Nummer 60.
Donderdag 1 Augustus 1901.
24e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
IOHOPOL - THEE
den Drempel van het Paradijs,
ANTOON TIELEN,
Theod. WESSELS,
TANTE SANNE
5
4
Uitgever:
Ongehoord is het succes
der
W AALWIJK.
Bekendmaking.
Aan Z. E.
Paul Kruger.
FEUILLETON.
Een enkel woord over
Kaïniet.
Het Nieuwe Ministerie.
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f0.75.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
WAALWIJK.
Advertentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel
ROTTERDAM.
Verkrijgbaar bij den Heer
ter uitvaart.
Moest dan uw laatste straal van vreugde,
Uw laatste ster nog ondergaan,
Transraalsche Balling in Europe?
Wat rest U nog aan troost en hope
Op uwe lange lijdensbaan
Uw vierkleur met het doffe lamfer,
Die zooveel heldenmoed bedekt,
Heeft thans, gedrenkt met bloed en tranen
Ook over haar beur zware banen
In diepen weemoed uitgestrekt.
Zij heeft de volle ramp zien dalen
Uit de onheilzwangere oorlogswolk
Zij heeft aanschouwd en meêgeleden
Zij heeft met U, voor L gebeden
En voor uw strijdend, lijdend volk.
En moe van zien, en mee van lijden,
Leï zij het hoofd ter ruste neer
Geen blik heeft u meer toegeblonken,
Maar 't erfwoord heeft u toegeklonken
//Stel uw vertrouwen op den Heer
Nu is 't als galmen de uitvaartklokken
Uit 't verre Zuid in Neerland na,
Een lied van hulde, een zang van rouwe
Aan de edele, onverschrokken Vrouwe,
Aan de heldhafte, trouwe Ga.
Een dubble macht nam gansch uw liefde,
Uw geest en hart eu leven iu,
Gescheiden ja, maar steeds vereenigd,
De smarte, door de trouw gelenigd
Uw Volk en Uwe Gemalin.
Een heilig ideaal verhoedde,
Dat thans ook niet uw harte brak
En Neêrlands Koningin was de eerste,
Die tot u 't woord van troost, hel teerste,
In 't namelooze lijden sprak.
En Neêrlands volk vocht met het uwe
Den zwaren, onherstelbren slag;
In stiller, eerbied treedt het nader,
Eu uit zijn hart naar 't uwe gaat er
Een stroom van innig rouwbeklag.
Een wensch, een vrome zielebede
Verhoor haar, o genadig Heer
Stijgt uit de horst der Leeuwendalers
//O God, geef Gij aan de Transvalers
Hun vrijheid en hun Kruger weer!"
(L. K.)
A. H. M. RUYTEN.
Ofschoon het gebruik van kunstmeststoffen
in de laatste jaren in sommige streken zeer
is toegenomen, zijn er toch nog vele land
bouwers, die er afkeerig van zijn. Vaak
gebeurt dat, omdat ze wel eens slechte uit
komsten gezien hebben bij anderen. En
't is waar, sommige landbouwers hebben
wel eens minder gunstige resultaten van het
gebruik der genoemde meststoffen. Doch
die ongunstige uitkomsten zijn dan veelal
het gevolg van een verkeerde behandeling
van het land, van het bemesten op een ver
keerd tijdstip, enz. Vooral de Kali of Potasch
meststoffen staan bij sommige landbouwers
slecht aangeschreven en worden bijgevolg
nog niet zooveel gebruikt als zij verdienen.
De Kali of Potasch is zoo noodzakelijk voor
deu groei van alle gewassen, dat op een
bodem, die deze stof niet, of in geringe hoe
veelheid bevat, geen enkel landbouwgewas
zou gedijen. In sommige streken wordt nog
in 't geheel geen Kaliemest gebruikt, in
andere is het slechts het Kaiuiet, dat eenige
bekendheid heeft verkregen, maar toch nog
niet algemeen is doorgedrongen. En dit
laatste komt veelal, omdat de weinigen, die
het gebruiken, het niet goed doen, en zoo
een voorbeeld geven, dat men liever niet
navolgt.
Ik wensch heden over het gebruik van
Kaïniet een enkel woord te zeggen.
Kaïniet is een stof, die behalve de Kali
waarom het in de eerste plaats te doen is'
ook nog andere stoffen bevat, voornamelijk'
Chloorverbindingen. De chloor der Kaïniet
verbindt zich in den bodem zeer spoedig met
Kalk, vooral wanneer deze in het bodem
water opgelost voorkomt. Op die wijze ver
bonden, zakt de chloor spoedig naar den
ondergrond en doet in 't geheel geen schade
meer. En de Kali, zakt die dan ook niet
weg Neen, die wordt door den grond
vastgehouden. Aangezien het voor de
meeste planten wenschelijk is, dat de chloor
verwijderd wordt en dit ook voor den toe
stand van den bodem beter is, moet dus
en dit volgt uit het voorgaande duidelijk
de Kaïniet-gebruiker aan twee zaken
denken n.l.
lo. Kaïuiet moet voor een voorjaarsgewas
in den herfst gegeven worden, of zoo vroeg
mogelijk in den winter.
2o. Wie Kaïniet gebruikt zorge, dat zijn
bodem Kalk bevat.
Ik kan op dit laatste niet te sterk aan
dringen. Over het algemeen wordt er te
weinig kalk gebruikt en dat is een der oor
zaken, waarom de meeste kunstmeststoffen
uiet zooveel voordeel afwerpen, als mogelijk
is. Nemen wij nu een voorbeeld.
Veronderstellen wij, dat een boer een per
ceel vrij lichten zandgrond met rogge wil
bezaaien en dat er aardappelen op hel land
hebben gestaan. Laat ons tevens aannemen,
dat er het vorige jaar Kalk (schuimaarde,
landbouwkalk of mergel b. v.) op deu grond
is gebracht, zoodat de bodem genoeg kalk
bevat. Aardappelen zijn zeer kaliroovend.
Het is daarom, en ook omdat de rogge
voor een Kalibemesting zeer dankbaar is,
duidelijk, dat men, zoodra de aardappels van
het land zijn, zich moet haasten om het land
van Kaïniet te voorzien. Men geve van
600800 Kg. per H.A. Is het land door
stalmest of chilisalpeter nog rijk genoeg aan
stikstof, dan stelle men een salpeterbemes
ting uit tot het voorjaar. Doch men ver-
zuitne in geen geval, vooral als tnen Klaver
onderzaait, superphosphaat of eenige andere
phosphorbemesting te geven. Wanneer de
rogge in 't geheel geen stalmest krijgt, zal
een salpeterbemesting van 300 Kg. per H.A.
zeer noodig blijken. Gewoonlijk wordt
echter het roggeland versch bemest met
stalmest en de landbouwers op het zand
zaaien rogge, als ze mest hebben. Ze
zaaien daarom als 't ware den heelen herfst
eti winter door. Zoodra er weer wat mest.
is, zaait men weer een perceel. Het is
waar, dat rogge zeer goed gaat op stalmest,
doch het is toch zeker beter, het zaaien
achtereen te doen plaats hebben. Omdat
men nu niet altijd stalmest in voldoende
hoeveelheid voorhanden heeft en ten tweede,
omdat stalmest alleen niet doelmatig is,
geve men kunstmest. Wie per II.A. b.v.
800 Kg. Kaïniet, 300 Kg. superphosphaat
geeft en daarbij sta'mest geeft of ter ver
vanging van dit laatste 800 Kg. chilisal
peter, alles gerekend per II.A., zal een
uitstekenden oogst krijgen en zijn uitgave
ruimschoots vergoed zie t.
Omtrent de leden van het nieuwe Mini
sterie, wier namen hedenavond zeer waar
schijnlijk in de Staatsct. verschijnen, kan
het volgende worden medegedeeld
Dr. A. Kuyper, (Kabinetsformeerder),
Minister van Binnenl. Zaken, tevens minis
ter-president, is sedert 1891 lid der Tweede
Kamer voor Sliedrecht, van 1874 '77
voor Gouda. Iu 1863 promoveerde hij tot
doctor iu de godgeleerdheid en werd achter
eenvolgens predikant te Beesd, te Utrecht
en te Amsterdam. Bij de oprichting der
Vrije Universiteit werd hij benoemd tot
hoogleeraar aan die inrichting. Dr. Kuyper
ia voorzitter der antirevolutionaire partij.
De Minister van Buiteulandsche Zaken,
rar. R. Melvil baron van Lynden is sedert
1 Mei 1887 rechter in de rechtbank te
Utrecht en sedert 1887 lid der Eerste Ka
mer voor de provincie Utrecht. Hij behoort
tot de rechterzijde der antirevolutionairen.
Mr. J. A. Loeff (Katholiek), Minister
van Justitie, (geboren in het naburige Baard
wijk, dat hij 1.1. Zondag nog bezocht en
waar zijne familie nog woont,) is een nog be-
trekkelijk jong advocaat, in 1887 te 's-Bosch
ingeschreven en daar onder zijn confrères
zeer gezien, zoodat hij door hen tot lid
van den Raad van Toezicht en discipline is
benoemd. Eerst sinds 1896 is hij lid der
Tweede Kamer voor het district 's Bosch en
heeft daar meestal aan rechtsgeleerde debat
ten deelgenomen. (Zie verder hier achter.)
Generaal J. W. Bergansius (Katholiek),
Minister van Oorlog is van 1888 1891
reeds in het vorig kerkelijk Kabinet minis
ter van Oorlog geweest, heeft toen een
legerorganisatie met afschaffing van plaats
vervulling voorgesteld, welker afdoening hij
echter wegens zijn aftreden na de verkiezin
gen van 1891 niet heeft mogen ten einde
brengen. De vorige maand is hij tot ka
merlid voor Eist gekozen.
De gepens. vice-admiraal G. Kruys, die
als Minister van Marine zal optreden, heeft
dat ambt reeds een paar maanden, van
Maart tot Aug. 1891, vervuld, als opvolger
van den lieer Dyserinck in het Kabinet-
Mackay, dat na de verkiezingen van dat jaar
zijn ontslag nam.
De heer mr. J. J. I. Harte van Tecklen-
burg (deze twee laatste woorden heeft hij
eerst sinds eenige jaren bij zijn familienaam
gevoegd,) minister van financiën, is sedert
1888 lid der Tweede Kamer voor het Ka
tholieke district Grave. Hij is een bekwaam
jurist, maar heeft ook op economisch ge
bied zich bewogen en 11 jaar geleden een
vlugschrift geschreven, waarin hij een soort
van protectionisme heeft aanbevolen.
De heer mr. J. A. De Marcz Oyens,
Minister van Waterstaat, Handel en Nijver
heid, is sedert 1885 met den titel van
„Administrateur", hoofd van de afdeeling
//Handel en Nijverheid" bij het departement
van Waterstaat enz waarvan hem dus nu
de geheele leiding is opgedragen. Hij be
hoort mede tot dc anti-revolutionuairen en
is een man van veelzijdige kennis.
De minister van koloniën Jhr. mr. T. A. J
Van Asch van Wijck is vroeger lid dei-
Tweede Kamer geweest voor Amersfoort en
werd in 1890 als gouverneur naar Suriname
gezonden. Na ziju terugkeer kozen de
Staten van Zeeland hem, in 1896, tot lid
der Eerste Kamer. Hij is sedert een jaar
burgemeester van Amersfoort, maar is
voor zoover wij weten nooit in Ned.-
Indië geweest.
Er zullen, wanneer het nieuwe Kabinet
aldus blijkt samengesteld, nieuwe Kamer
leden moeten worden gekozen in de Eerste
voor Utrecht en Zeeland, iu de Tweede
eet
De Echo van het Zuiden,
VaalfQksthe en Liasslrulsrke Courant,
De Burgemeester der gemeente Waalwijk, roept
bij deze op de na te noemen milicien-verlofgangers
dezer gemeente, van de lichting ]89S, om op de
dagen en plaatsen achter ieders naam vermeld
ouder de wapenen te komen.
J. van Kregten, 6e Reg. Int. 29 Aug. 1901 tc Breda.
L. J. Ooraens. idem. idem. idem.
A. Hensen, idem. idem. idem.
J. F. J. Knepflé, idem. idem. idem.
G. Werkman 3e Reg. veldart. 30 Aug. 1901 idem.
Waalwijk, 20 Juli 1901.
De Burgemeester voornd.,
J. TIMMERMANS Wz. Wd. B.
qgMnB-aa-riiBami ■miiimi wni» iiuitnam
48.
Daar nauwelijks twee schreden van haar af,
- ging den innu, die zij zoo smartelijk beminde,
"oe dikwijls had zij zich in eindelooze nachten
4e mogelijkheid afgeschilderd, dat het toeval hem
nog eens op haren weg zou voeren en wat zij
4&n doen en zeggen zou I En thans zeide zij in
tat geheel nietshaar schoot niets te binnen
al die fraaie woorden, die zij bij elkaar had
gezocht, om zijn hart te ontroeren. En toch was
''j geenszins buiten bezinning, integendeel, zij
lette nauwkeurig op, waar den weg overstroomd
w&s, en waar een steen lag, waarvoor zij uit den
*«g moest gaan. Zij zag ieder zijner schreden, toen
hij in gelijken tred en op een betamelijk»» af
pand, naast haar liep zij voelde zijne hand aan
'lei kraag van den mantel, die hij over haar
hoofd had geslagen en daar vasthield, om haar
[egen den regen te beschermen dat was de
l'atste gunst van het noodlot; Manon wist, dat
!'j niets meer te hopen had. Het logemeDt was
eindelijk nabij. Het onweer was wel iets minder
hevig geworden, maar altijd nog lievig genoeg,
0m voor Manon een schuilplaats noodzakelijk te
®aken. Na veel heen en weer praten met den
kastelein, in wiens huis de zuchtende feestgeuooten
t{n toevlucht hadden gevonden en schouder aan
nhouder op het opklaren van de lucht stonden
wachten, gelukte het Brunneck, in het kamertje
'so den stalknecht een onderkomen voor Manon
18 vinden.
Hij nam haar den, door liet water zwaren,
aantel van de schouders en breidde dien over
te" stoel uit.
rEn u r" vroeg zij, toen zij bemerkte, dat hij
'eer wilde teruggaan.
»lk vind misschien nog wel een ander hoekje,
"aar ik het onweer kan afwachten."
»ln zulke omstandigheden zijn plichtplegingen
"'ei op hun plaatsblijf hier, mijnheer Brun-
^eck, ik weet zeer goed, dat dit onze laatste ont-
moeting isik zal sterk zijn."
Zooder te antwoorden, volgde hij haar in het
kleine kamertje, welks geheel ameublement uit
een bed, een tafel en een stoel bestond. Hij ging
naar het venster, bracht zijn voorhoofd tegen de
ruiten en keek naar buiten, hoe het water in de
dakgoot stroomde ea in volle stroomen op de
plaats plaste. Hij was even bleek en stil als het
meisje, dat, met het gelaat in de handen verbor
gen, op den kant van het bed zat.
Ach, hoeveel leed, hoe onnoembaar veel verdriet
hadden deze twee inenschen elkaar aangedaan!
De tijd vloog voorbij, het eentonige bruischen
van het water en het plassen van dc dakgoot
hield op de dikke, zware wolk deelde zich
aan het firnament iu verscheidene deeleu. De zon
liet twee gulden stralon in liet kamertje vallen
en verborg toen haar gelaat weer achter de wolken.
De bleeke, ernstige man verroerde zich niet
hij hoorde en zag niet, hoe beneden lachende
stemmen weerklonken, hoe dc dames, met de
japonnetjes hoog opgenomen, met lichte schreden
over da schitterende waterplassen sprongen en
het terrein verlieten, hoe de kippen kakelend uit
haar schuilplaats onder de schuur te voorschijn
kwamen en vroolijk met de vleugels sloegau.
Jonge mannenstemmen hieven, bij het verder
gaan, het schoone gezang aan„wie heeft u, heerlijk
reuzenwoud, zoo trotsch eu S'.atig opgebouwd?"
Het was tijd om te gaan
Manon verhief zich langzaam, ging, met zachten
tred, naar den in smartelijk poinzen verzonken
man, knielde neder, omvatte zijne voeten en
smeekte met hartverscheurende stem
„Vergiffenis vergiffenis!"
Brunneck sprong op, verschriktverstoord
„Vergiffenis!" smeekte zij nog eens, terwijl zij
hare oogen vol tranen tot hem opsloeg.
„U vergeven, dat je mij mijn hart hebt ontsto
len sprak hij op bitteren toon en toch trilde
er iets in zijne stem, als diepe, onuitsprekelijke
droefheid. Ik was een dwaas, dat ik u vertrouwde,
terwijl ik wist, dat ik tot die menschen behoorde,
die gedoemd zijn voor eeuwig een eenzaam leven
te leideu. Ik heb een hoogen prijs voor dat be
wustzijn moeten betalen. God weet het, een veel
hoogeren dan andere menschen daarvoor betalen
/Het heeft mij tot een ongelukkig inensch ge
maakt, wien het leven tot last is. Ik heb ie
bemind, Manon, zooals zelden een vrouw wordt
bemind. Toen ik mijne moeder naar haar laatste
rustplaats geleidde, heb ik eerst geweten,
hoezeer ik u heb bemind, want dc smart over
het verlies van die dierbare vrouw was eene
zachte, bijna zou ik kunnea zeggen eene troost
rijke. ik hoop op een wederzien; de smart,
die ik terwille van jou leed, bracht mij tot ver
twijfeling tusschen on» tweeën kan er geen
band bestaan en toch wilde mijn arm, trouw
hart u niet laten schieten I Wanneer ik geloofde
uw beeld met vuur en zwaard uit mijne borst
te hebben gerukt, dan kwam het mij deu vol
genden dug weer in al zijne bekoorlijkheid voor
den geest. Ik zelf schrok voor de kracht
van dezen onderdrukten hartstochten mijne
moeder."
„Uwe moeder?" vroeg Manon, stamelend.
„Die stierf kort r.adat u Nhad verlaten.
Zij stierf met woorden van liefde en vergiffenis
voor uzij heelt mij bekend, dat zij sterk
legen eene verbinding van ons beiden was ge
weest en ons van elkander verwijderd had ge
houden thans weet ik alles. Wij hebben te
weinig gedaan om uw vertrouwen te winnen,
misschien was ik daarvoor ook niet de rechte man.
Het voortdurende wantrouwen tegenover anderen
heeft mij egoïstisch gemaakt maar ik ben tot
mijzelve teruggekeerd en heb u reeds lang ver
geven I Hebt u gehoord. Manon, dat ik geen wiok
meer jegens u koester?" Hij bukte zich verder
voorover naur de knielende gestalte; misschien
vreesde hij, dat zij bewusteloos was geworden
bij hoorde haar snikken en zag het zenuwachtig
schokken van haar lichaam.
Eene vreeselijke ontroering had haar aangegre
pen en nooit weer in zijn geheele leven vergat
iiij deu blik, dien zij tot hem opsloeg. Met een
vurigen druk vatte zij zijne hand eu bracht die
aan hare lippen.
Tot in de ziel ontroerd, bevrijdde hij zich en
liep met sDelle schreden de kamer op en neer.
Hij was bleek als een geest.
Men hoorde op den trap loopen.
Eerst na herhaald kloppen, deed Brunneck
„binnen" hooren.
Het was de kastelein, die met de vraag kwam,
of zij niet liever naar een beter vertrek wilden
verhuizen, dat, door het vertrek der gasten, thans
beschikbaar was. Brunneck bedankte en beval
den wagen voor te laten komen.
Toen de waard zich had verwijderd, zeide hij
snel: „De koetsier zal u naar Woltersdorf terug
rijden. Bent u van plan, daar Dog lang te blijven
„Neenik heb reeds eens om mijn ontslag
gevraagd en zal dat nog eens doen."
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
„Juffrouw Ritter, u wilt met alle geweld Wol
tersdorf verlaten; mag ik niet weten waarom?
Zonder reden laat men zijne betrekking toch niet
varen. Als ik de reden wist, zou ik er misschien
verandering in kunnen brengen. Bent u beleedigd,
omdat wij u eergisteren op het terrein der wed
rennen hebben achtergelaten Maar u bleeft wel
een uur weg; Jacques liep als een bezetene, om
u te zoeken, maar hij kon h niet vindende
dames en mijne moeder, die, als er onweer komt
opzetten, altijd zeer angstig is, noodzaakten mij
letterlijk om weg te rijden. Brunneck bood zeer
bereidvaardig aan, de zorg voor u op zich te
nemen, hij wilde u in zijn wagen naar Wolters
dorf laten brengen, wat bij immers ook heefr
gedaan hij heeft zijn plicht als cavalier ten
volle vervuld. Wat was uw plan dan eigenlijk
„Mevrouw de baronesse, wees zoo goed, dat
alles aan mij over te laten ik kan niets anders
doen dan mijn verzoek herhulen, alleen wenschte
ik te zeggen, dat het persoonlijke redenen zijn,
die mij dringen heen te gaan."
„Nu, met geweld wil ik niet terughouden
wanneer u beslist wilt gaan ga dan 1" De
jonge baronnesse wierp verontwaardigd het hoofd
in den nek. „Wanneer wilt u vertrekken?"
„Zoo spoedig mogelijk, vandaagmorgen
„Zoo vlug gaat dat niet, ik moe» eerst naar
eene andere dame omzien nu wij zullen zien,
laten wij zeggen vandaag over eene week. In
dezen tijd valt mijn verjaardag, waarop ik een
groot gezelschap verwacht, daarbij moet u mij
uwe diensten nog eenmaal verleenen. Dus, heden
over een week, eerder niet."
fU moest mij niet verlaten, ik ben al te zeer
aan u gewend," meende mevrouw Burkhart, toen
Manon deze haar aanstaand vertrek mededeelde.
„Wij willen allen te samen naar Zgaan en
dan kurt u mij het graf van Helene wijzen, er
bestaat voor mij geen twijfel meer, dat zij liet
geweest is. Ik heb mij per draad tot den Vrijheer
von Stamm om de photografie gewend en hij
heeft die mij onmiddellijk toegezonden; daarin
heb ik de moeder van Helena herkend. Nu wil
ik nog iets in vertrouwen mededeelen, ik heb
Seefeld teruggezien en hem duidelijk herkend...
het heeft er allen schijn van, dal hij bij mij wil
inbreken, om het erfdeel van Helene met geweld
te bemachtigen. Ik heb geld en bij zal dat heb
ben omtrent de dood van Helene, kortom, ik wil
hem zijn vreesclijk geheim alkoopen."
„Wees voorzichtig, mevrouw... ik waarschuw
n voor Seefeld I Zelve hebt u gezegd, boe gevaar
lijk hij is; boe gemakkelijk zoudfc gij in een strik
kunnen vallen, die hij voor u heeft gespannen
Laat u in elk geval niet alleen met hem in, hij
zal u om den tuin leiden want hij is sluw
en onbeschaamd."
„Dat weet ik allemaal, juffrouw Ritter, en ik
zal op mijne hoede zijn. Ik kan er echter geen
getuigen bijnemen, want dan zou hij niets los
latenenfin, wij zullen zien" De oude vrouw
lachte Cjiitjes. „Hij zal komen, dat staat vast;
want hij verkeert in grooten nood en d speur
honden zitten hem op de hielen. Mijnheer Brun
neck heeft mij verteld, dut Seefeld reeds vóór
maanden uit de gevangenis was ontsnapt, maar
de politie i9 hem weer op het spoor."
„Hebt u aan Biuiineck verteld, dat u Seefeld
hebt gezien
„Neenik volg mijn eigen plan. Weet u
dut ik al met Seefeld heb gesproken
„IJ f" Manon verschrok hevig.
„Wees maar niet bangVan uit mijn ven
ster heb ik hem onlangs loegeroei en, om op
Lisa's verjaardag, wunneer aller, in het elot de
handen vol hebben, mij te komen bezoeken. Hij
sluipt bijna iederen nacht om hel paviljoen."
„Hij zal niet komen,* riep Manon vol vuur;
zij rilde letterlijk bij de gedachte, dut die schurk
zicli hier in de nabijheid ophield.
„Hij komt wel want hij heeft geld noodig
en hij weet, dat ik de man van Helene geen
valstrik zal leggen. Ik wil hem voorthelpen,
opdat hij in een ander land zijn spitsboevenstre*
ken kan voortzetten."
(Wordt vervolgd.)