten was, al is zijn
voogd geen ingezeten, mits hij binnen hel rijk
verblijf houdt
dat voor ingezeten niet wordt gehouden
de vreemdeling behoorende tot een Staat, waar
de Nederlander niet aan de verplichte krijgsdienst
is onderworpen, of waar ten aanzien der dienst
plichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is
aangenomen, terwijl daarentegen hij, die eerst
na het intreden van zijn 19e, doch voor het
volbrengen van zijn 20e jaar, ingezeten wordt,
verplicht is, zich zoodra dit plaats heeft, ter in
schrijving aan te geven;
dat voor de Militie niet wordt ingeschreven
lo. de in een vreemd i ijk achtergebleven zoon
van' een ingezeten, die geen Nederlander is, en
2o. de in een vreemd rijk verblijf houdende
ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn
voogd ingezeten
dat de inschrijving geschiedt
lo. van een ongehuwde in de gemeente,waar
de vader, of, is deze overleden, de moeder, of,
zijn beiden overleden, de voogd woont2o. van
een gehuwde en van een weduwnaar in de ge
meente waar hij woont 3o. van hem, die geen
vader, moeder of voogd heeft, of door dezen is
VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
DE REDDING DER JONGE ALICE.
«Mama spreidde dikwijls eene groote koart
met bonte lijnen, welke landen voorstelden, voor
zich uit, de blauwe plekken waren de zee, en
mama zeide dan tegen mij, daar is papa, hij zul
spoedig komen eu als hij terug is, zullen wij
allen gelukkig zijn. En als ik dan verder vroeg
mama waarom komt papa thans niet dan talm
de. zij altijd met het antwoord, tot zij eindelijk
zeide: hij wil ons nog rijker maken, mijn engel.
Op een avond geöood mama mijne gouvernante
mij vroeg te bed te leggen. Het was in den
zomer, daar het weder mooi en warm was, vroeg
ik miss Cuming nog een weinig met mij te willen
gaan wandelen. Zij willigde in. In den tuin
der Tuillerien ontmoette zij eene vriendin, die
evenals zij, een Engelsche was, en beiden begon
nen een gesprek met elkaar. Daar het aanhooren
van eene taal, die ik niet verstond, mij spoedig
begon te vervelen, zoo verwijderde ik mij een
weinig van haar om te spelen. Ik kwam ledpre
keer terug, als zij mij riep, maar verwijderde
mij iedere maal een weinig verder. Pletseling
bemerkte ik op eene bank een juffrouw, die een
heerlijk 6tuk speelgoed in de hand hield. Het
was een mecanieke pop, die een klein orgeltje
draaide en haar kopje naar de maat van het
muziek bewoog. Hoe brandde ik van begeerte,
in het bezit van deze pop te komen Ik bood
de vrouw mijn oorknopjes daarvoor aan en bad
haar, de pop den anderen morgen naar mijne
moeder te brengen.'
«Maar,' zeide zij, «ik heb nog veel schoonere
zaken, wilt gij ze eens zien?"
«Ik mag hier niet weggaan," antwoordde ik,
«mijne gouvernante zou mij zoeken.
«Het speelgoed is slechts twee schreden van
hier, ik heb een geheelen wagen vol aan den
ingaDg van den tuin,'
«Ik volgde de vrouw en wij klommen werke-
achteigelaten, of wiens voogd huiten 's lands
gevestigd is. in de gemeente wunjhij woont ;4o.
va" den builen 's lands wonendo zoon van een
Nederlander, die ter zake van Mands dienst in
een vreemd land woont, in de^enieenle. waar
zijn vader of voogd het laatst ii Nederland ge
woond heeft.
Bij ongesteldheid afwezigheid of ontstentenis
is de vader, of, is deze overlede, de moeder, of
zijn beiden overleden, de voogd ot het doen van
die aangifte verplicht.
Met waarschuwing, dat diegoen, welke zich
op den 31 Augustus 19U1 niet heben aangegeveu,
overeenkomstig de wet zullen wirden gestraft.
Waalwijk den 9 December 190.
Burgemeester en Wethouers voornoemd
De Burgeneester,
K. DE VAN Dill SCHUEREN
De Secretais,
F. W. VAN 1,1 Dl PT.
En daar buiten loeide (lesforiu op een
oorverdoovende wijze, terwijl de regen, ge
mengd met na!te sneeuw, tgen de ruiten
werd gezweept.
En ik zat in mijn leuningabel, luisterende
naar het gedruiscli.
Het was St.. Nicolaasavoud
O, schooue herinnering inner jeugd!
„Wat" dacht ik nu, „zalvader St. Ni-
colaas mij heden brengen Mijne kousen
hangen in de schouw en nijtie schoenen
staan er onder, gereed om <ij goede dingen
te ontvangen die de goede Snt mij dit jaar
heeft toegedacht,/.
Ik raadpleegde mijn geveten en vroeg
mij zelf af, of ik dit jaar een kwaad had
gedaan En mijn geween moest daar
eenigszins toestemmend op altwoorden. Maar
toch was ik mij zelf bewist dat ik niet
genoeg boosheden had verricht otu de roede
en het zout te verdienen die de zwarte
knecht gewoonlijk toedient aan hen die al
te ondeugend zijn geweest.
Ik besloot dus maar geduldig at te
wachten.
En toen dommelde ik in..
En terwijl ik zoo gezellig zat te dutten,
half slapende, halt wakende, verbeeldde ik
mij een zacht geklop op mijne deur te
hooren, en onwillekeurig riep ik „Binnen
En tot mijn groote verbanng stond daar
plotseling een klein zwart manneke voor
mij, die mij zeer onderdanig vroeg of er
ook belet was voor zijn' neester. Vader
lijk in een wagen. Maar nauwelijks was ik er
binnen, toen mij een masker van was op het
gelaat weid gedrukt, mijne handen en voeten
tezamen gebonden ik in minder dan eene minuut
nis een pakket werd tezamen gerold. Wegloopen
kon ik niet, want zij sloten mij altijd op.'
vToen ik weer tot tuijzelve kwam, bevond ik
mij in de tent van een koorddanser. De vrouw,
die mij geroofd had, droeg een kort met gouden
schiliertjes bezaaid kleed; huur hoofdsieraad
bestond uit bonte veeren, en in dit costuuru joeg
zij mij duizendmaal me<-r schrik in dan in hare
afgesleten, alledaagsche kleeren. Men onderwierp
mij aan een dieet, zooals de vrouw dikwijls
zeide, dat heet, men liet inij hongerlijden. Toen
werden mijne voeten in een houten machine
gewrongen, zoodat zij altijd buitenwaarts gekeerd
waren, men trok mijne armen uit. elkaar; ik
moest op de ladder klimmen en le< rde langza
merhand tegen mijn zin op het koord dansen.'
«Verder! Verder!" zeide Andreas Bauvais,
«weet gij, kleine, dat uw schildering aandoenlijk
is. Waarachtig, ik ruim u het recht tot mede
werking bij mijn arbeid in.'
«Zoo verliepen drie lange jaren. De hemel
echter zond mij een troost: hij voerde iuij een
lotgenoot toe."
«Waart gij dan het eenige kind bij den troep
vroeg Andreas.
«Neee, maar die anderen waren, zooals Rosal ba
zeide, balletdanseressen, wat zijn balletdan
seressen? vroeg de kleine, zich tot den schrijver
wendend.
«O, die hebben niets met u gemeen, gaat maar
voort.'
«Mijn kleine vriend werd op een avond, juist
op het oogenblik gebracht, dat ik weigerde door
een hoepel te springen, welks binnenrand met
scherpe messan voorzien was. «Ik zie hem nog
met zijn blauw kleedje, dat mij levendig aan
het mijne herinnerde. Hij behoefde mij in 't
geheel niet te zeggen, dat men hem geroofd had,
ik ried het dadelijk. Men had mij toch ook
geroofd. Hij zag mij aan, alsof hij zeggen wilde:
helpt mijl Men duwde mij op het tooneel. Vijf
minuten later viel ik van eene hoogte en brak
een been. Met mijn inderhaast verbonden voet
werd ik naast mijn lotgenoot gelegd, die men
zoo juist op eeD rad gebonden had, om, zooals
St. Nicolans?
//Niet in 't minst", was mijn antwoord,
„de goede Sint is mij teif allen tijde welkom
Laat hein binnen komen."
Nog nauwelijks bad ik dit gezegd, of de
kleiue neger liet den onvenvacliten gast
binnen.
//Goeden avond, lieer, „zegde de Sint.
„Goeden avond, eerwaarde/ was mijn
antwoord. „Wat kan er van uw dienst
zijn? Ik bid U, neem plaats."
„Ik dank u vriendelijk, maar ik sta lie
ver Mijn eenige zitplaats is gewoonlijk
mijn schimmel, en wat er van mijn dienst
is, zal ik U in weinige woorden zeggen.
Gij zijt de Journalist die de zaak der
onderdrukte Boeren van den Transvaal im
mer ter harte hebt genomen, niet waar?
„vroeg Vader Nicolaa*.
„Om U te dienen, papa/
„Heel goed. Dan moet ik U eens gaan
vertellen wat ik in de laatste dagen zoo
ul heb uitgevoerd. Ik ben aan het inter
viewen geweest.
„Ei zoo, dat is anders het werk van ons,
Journalisten/
Dat is ook zoo, maar ge weet wel,
vriend lief, dat er geen regel is zonder uit
zondering, en ik ook ben nu eens buiten
den regel gegaan en heb de volgende per
sonen geinterviewd„Wilhelmina der Ne
derlanden Koning Leopold der Belgen
President Kruger van TransvW Keizer
Wilhelm van Duitschland en Koningin
Victoria van Groot Britanië.
„Inderdaad, heer Sint l)at moet wel
belangrijk zijn geweest. Mag ik ook hooren
wat die voorname grooten der aarde U heb
ben medegedeeld
„Wel zeker, daarvoor ben ik juist hier
gekomen. Neem een stuk papier en potlood
luister, en schrijf op."
Zoo gezegd, zoo gedaan.
„Klaar
$jj#Ja, heer Sint, ik ben klaar en tot uwen
dienst
„Welnu, luister dan aandachtig Mijn
eerste bezoek was aan liet Hot van de
Koningin der Nederlanden.
Och, wat was dat lieve kind verheugd
mij nog eens te zienIk had haar zoo
dikwijls in Hare jeugd bezocht en Haar
heerlijk lekkers en snuisterijen gebracht,
die het hart van een Koning's kind zooveel
bekoren, als dat van het kind van den
armsten werkman, en Zij had dat nog
niet vergeten Welkom, beste Sint
Ro9alba zeide, zijne ledematen wat leniger te
maken. Groote trunen rolden over zijne wangen
en met luide stem riep hij om zijne moeder. De
zijne heette Blanca.'
«Zij heette Blanca. zegt gij herhaalde Ma-
rigr.è.
«Ja, mijnheer; ik beproefde mijn makker in
het ongeluk te troosten, zoo goed ik vermocht.
Wij hielden spoedig veel van elkaar, wij waren
toch beiden zoo ongelukkig! Wij smeedden plan
nen voor onze vlucht, maar Itosalba, die ons met
argusoogen bewaakte, maakte ze steeds onmoge
lijk. Toen ik op eon vroegen morgen mijn bed
verliet en in den verwijdersten hoek der tent mij
verborg, greep de booze vrouw mij zoo onbarm
hartig bij mijn gebroken been, dat ik van pijn
in onmacht viel. Twee maanden later kon ik
weer loopeu, maar, daar mijn gebroken been een
weinig korter geworden was, kon ik niet meer
op het koord dansen. Rosalba verhuurde mij
daarom als dienstmeisje bij eene andere slechte
vrouw, Pauraelle geheeten. Deze bezit eene
herberg in de rue de Flandre, haar man is op
het schavot gestorven. Ach, hoe graag was ik
bij de koorddunsers gebleven, alleen om bij Henri
te kunnen blijven 1'
«Hoe? heette uw kleine lotgenoot Henri riep
Barhesios ademloos uit.
Bauvais, die het geheele verhaal van Alice had
opgeschreven, onderstreepte thans de volgende
woorden in zijn notitieboek de kinderroofster
heet Rosalba, toen vroeg hij aan het kleine
meisje
«Gij hebt ons den na«m van den koorddanser,
die u beiden, u en Henri, gestadig folterde, nog
niet genoemd.'
«Hij heet Tamerlan,' antwoordde het kind.
«Marigné trok de kleine naar zich toe, terwijl
Barbesius bare handjes greep en zeide:
«En herinnert gij 't u nog goed? Heette* zij
Tamerlan en Rosalba?"
«Kent u ze?' vroeg de kleine.
«Neen, maar Ik ken Henri's moeder.'
«Houdt gij ook veel van haar?
«Ik houdt zooveel van haar, als gij van den
kleinen Henri houdt.'
«Wilt u dan voor mij een liedje maken? U
weet wel, een liedje voor mij alleen. U moet
daarin zeggen, dat de kleine Alice door een
booze vrouw geroofd, en door haak zeer tuishaii*
zeide Zij nu komt ge mij toch zeker
geen lekkers meer brengen, hé Ge ziet,
ik ben thans tot vrouw gegroeid eu ook
heb ik mij reeds verloofd. Dat alles is
mij bekend, Majesteit antwoorde ik
en daarom kom ik U dezen keer een geschenk
brengen dat voor U veel meer waarde zal
hebben dan het lekkers, dan de schoonste
snuisterijen die er op deez' aarde verkrijg
baar zijn. In de eerste plaats kom ik Uwe
Majesteit gelukwenschen met Hare verloving
eu U mijn koinpliment maken over Uwe
zeer verstandige keuze. Dat Ge met Uwen
Doorluchligen toekomende alle heil en vour-
spoed moogt genieten, dat is mijn harte
lijke wensch Dank U wel, beste Sint,
antwoordde Zij terwijl een liefelijk glim
lachje haar schoon en edel gelaat bestraalde,
en Zij haar poezelig handje in de mijne
legde ik dank U zeer, hoor En
dan, Majesteit vervolgde ik kom ik
U, in naam van het grootste deel der be-*
schaafde wereld, dank, zeggen vooor de
kloeke en edele daad die Gij het menschdora
hebt bewezen door Uwe reddende hand uit
te strekken naar deu eerbiedwaardigsten en
grootsten held der tegenwoordige eeuw
President Paul KrugerZonder de minste
hoovaardighcid te toonen, dankte Zij mij
daarvoor en gaf mij nog een schoon som
metje, ten einde mij in staat te stellen om
de minder bedeelde kindertjes der aarde een
genoegelijk St. Nicolaasfeest te bezorgen.
Dit bezoek afgeloopen, begaf ik mij met
mijn zwart knechtje naar Brussel en diende
mij aan aan het Hof van deu
Ko ling der Belgen
Is Zijne Majesteit Leopold II te
buis? vroeg ik aan den dienstdoende»
lakei. Neon, eerwaarde Sint was het
antwoord dat gebeurt hier maar zelden.
Onze Majesteit is gewoonlijk op reis. Thans
vertoeft llij te Oostende, en ik kan u niet
zeggen wanneer Hij terugkomt. Vermoede
lijk gaat Hij van daar naar Engeland om
zijn vriend, deu Prins van Wales, te bezoe
ken. Die twee zijn gezworen kameraden
En zoo vertrok ik naar Oostende. Ik
vond Zijne Majesteit niet erg op Zijn gemak.
Hij zag er maar bedrukt uit. Op mijne
vraag wat Hem deerde? antwoordde LIijd.it
die affaire van Sipido dien kwajongen -
Hein vreeselijk in tie maag zat, en dat ook
de genegenheid van Zijn volk voor de Boe
ren Hem veel onrust veroorzaakte. In Zijn
hart was Hij voor de Boeren en hunne
rechtvaardige zaak,maar ter wille van Zijne
deld werd; dat zij veel geweend heeft en nu
hare moeder zoekt. Misschien behaagt het de
lieve God wel, dat ik het op een dag onder het
venster mijner moeder zing. Zij zal de 9teiu
van haar kind ongetwijfeld weder herkennen,
eu de kleine Alice, dat vroeger een zoo'n opge
ruimd meisje was, zal weder gelukkig worden.'
.Goed, gij zult eeu liedje hebben. Deze lieer,
(op Andreus wijzend) zal er voor u een maken.'
Het kind wendde zicli unur dengene, die Bar
besius had aangewezen en zog hern met hare
groote blatwe oogeu suieekend aan.
«Hebt gij dan ook eene goede stem om te
zingen, Alice?' vroeg Andreas.
O. dat weet ik niet, ik zing zooals de
vogels zingen,' en terstond hief het meisje met
hare kristalheldere stem het refrein van een
bekend liedje aan.
«Genoeg,- reide Andreas, „gij zult nw liedje
spoedig hebben.'
En Bauvais begon te schrijven. Marigné, die
van de kleine nog meer wilde weten, zeide:
«Terwijl Andreus voor u een liedje maakt, moet
gij ons eens vertellen, hoe gij het huis van
Pauinelle verlaten hebt.'
«Ach, dat was een verschrikkelijk avontuur.
De waardin bewaakte mij onophoudelijk. Dag
en nacht. Ni»tlegenstuamle stond, temeer sedert
ik Hvriri, dien Tainerluu op een avond in de
heiberg „In deu rooden duivel' bracht, weder
gezien had, mijn besluit vast oiu te vluchten,
zoodra zich daartoe eeue gunstige gelegenheid
aanbood. Ik sliep ver verwijderd van Pauinelle,
in een donker hol, waarin door een klein ven
ster het licht slechts spaarzaam binnendrong.
Door dit venstertje dacht ik mijne vlucht te
bewerkstelligen, want door de deur was het on
mogelijk. Op een morgen vond ik op de binnen
plaats een lang koord, dat misschien iemund
ochteloos daar neergeworpen hand ik droeg het
heimelijk in het hol, dat mij tot slaapplaats
diende, bevestigde het in den nacht, toen alles
in huis sliep, aan een grooten haak, die buiten
naast het venster was ingeslagen, en liet mij lang
zaam Ung9 het touw naar beneden glijden. Reeds
na korten tijd bespeurde ik vasten grond onder
rnijue voeten; ik stond op een muur. Het touw
in de hand houdend, schoof ik zoo langzaam als
ik kon over de muur, tot ik op eene plaats
kwam, waar de muur een bocht bad; de nacht
ministers en van een zekeren schroe.venfa-
brikant, die liet tot minister van Engeland
had gebracht, was Hij verplicht Zijne ge
voelens te beteugelen en had Hij besloten
zich af te te zonderen totdat al die onweers
wolken van den horizon zouden zijn ver
dwenen. Ik voelde, innig medelijden met
Zijne Majesteit en heb Hem dan ook niet
verder lastig gevallen.
Vervolgens ben ik naar Keulen gereisd,
waar ik een bezoek heb gebracht aan den
ineest besproken eti gevierden man van den
tegenwoordigen tijd
President Kruger.
Ofschoon uien in zijn land geen Sint kent,
heette Hij mij toch welkom. Och arme,
wat z.ig Hij er neerslachtig uitHij
had een telegram ontvangen van den Duit-
schen Keizer die Hem mededeelde dat Hij
Hem niet ontvangen kon omdat Hij op de
jacht ging. En toch had ik Zijne Ma
jesteit zoo gaarne eens gesproken zegde
de grijze Staatsman. Enfin Hij zal me
later nog wel willen spreken, want Hij
moet toch weten dat Onze zaak een recht
vaardige en heilige zaak is. Hij was toch
immers dc eerste, die mij een telegram
zond, mij gelukwenschende met den goeden
afloop van den on beschaamden Jameson's
inval. Ik hoop liet teil zeerste, Hoog
edele, zegde ik aangedaan, maar mag ik
U nog iets vragen Zeker, Sint was
liet antwoord. Welnu, Hoogedele, wat
dunkt U, zal het einde zijn van dezen
rampzaligen oorlog. Wij kunnen slechts
hopen. Ons vertrouwen is in den recht
vaardigen God. Hij zal te zijner tijd be
schikken Amen, lieer President, ik heb
de eer U Hoogedele te bedanken en te
groeten.
En toen reisde ik verder en bracht een
bezoek aan
Keizer Wilhelm.
Wel, goede Sint vroeg Wilhelm
II, wat verschaft mij het genoegen U hier
te zien Ik dacht dat gij bezig waart om
mijne gemalin en mijne kinderen te troosten.
Ja, Sire, dat was ook het oorspronkelijk
doel mijner reis naar hier, maar sedert dien
ben ik van gedachte veranderd, ofschoon ik
niet in gebreke ben gebleven om Hare Ma
jesteit en hare kiudcren de gewone geschen
ken te zenden. Deze keer kom ik eohter
Uwe Majesteit spreken over zaken van veel
grooter belang. Ik bedoel de zaak van
Transvaal. Reeds heb ik Koningin Wil- i
helinina en President Krüger gesproken, en
was zoo donker, dat men geen hand voor de
oogeu zien kon.
Niettemin hergreep ik moedig mijn koord en
opnieuw ging mijn tocht door de lucht langs den
muur naar beneden. Spoedig deed ik de treurige
ertnring op dat het koord te kort was.
De knoop, die ik aan het einde van het touw
gelegd had, gaf mij daarvan zekerheid. Ik dacht
aan mijn gebroken bren, maar nog meer «un de
belotte, dien ik Henri gedaan had en... liet het
touw los. Zonder ook maar eigens letsel te be
komen, kwmu ik op het plaveisel teiecht. De
aistand tusschen het uiteinde van het koord en
deu grond was alzoo niet groot geweest. Een
oogenblik bleef ik op den grond neergehurkt
zitien, om eenigszins weer tot mijzelvc te komen,
want ik wus zeer verschrikt door den sprong
toen sloop ik heel langzaam vooruit gelijk een
hond die verdwuald is, vreesachtig voor, achter
mij en terzijde ziende. Niemand ontmoette ik
Maar waarheen zou ik mij begeven (loc zou
ik het aanleggen orn mijne of Henri's moeder te
vinden? Ik wist, dat Tamerlan geheel Frankrijk
en zelfs het buitenland rondreisde; dehool'ilzauk
was daaaom, dat ik de waardin «In den rooden
duivel" niet meer in handen viel. Tegen den
morgen bevond ik mij, zonder te welen, hoe ik
er gekomen was, voor de deur van een hek, dat
een grooten tuin omsloot, waarin eeu aantal arm
gekleede kinderen zich vroolijk vermaakten.
Daar de lompen, die ik aan het lijf droeg, nie
mand opvullend zouden toeschijnen, ging ik den
tuin. Hij scheen mij zoo groot als de wereld
op deu achtergrond, geheel in de verte, meende
ik de zee en de bergen te zien, waarvan mijn
moeder zoo dikwerf verteld had. De eerste be
weging die ik mankte, was die, dat ik iuij in
struiken verborg. Het gras wns zacht, de hemel
olauw, Ine ht warin ik ondervond geene vrees
meer. Om mij heen, ia mijne onmiddellijke
nabijheid, zag ik eene menigte onschuldige
vogeltjes... ik sliep in. Hoe lang ik geslapen
hab, weet ik, niet; wel echter, dat 't een naigen
men slaap was, zoo aangenaum, als geen van al
len, sedert de booze l'duinelle mij geslagen bad."
(Wordt vervolgd.)