Nummer 14.
Zondag IT Februari 1901.
24e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste blad.
Op den Drempel van tiet Paradijs,
Dr. schaepiah.
ANTOÖN TI-EL EN,
e z i n g
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
Het volgend
nummer van dit
blad zal WOENSDAG
AVOND verschijnen.
FEUILLETON.
Dit Blad verschijnt W o e n s d a g- en Zaterdagavo n d.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 0.75.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever. t
U I T G E V E K
W A A L "W IJ E.
Adveetbntiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Adverteutiën Smaal ter plaatsing opgegevon,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel
EÜffSW Beleefd verzoeken wij heeren
Correspondenten en Medewerkers,
hunne Berichten of andere bijdragen wat
vroeger in te zenden, liefst DINSDAG- en
VRIJDAG-AVOND; uiterlijk WOENS
DAG- en ZATERDAG-MORGEN 9 uur.
Na dien tijd ingezonden kunnen ze n i e t
meer worden opgenomen, daar de
oplage van ons blad dagelijks stijgt en wij
vroeger met het afdrukken moeten be
ginnen.
Van abonné's in, zoowel als buiten onze
gemeente ontvangen we dagelijks dankbe
tuigingen voor de prachtige gedenkplaat,
die wij onzen abonné's hebben verstrekt bij
de heugelijke gebeurtenis, het huwelijk van
H. M. onze geërbiedigde Koningin Wil-
helmina met Z. K. H. prins Hendrik der
Nederlanden.
.Wij stellen dit ten zeerste op prijs, maar
men kan ons niet beter zijn dank betuigen,
dan bij voortduring ons blad te blijven
steunen.
Op de aanvragen om een gedenkplaat,
moeten we antwoorden, dat deze niet
verkrijgbaar is voor n i e t-abonnés
LIJST van onbekende brieven, verzonden
gedurende de le helft der maand Fe
bruari.
WELDERMANS,
Waspik.
■e*
Na de pauze sprak Dr. Schaepman onge
veer als volgt
Mijneheeren
Naast de Burgerlijke overheid eu den
Staat bestaat er iu de wereld nog eene
zeer groote eu souvereine macht d. i. de
Maatschappij.
Zij onderscheidt zich van den Staat, dat
zij de dwingende macht der wet niet bezit
en toch wordt zij door hooge en dwingende
wetten geregeerd, omdat zij meer in de
zedelijke beginselen van den mensch ligt
dan in het boek.
Die Maatschappij is een samenstel van
enkele personen, welke personen met anderen
aan elkander verbonden zijn ook de behoefte
aan wederzijdsche hulp en de geneigdheid
van de menschen om samen te werken
hebber, daartoe bijgedragen en verder ook
in de christenheid voor allen het geschapen
zijn, het verlost zijn, bet bestemd zijn door
en tot God.
Nu heeft de menschelijke hartstocht, de
menschclijke misdaad deze verbinding doen
vergeten. Er is in de wereld gekomen,
als ik het zoo noemen mag, 't recht van
den sterkste, de minderen wil men
vernietigen, verdelgen en de werkkrachten
van die minderen bezigen ten eigen nutte,
tot eigen lust.
Uit dezen algemeenen gang van zaken is
de sociale kwestie geboren.
Dit is in zijne volle beteekenis nooit aan
de aandacht der Kerk ontsnaptzij heelt
er nooit bijzondere zaak van gemaakt, om
dat het eigeutlijk geheel met het christelijk
leven samenhing, maar de Kerk heeft de
nooden der menschheid begrepen en daar
tegen gewaakt met hare wetten en hare
liefde. St. Vincentius a Paulo en zijne
opvolgers hebben getoond wat de Kerk
vermag.
Reeds in 1864 is door verschillende bis
schoppen er op gewezen, dat men middelen
moest vinden om den alles overheerschen-
den woeker van het kapitaal en de weelde
van den rijkdom te beteugelen en toen
is Leo XIII te midden dezer woelige tijden
gekomen en heeft een woord gesproken in
zijne encycliek „Rerum Novaruui", die in
de hoofden en harten der menschen is over
gegaan.
Deze groote maatschappelijke cathechismus
verdedigt
le. Het recht van den persoonlijken
eigendom.
2e. Het recht van persoonlijkheid.
3e. Het recht van persoonlijke kracht.
4e. Het recht van persoonlijke waar
deering, ook van den werkman, onder welke
armoedige piaker hij ook is verborgen hij
blijft eveneens het Godsbeeld, geteekend
met het merksel des doopsels. (Applaus.)
5e. De hooge orde van het huisgezin
als eerste geschapene.
6e. De Maatschappij, als het gemeen
schappelijke, haar oorsprong vindende in
het huisgezin.
7e. Laat aan ieder de persoonlijke be
weging, maar prent allen in dat de ge
meenschap gaat boven den persoon, het
geheel boven een enkelen, dat het de plicht
en het recht van den Staat is tusschen de
personen en de Mij. tusschen beide te tre
den, dat van den Staal daar de kracht
moet uitgaan als het der Maatschappij daar
aan te kort schiet.
Dat waren de onaantastbare beginselen
der encycliek //Rerum Novarum" en die
zijn de leiddraad geworden voor de christen
wereld
Er was in de wereld en ook in de Ka
tholieke wereld een strooming, waarbij men
dacht, dat door in 't bijzonder wel te doen,
de charitas te. beoefenen, men van den plicht
was ontslagen tegenover den werkmansstand
rechtvaardig te zijn.
Dit was de eerste groote kwaal.
Ook op 't gebied der looukwesties, ft was
of men meende ter heidensche markt van
vraag en aanbod te kunnen gaan,) bestond
er dwaling en men wilde naar 't woord van
den Paus niet even gewillig luisteren, men
vergat dat op het Hoogfeest van Kerstmis
eenmaal was gezegd; //Rechtvaardigheid en
vrede omhelzen elkander."
Eene andere feil nu was deze.
De Paus sprak over de bemoeiingen van
den Staat en dit wekte in alle kringen
tegenspraakdeze bemoeiing zoo meende
men was eene betutteling, 't Eerste gevoel
van 't kruidje-roer-mc-niet der persoonlijk
heid werd aangetast, men dacht dat hierin
ook de opperhoogheid van Staat lag opge
sloten.
Daarvan had de Paus zich reeds lang
losgemaakt de Staat had den plicht tus-
schenbeide te komen en daarvan juist wil
den velen niet hooren. Velen zeiden Als
de arbeider niet genoeg invloed krijgt in
het staatkundige leven, dan komt de sociale
kwestie nooit tot haar rechtom dit nu
te bevorderen, zeiden ze, is de meest vol
ledige bemoeiing van het geheele volk met
dc zaken van Staat noodzakelijk en verder
dat de christelijke ontwikkeling vau 't volk
eene democratische regeering vorderde en
toen kwam men op het dwaalspoor.
Dus dit was de tweede dwaling. De
eene overdreef aan den eenen kant, de an
dere eveneens aan den anderen kant.
Hier komt nu het souvereine recht der
Kerk, voor en uit alle eeuwigheid, onaf
hankelijk van staten en gestalten, onafhan
kelijk van alle verwisselingen van staat
kundig leven. Voor en met het volk te
arbeiden, door het volk het goede te be
reiken, hare middelen daartoe niet afhanke
lijk te maken van een of anderen vorm.
In zijn laatste encycliek. ^Graves de
Communire" heeft de Paus dat standpunt
verdedigd in volle klaarheid.
Dit is een van de heerlijke verdiensten,
die Leo XIII voor de geheele menschheid
verworven heeftwant er is voor ieder
afzonderlijk en voor 't geheel, niets ver
derfelijker, let hier wel op, dan dat men
het groote belang van 't algemeen afhanke
lijk maakt van politiek belang en politiekcn
hartstocht. (Applaus.)
Ik zeg hier de belijdenis van mijn grooten
meester, Kardinaal Manning na, die sprekende
over de Democratie zegt: //de Kerk zal
weten hoe zij zich in deze heeft te dragen.
Welke regeeringsvorm er ook moge
wezen, niet voor ons dierbaar Ne
derland, want God late ons hier, die meer
nationale vrijheid bezitten dan eeuig ander
volk onder Gods heerlijke zon, die vrijheid
behouden welke regeeringsvorm dan ook,
dat is onverschillig zoolang de rots blijft,
het woord Gods blijft, mits de regeering
gemerkt zij door God, want zonder dat zij
gemerkt is door God kun geene regeering
blijven bestaan.
Alle gedachten dan van Leo XIII be
wegen zich binnen één kring ul. de mensch
heid te brengen tot hun heil, tot God.
Van deze bezielende heilige gedachte, van
deze logos, is 't hoogste woord gesproken
in de encycliek over Jezu3 Christus.
Daar zegt hij, door, van en bij wien de
menschheid heil heeft te verwachten, langs
welken weg de mensch alleen veilig kan
gaan, hij heeft getoond waar de ware be
ginselen te vinden zijn, hij heelt dit ook
beleden met een majesteit van geloof en
wetenschap, verheven boven allen lof, hij
heeft getoond, waar leven, levenskracht en
levensbeginselen te vinden zijn.
Het is de groote macht van den Paus,
dat hij te midden van de kring van zijne
bezigheden in den strijd met reuzen als Bis
marck, te midden der talrijke staatkundige
en wetenschappelijke vraagstukken, nooit
het eenvoudige laat mij zeggen, het ge
wone boerengeloof heeft vergeten.
Hij, geplaatst op de hoogste toppen der
wetenschap, met heiligheid bestraald, hij
heeft de nooden der menschen begrepen en
besproken, hij heeft ons doen jubelen en
juichen, hij heeft ons gewezen op 't voor
beeld van den arme \an Assisiën Hij
heeft ons den Rozenkrans in den handen
gegeven en daarin het leven. Hij heeft
niet geaarzeld den armen Joseph van Na
zareth aan te roepen, als beschermer der
Kerk, hij heeft deze stervende, wegkwijnende
wereld uit overspanning en verdorring ge
red, gebracht tot God en doen leven, en
deze. eenvoud en hoogheid, woorden en
daden van Leo XIII komen allen weder
neer en te samen bij die schoone woorden,
die heerlijke spreuk //Non erubesco Evan-
gelium lk schaam mij des Evangelies niet."
Een langdurig applaus weerklonk door
de zaal en de directeur van //G. en W."
de Eerw. heer Suijs, sprak 't volgend woord
van dank
M. II.
Weest zoo goed na deze forsch gespierde
mannentaal naar mijn gestamel, dat in 't
staamlen zelf blijft staamlen, zou Dr. Schaep
man zeggen, een oogenblik te luisteren.
Eene zware plicht van dank drukt op
mijne zwakke schouderen. Immers de woorden
van Dr. Schaepman Dr. Schaepman, den
trouwen zoon der Ltootnsche Kerk, den tieren
belijder van waarheid en recht, den edelen,
geestdrift- liefdevollen strijder van den ver
tegenwoordiger van waarheid en recht, van
den plaatsbekleeder, bewind voerder, zaak
waarnemer, stedehouder van Jezus Christus,
den soldaat van den ontroonden Koning, den
Paus van Rome, Leo XIII, den Paus der
Encyclieken de woorden van Dr. Schaep
man hebben iu ons aller ja, laat ik hopen
in ons aller gemoed een echo verwekt,
die zich door heel de toekomst zal uiten
in woorden niet alleen, maar vooral in
daden.
Beter dan ooit zien wij in, dat Leo XIII
met zijne Encyclieken als het ware een
hernieuwd Testament heeft vastgesteld voor
de toekomende tijden.
De Echo van het Zuiden,
Waalwljkselie en l.aigslraalsrkf Courant,
4)
Ja, too gaat het ons handelsreizigers, wij dienen
als bliksemafleiders voor den toorn onzer
vrienden en dikwijls ook voor ondeugende
kinderen,' voegde hij er met de noodige gebaren
aan toe. „Je wilt naar de residentie, om een
goede betrekking te zoeken, niet waar? Ik weet
precies wat zulke aardige dames verlangen zou
ik je niet een bandje kunnen helpen Je hebt
slechts te bevelen, ik ben niet wraakzuchtig.*
„Als u nu niet stil bent en uwe sigaar weg
legt, zal ik mijn beklag bij den conducteur in
dienen/ nam het uit den slaap opgeschrikte
vrouwtje plotseling het woord. „(J ziet dat
de jongo dame geen lust gevoelt met u te re
detwisten de oude heer en ik willen slapen en
zouden daarin niet gaarne verhinderd worden.'
„Kijk, kijk, daar begint Dog een ander vogeltje
te zingen, riep de onuitstaanbare kerel, luid
lachend. „Het rooken kunt u mij verbieden,
maar het spreken nietoverigens spreek ik
heelemaal niet met u.'
wik zou mij ook niet met u hebben bemoeid,
wanneer u de medereizigers niet lastig vielt."
„Dat zijn taker., die u niet raken, vrouwde
juffrouw hier heeft het gaarne, dat ik wat met
haar keuvel en tusschen twee haakjes, wij zijn
oude bekenden."
rDie onbeschaamdheid ga&t te ver' riep Manon
opvliegend.
.Mijnheer, wanneer u niet onmiddellijk op een
fatsoenlijken afstand van mij gaat zitten en uwen
mond houdt, dan
„Nu dau Verduiveld, de vrouwen doen mij
kippenvel krijgen." De vreemde heer zat te
schudden van het lachen „dan?* herhaalde
hij.
„Dan kon u nog wel eens weer wat onaange
naams wedervaren/ voltooide Manon, met van
woede schitterende oogen.
#Nog eens weer, dat geloof ik niet. Maar
de jongelui in den winkel van Muller
hebben mij verteld dat je een arme wees
bent—".
„Zoo, hebt u naar mij geïnformeerd
Natuurlijk, ik moet toch weten met wie de
geachte heer Muller op de straat zoo opgewon
den stond te redeneeren. Hij zag niet eens dat ik
groette, toen ik voorbijgi' g. En nu dat ik
weet, dat je een arm kind bent, die er geen thuis
op nahoudt, moest je, dunkt mij, niet zoo van
je afbijten
„Aan het naaste station wordt u zonder om
haal buiten de deur gezet, dat beloof ik u/
sprak het vrouwtje boos en opgewonden.
Laten wij eens een verstandig woordje spre
ken."
„Ik heb met u niets te maken."
„Ik eigenlijk ook niet, maai wel met deze
jonge dame kier."
„Ik heb heelemaal niets met u uit te staan/
xeide Manon verontrust.
„Ik des te meer met u ik stel een levendig
belang in u en wil al het mogelijke voor u doen
nu, ben je nog boos
De beide vrouwen konden liet met den spits-
vondigen vent niet klaur spelen.
De oude heer, die tol nog toe was blijven
zwijgen, begon zijn keel to schrapen eu richtte
zich langzaam op.
„Hal ha? nu rukt de oude aan/ klonk het
vroolijk uit des reizigers mond.
„De jonge dame heeft meermalen verklaard,
dat zij met u niets te doen wil hebben, eerbie
dig nu deze verklaring, of ik zal mij genood
zaakt zien, op de eerste halte een aanklacht te
gen u, wegens uw vlegelachtig gedrag, in te
dienen.
„Oud manneke, waarom kom je nu zoo uit de
plooien, je laagt daar zoo snoezig in je hoekje,
blijf toch kalm liggen u hinder ik toch in geen
geval."
De trein stopte reeds hij had een halte be
reikt. Maar, hoe de oude heer, het vrouwtje en
Manon ook uitkeken, de conducteur liet zich
niet zien en do trein stond nauwelijks een mi
nuut stil.
Spoedig komen we aan een station, waar wij
langer stilstaan en dan dienen we onze bezwaren
over het onaangenaame reisgezelschap iD,« troostte
de oude heer, Manon, terwijl hij het hoofd tot
haar overboog. Dankbaar keek zij hem aan en
knikte met het hoofd.
De woordenvloed van den reiziger werd er
echter niet minder op, hij ging met zijne steke
lige opmerkingen voort, totdat aan het naaste
station het vrouwtje er eindelijk in slaagde een
station9beambte te treffen die deD ongelikten ke
rel, die er niet eens meer jong uitzag, naar een
andere coupé verwees.
Het duurde een geruimen tijd, voordat de
achtergeblevenen hunne opgewondenheid waren
meester gewordon en daarna stoorde niets meer
hunne rust. Terwijl haar beide medereizigers
zachtjes weer insluimerden, zat Manon in diep
gepeins verzonken. Op den ingeslagen weg mocht
zij niet voortgaan, zij moest hooger op, daarheen,
waarheen haar verfijnd gevoel, haar wenschen
en denken haar riep. Maar was dat nier een
nog veel gewaagder schrede Die zou haar voe-
ren in klingen en standen, waarbinnen zij zich
niet tehuis gevoelde. Niet tehuis? Waar was zij
dut eigenlijk wel Tot welken stand behoorde
zij Haur verstand en hare beschaving deden
haar verre verheven zijn boven den laagsten, ook
nog boven den middenstand, zooals zij ervaren
had. Waar zou haar plaats dan anders zijn dan
ouder de beschaafden
DERDE HOOFDSTUK.
Het was nog vroeg in de den avond het weer
wa9 slecht, regenachtig eu windering en daarom
was het eerder donkei dan gewoonlijk.
De winkels en uitstalkasten in de hoofdstad
straalden in het volle gaslicht, vooral in de
hoofdstraten, waar aanzienlijke goudsroidswinkels
hunne rijke schatten ten toon spreidden. Iu
een van deze laatsten vinden we Manou terug.
Wat een tegenstelling van gi9te:en met heden.
Hot zelfbewustzijn scheen haar nog verhevener
te hebben gemaakt en, welk voornemen zij ook
mocht koesteren, welke rol zij zich ook mocht
hebben opgelegd, zeker is het, dat zij in alles
even consequent bleef.
Haar gezicht schitterde van vreugdo en, toen
zij zich van den rijkgestikten Turkschen Shawl,
dien zij losjes om het hoofd had geslagen, ont
deed, kon zelfs de juwelier, die achter de toon
bank stond, een kreet van bewondering niet on
derdrukken. Er scheou niemand anders in dan
winkel te zijn, Toen Manon zich hiervan, door
een vluchtige blik, bad overtuigd, verlangde zij
verschillende kleinodiën te zien.
Met verstandigen blik monsterde de koopman
de geheele verschijning der koopster, legda on
der tallooze buigingen en woorden eene menigte
zeer kostbare sieraden op den marmereren tafel
on kwam telkens weer met andere aanzetten,
terwijl hij niet vergat op de eigenaardigheid van
alle iu het bizonder te wijzen. Manon had spoe
dig hare keuze gedaan uit al die kostbare voor
werpen zocht zij een band van het zuiverste
goud die, in Griekschen stijl bewerkt, bestond
uit twee eenvoudige ringen, en vroeg naar den
prijs.
De juwelier noemde dezen en maakte „de
freule" een compliment over haar goeden
smaak.
Aan den muur, naast den toonbank, hing een
spiegel, die tot aan het plafond reikte. Mutton
ging er vóór staan en bevestigde den band in
hare blonde lokken. De tpiegel weerkaatste haar
bekoorlijk gelaat en hare slanke gestalte. Een
tevreden lach speelde om hare lippen zij kon
over haar spiegelbeeld volmaakt tevreden zijn.
Langzaam wendde zij zich van den spiegel af,
toen de deur, die naar de werkpluats voerde,
openging cn een knecht binnenkwam, om aan
zijn baas een voorwerp ter hand te stelien. Na
het vluchtig te hebben bekeken, wendde deze
met een buiging naar de andere zijde van liet
vertrek, in welke hoek thans een heer, dien Ma
non tevoren nog niet had opgemetkl, van een
soplia opstond.
Hij nam het voorwerp, zooals Manon duidelijk
zag, een trouwring, in de hand, bekeek het
nauwkeurig en sprak zijne tevredenheid over
het goed gelukken der reparatie uit, stak het in
den zak, betaalde den gevraagder» prij9 en greep
naar zijn hoed. Het was een breedgeschouderde
man met voornaam bleek schoon gelaat. Nog
eens wierp hij een rustigen blik op Manon, voor
hij den winkel verliet.
Ook Manon deed zoo, nadat zij betaald had en
met haastigen tred spoedde zij zich naar het
voornaamste hotel, waarin zij gisterenavond laat
haar intrek had genomen en besteeg de met ta
pijten belegde trap, die naar de eerste verdie
ping voerde.
Op den met planten en beelden gedecoreerden
gang trad haar de kellner met een hoffelijke
buiging tegemoet. „Er zijn verscheiden doozen
en kisten aangekomen ik heb ze zooals de ba
ronesse mij heeft bevolen, aangenomen en in den
corridor gezet. De etiketten, met de namen der
firma's, zijn op elk pakket afzonderlijk geplakt'
zoodat eene verwisseling onmogelijk is.
Manon bedankte hem met een hoofdbuiging;
hare wangen gloeiden van vreugde en trots. Hoc
goed speelde zij hare voorname rol, wut gevoelde
zij zich behagelijk en lekker; ach hoe verrukke
lijk was het toch, rijk en voornaam te zijn I Drie
jaren, misschien wel vier, zou zij zoo kunnen
leven. Het zou het glanspunt van haar geheele
bestaan vormen en niemand zou er ooit iels van
vernemen I
De kellner was voor haar gevlogen en had de
deur harer kamer voor haar geopend een rijk
gestoffeerd vertrek, waaruit licht en warmte haar
tegemoet straalden, lug voor hare oogen. Zij be
val het diner onmiddellijk te brengen; snel als
de wind, stoof de kellner heen. Nog stónd zij
in den helder verlichten corridor en beschouwde
de doozen, die voor haur waren aangekomen, die
de ir.koopen inhielden, die zij gedaan had en in
het bizonder monsterde zij den grooten stevigen
koffer, die in het vervolg hure garderobe zou in
houden en die haar, zooals te voorzien was, nog
laugc jaren in haar leven zou vergezellen, wan
neer zij het goddelijke leventje van thans reeds
lang achter den rug had en ze weer met eigen
banden een stukje brood moest zoeken te ver
dienen.
In den corridor was een andere deur openge
gaan eu in de deurpost stond een heer, gekleed
om uit te gaan.
Manon, die half verschrikt opkeek, zag in het
rustige kalme gezicht van den lieer, dien zij,
een half uur geleden, bij den juwelier had aan
getroffen, Een vluchtige trek, die bewees, dat
zij hem erkende, vloog over haar gelaat, snel
bukte zij zich en, bij de haastige beweging,
waarmede zij een groote doos over den drempel
begon te dragen, viel deze haar uit de handen
en rolde den vreemdeling voor de voeten, zoodat
zij hem den weg versperde.
(Wordt vervolgd.)