Nummer 73.
Zondag 15 September 1901.
24e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste blad.
m
lOffOPOL - THEE
De Zuid-Afrikaansche oorlog,
ANTOON TIELEN,
Theod. WESSELS,
en
Uitgever:
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
Probeert vóór alle andere
soorten
WAALWIJK.
FEUILLETON.
WAALWIJK.
ROTTERDAM.
Verkrijgbaar bij den Heer
V
cho van het Zuiden,
Waalwpsclie en Langstraatscbe Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
A bonnementsprijs per 3 maanden f ü."5.
Franco per post door liet geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
Advkrtentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, grooto
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel
«'■I-UBBg'gggg-iLJ - _1. Jl-LI j- ja
OOO
Dr. Nolens stelt in de Venloosche Ct."
de vragen
„Wat zal het nieuwe Ministerie doen?
Welke wetsontwerpen zal liet indienen
Hoewel de vraag met zekerheid eerst kau
beantwoord worden, nadat de Troonrede
zal uitgesproken zijn, zegt dr. Nolens, dat
//wie rekening houdt met de denkbeelden
van den Kabinetsformeerder, dr. Kuyper,
laatstelijk uitgesproken o. a. in zijne arti
kelen „Ons program van Urgentie," en met
het aanvullingsprogram van de Katholieke
Kamerleden, moeilijk zal kunnen ontkennen,
dat verplichte verzekering van loontrekken
den tegen invaliditeit en ouderdom op den
voorgrond staat."
„Vriend en vijand verwachten van dit
Ministerie de verzekering tegen invaliditeit
en ouderdom."
Dr. Nolens herinnert nog aan het ver
loop, dat de studie dezer verzekering reeds
gehad heeft, aldus
In 1895 werd eene commissie benoemd
om de verzekering van loontrekkenden te
gen ouderdom te onderzoeken.
Deze commissie bracht in 1898 verslag
uit, maar kwam tot de negatieve verklaring,
5.
Niets, zei de oude kassier, ik heb absoluut
niets gevonden. Maar morgen zal ik naar de
Fransche bank gaan om te vernemen of uw vader
daar misschien zijn vermogen belegd heeft.
Mijn God, wij zijn verloren, mompelde de
grijsaard, toen hij de trap afging, na op hartelijke
wijze afscheid van JohanDa te hebben genomen.
X.
Ge hebt zooeven naar inlichtingen omtrent
mijn vader gevraagd, begon Johanna, toen de
kassier hem had verlaten, die zal ik u geven
Mijn arme papa was een energiek, flink man, die
in zijn vrcegere jaren een veelbewogen leven ge
leid heeft. Hij was vao arme familie. Op twintig
jarigen leeftijd ging hij naar Amerika, waar hij
zich allereerst in New-York vestigde. Later
vei trok hij naar Californië en hield daar enkele
jaren verblijf; toen hij dertig jaar was, begaf hij
zich ten slotte naar Buenos-Ayres, waar hij twee
jaar bleef en met het aankoopen van landerijen
goede zaken deed. Daarna keerde hij naar Parijs
terug, trad daar in het huwelijk en stichtte de
b&nkierszaak, die door zijn flink beheer voortdu
rend in bloei toenam, tot het verschrikkelijk
Zij voleindigde den zin niet en drukte opnieuw
den zakdoek tegen de oogen.
En kent gij niemand, die een wrok tegen
hem kan koesteren?
-- Niemand. Papa was de goedheid zelve; zijn
huis en zijn beurs waren steeds voor eiken onge
lukkige geopend.
Maar die reizen die herhaalde bezoeken,
mompelde Bidach, als in gepeiDS verzouken.
Maar wij moeten ocs ook met de weggesloten
geldswaardige papieren bezighouden, wilt ge mij
toestaan, mejuffrouw, de brandkast eens in oogeu-
schouw te nemen
Johanna knikte, bij wijze van toestemming en
Bidach schoof de gordijnen op zijde, om het volle
dat zij in beginsel de verplichte verzeke
ring tegen ouderdom en invaliditeit raad
zaam oordeelde, zelve aanvankelijk een plan
voor deze verzekering had ontworpen, maar
de invoering van dit stelsel toch niet wen-
schelijk achtte.
Door het nu afgetreden ministerie werd
deze verzekering van zijn werkprogram
afgenomen en overgebracht naar het „pro
gram van studie."
Eén van de hoofdmoeilijkheden is deze
hoe het aan te leggen met het thans
levende geslacht van loontrekkenden
Gesteld de verplichting tot premiebetaling
voor of door den loontrekkenden begint op
16-jarigen leeftijd, dan kan voor dezen de
te betalen premie laag zijn. Maar ook de
arbeiders, die thans, bij het in werking
treden der wet, ouder zijn, moeten in de
verzekering worden opgenomen. Voor hen
zal, al naargelang zij hongeren ouderdom
bereikt hebben, de premie hooger moeten
zijn voor velen zoo hoog, dat zonder
bijdrage van den Staat er niet aan te den
keu valt.
Een moeilijkheid, die steeds dezelfde blijft.
De vorige regeeriug heeft nu kort voor
haar aftreden een ontwerp van wet ter
beoordeeling gezonden aan de Kamers van
Arbeid.
Met die adviezen zal ook deze Regeering
haar voordeel kunnen doen.
Maar in ieder geval wordt van haar een
voorstel verwacht.
En die verwachting zou nog dringender
worden, als alle gevallen bekend werden,
waarin zooals dit voor eenige dagen ge
schiedde, werklieden, die dertig en meer
jaren trouw en eerlijk de nijverheid gediend
hebben, eenvoudig ontslagen werden, omdat
zij „te oud zijn."
De tijd, waarin zoo iets „natuurlijk" ge
vonden werd, is voorbij.
Het kan niet andersvele wetten zijn
ook voor hen, die vooral aan brood behoefte
hebben niet veel meer dan steenen.
Moge de wet, regelende de verplichte
verzekering tegen ouderdom enz die, juist
als de behoefte aan dat brood, het drin
gendst is en 't leven van de liefdadigheid
het pijnlijkst, dat brood geeft, zoo kort
mogelijk op zich laten wachten.
Al zou dit Ministerie niets anders tot
stand brengen, dan nog zou er reden te
over zijn om zijn optreden te zegenen.
Tkht te hebben. Toen hij de kast oplettend bezag,
kon hij een kreet ran verbazing niet onderdruk
ken en snel liet hij zich op beide knieën neder
om het slot aan een nauwkeurige bezichtiging te
onderwerpen, waarbij zijn vinger», voorzichtig
tastend, over de naden in de deur gleden.
Hebt ge iets bijzonders ontdekt? vroeg Jo
hanna.
Snel stond Bidach op.
Eigenaardig, sprak hij hafluid, terwijl zijn
gelaat een ernstige uitdrukking aannam, er is
iemand hier geweest, vervolgde hij oveituigd,die
getracht heeft de kast te openen, dat lijdt geen
twijfel.
Onmogelijk, mijnheer Bidach, riep Johanna
doodelijk ontsteld uit.
Ik zie hier krassen in het ijzer, die onloo
chenbaar van een breekijzer afkomstig zijn. Zijt
ge er volmaakt zeker van, dat geen enkele uwer
bedienden?
Ten volle, allen zijn reeds langer dan 15
jaar bij ods. Hun trouw is boven alle verdenking
verheven.
Staat go mij toe, hen aan een verhoor te
onderwerpen
Zeker, maar ik zou u willen verzoeken, tegen
niemand ook maar het minste vermoeden te laten
doorschemeren.
Wees onbezorgd, mejuffrouw.
Johanna schelde en het volgend oogenblik ver
scheen Frans, de kamerdienaar in de deur.
Kom binnen, sprak de rechercheur, ik weet,
dat go zeer aan uw overleden heer gehecht
waart, en ik ben overtuigd, dat ook gij alles in
het werk zult stellen om zijn moordenaar op te
sporen.
O. zeker, daarvoor offer ik alles op, gaf
Frans ten antwoord en onwillekeurig vouwde hij
zijn handen saam. Frans was een flink gebouwde
man van ongeveer veertig jaar, met een open,
vrijmoedigen blik aan zijn oogen zag men, dat
hij geschreid had.
Nu dan, ging Bidach voort, ik heb onomstoole-
lijke bewijzen, dat hier eenigen tijd geleden
iemand met kwade bedoelingen in het vertrek
vertoefd heeft.
Wat? Maar mijnheer, dat is niet mogelijk!
Niets is onmogelijk, beste vriend, merkte
Bidach droogjes op.
De bediende schudde niettemin ongeloovig het
De buitensporige vreugde, in de Engelsche
pers over de vernietiging van Lotter's com
mando aan den dag gelegd, is het bewijs
hoe ongerust men in Engeland over den
gang van zaken in de Kaapkolonie is en
hoezeer men er aan een opwekking toe was.
Die opgewonden blijdschap is evenwel weer
oorzaak geweest, dat men schromelijk aan
het overdrijven is gegaan. Met Lotter's
gevangenneming is de inval in de Kaapko—
louie feitelijk tot een einde gebracht, heette
het. Er blijft nu nog slechts met Scheepers
af te rekenen en diens gevangenneming
is onvermijdelijk en wij Eugelschen zijn
weer heer en meester in de kolonie.
Wij hebben de beteekeuis van Lotter's
échec geen oogenklik onderschat, maar zijn
strijdmacht maakte ten slotte toch slechts
ongeveer een honderdste deel van de ge
zamenlijke Boereumacht uit. Het ergste is
het verlies van een commandant van Lot
ter's slag maar de geschiedenis van de
laatste negen maanden heeft geleerd, dat
ook de Kaapkolonie^in staat, is telkens weer
bekwame aanvoerders op te leveren. De
dwaasheid der Engelschen van te meenen
dat zij met de gevangenneming van Lotter
en de vernietiging van zijn commando in
de Kaapkolonie het pleit gewonnen hebben,
komt evenwel het sterkst uit in een samen
vatting vau de bewegingen der Boeren ten
zuiden der Oranjerivier. In aansluiting aan
hetgeen daarover reeds meermalen gezegd
is, kan meu, hooewel rekening houdende met
de verbeeldingskracht der oorlogscorrespon-
ten, den toestand ongeveer aldus bepalen
In hel zuiden werkt Scheepers ongestoord
door. Er is vooralsnog geen sprake van
hem gevangen te nemen eu de mededeelingen
van den vrijgelaten magistraat van Steytler-
ville, Cloette, bewijzen (zie hieronder), dat het
dezen jongen Vrijstater evenmin aan vastbe
radenheid als aau nuchter in?icht »n den
juisteu stand van zaken ontbreekt. Aau een
vast geloof in de eindelijke zegepraal der
Afrikanerzaak paart hij ecu helder begrip
van de goede en kwade kansen, die de
Boeren loopen. Zulk een vijand kan enkel
overwonnen worden met krijgsgeweld, en
zoolang de Engelschen dat niet in voldoende
mate tegen hem kuuneu aanwenden, bestaat
er geen enkel vooruitzicht, dat zij de zuide
lijke Kaapkolonie zullen kunnen bevrijden
van deze „plaag", gelijk zij Scheepers liefe
lijk betitelen.
Het schimpen der Engelschen op de
Boerentactiek om gevechten (natuurlijk) te
vermijden is uiets dan teleurstelling, dat hun
gebrek aan voldoende beweeglijkheid hen
niet in staat stelt hun vijand te verpletteren.
De Britsche troepen in de Kaapkolonie
hoofd en ook Johanna vond, dat Bidach zich
door zijn ijver tot valsche gevolgtrekkingen liet
verleiden.
Span uw hersens eens in, vervolgde Bidach,
hebt ge nooit ongewoon gedruisch 's nachts ge
hoord
Nooit, mijnheer, en bovendien sliep immers
bet hondje #Tom" hier altijd op een kleedje, zoo
dat die in elk geval aangeslagen zou hebben.
Dat is een zeer gewichtige mededeeling
dan heeft dus het bezoek overdag plaats gehad.
Het gezicht van den bediende nam meer en meer
een uitdrukking vau ongeloof aan.
Komt u dat zoo onwaarschijnlijk voor drong
Bidach aan.
Maar het is volstrekt onmogelijk, viel Jo
hanna hem opnieuw in de rede. Hoe zijt ge toch
op die gedachte gekomen, mijnheer Bidach?
Pardon, een oogenblik, gaf deze kalm ten
antwoord. Ik zal de vraag duidelijker stellen, ging
hij voort, zich tot den bediende wendend, bedenk
eeas of ge ooit iemand, dien ge niet kendet, in
het vertrek van uw overleden heer toegelaten
hebt.
Ik herinner het mij niet, zei Frans, peinzend.
Weet ge dat wel zoo zeker?
Volmaakt zeker, de eenige, die ongeveer
veertien dagen geleden, tijden» mijn heers atwe-
zigheid, hier geweest is, was een heer van het
kantoor, dien de kassier hierheen gezonden had
om enkele papieren te zoeken.
En hoe heette die man
Daar weet ik niets vanhij zei alleen, dat
hij bij ons op het kantoor was en toen heb ik
hem natuurlijk binnengelaten.
En hoelang is hij alleen geweest?
Ongeveer een uur.
Zoudt ge hem herkennen, als ge hem weer
tegenkwaamt
Zeker, mijnheer. Zijn gezicht was verbrand
door de zon en hij droeg bakkebaarden. Had bij
mij niet gezegd, dat hij op het kantoor werkzaam
was, dan bad ik hem zoo waarlijk voor een zee
man aangezien.
Veirast keek Johanna op en Bidach ging, na
een blik van verstandhouding met het meisje ge
wisseld te hebben voort
Het is goed, vriend. Ge kunt gaan; ik dank
u voor uw mededeelingen. Toen de deur zich
achter den bediende gesloten had, greep Johanna
hebben anders, zou men zoo zeggen, naar
de oorlogstelegrammen en de verliezenlijsien
te oordeelen, niet over gemis aan gelegen
heid tot kloppen met hun tegenstanders te
klagen. Zoodra Scheepers dan ook een
Engelsche macht ontmoet, die niet te groot
is voor zijn kleinere schare, zal hij er geen
het minste bezwaar in hebben den strijd
opnieuw aan te binden. De leeftijd zijner
volgelingen allen zijn beneden de 24
jaar is niet die, waarop een mensch
vreesachtig pleegt te zijn. Een belangrijke
zaak zou natuurlijk een aaneensluiting der
zuidelijke commando's zijn en in die richting
schijnt wel gewerkt te worden. Op dit
oogenblik werken Scheepers en Theron vlak
bij de zuidelijke kust nog ieder op zich zelf
maar het onvermogen der Engelschen om
een van beiden te vangen of te vernietigen
geeft wel een grooteu waarborg, dat zij
desgewenscht zich spoedig kunnen vereenigen
Theroo's terugdrijven door majoor Kavauagh
uit de nabijheid van Mosselbaai heeft geen
andere beteekenis, dan dat het bewijst hoe
vrijelijk de Boereu overal heentrekken kun-
neD. Niet zonder bedoeling zegt een der
bladen naar aanleiding van dit bericht, dat
het den eersten keer is dat een Boerencom-
mando de kust van de zuidelijke Kaapkolo
nie bereikt. Zou daaruit misschien mogen
worden opgemaakt, dat Theron te Mosselbaai
geweest is Het is vermoedelijk Theron's
commando waarvan de correspondent van
de Daily Telegraph spreekt, waar hij zegt,
dat deu 7den een deel van Scheepers troe
pen ongeveer 25 K M. zuidoost van Tonws
rivier trok, terwijl het andere ongeveer 30
K.M. ten noorden van Montagu stond. Dit
is dus vermoedelijk Scheepers zelf geweest.
Aan deze troepen werd de bedoeling toege
schreven zich aau de andere zijde
van den spoorweg met Maritz te vereenigen.
Het laatste bericht, dat Scheepers ten zuiden
van Ladysmith staat, strookt wel met deze
mededeeling. Maar dit bewijst tevens, dat
er tbaus in het zuiden nog een derde com
mando is, dat van Maritz. Nu is het moge
lijk, dat dit hetzelfde is als, of een deel
uitmaakt van de troepen van Louw, maar de
kans is er ook dat Maritz en Louw afzonderlijke
commando's hebbeD, waardoor het getal
Boerenstrijdmachten alleen in het zuiden
van de Kaapkolonie vier zoude worden. En
een vijfde was dan het zoogenaamd door
Crabbe vernietigde commando van van der
Merwe, dat bij Driefontein, een dikke 30
K.M. van Laingsburg (aan den spoorweg),
den lOden met de Engelschen slaags geweest
is. Van de 100 man zouden er 87 gevangen
genomen zijn, en commandant van der Merwe
en veldkornet du Piessis, „de handigste
verkenner uit de geheele kolonie" gesneuveld
zijn. Het staat te bezien of dit commando
niet weer op de oude sterkte is gebracht
de hand van den jongen man.
O, hoe zal ik u danken, mijnheer Bidach?
riep zij op bewogen toon uit. Ge kunt niet gc-
looven, hoe goed het mij doet, zulk een flinken,
wijzen beschermer te hebben.
Bidach bloosde als een jong meisje, geheel met
zijn figuur verlegen en was opeen6 weer de schuch
tere, linksche mensch van vroeger.
Ge maakt me verlegen, mejuffrouw, stotterde
hij, in verwarring, het ia bloot toeval een
klein beetje routiue misschien. Maar nu moet
ik gaan ik moet naar Clamart terug otu te
trachten daar nog enkele bijzonderheden te ver
nemen.
Bij de deur keerde hij zich nog eens om.
Ik heb u nog niet verklaard, zei bij, hoe
het komt dat ge mij vanmorgen in de Morgue
gezien hebt. Als een mensch een misdrijt gepleegd
heeft, komt 't vaak voor, dat hij iu den omtrek
van het slachtoffer rondzwerft om het nog eens
te aansehonwen. En daar ik dau directeur der
Morgue sinas geruimen tijd persoonlijk ken, had
ik hem verlof gevraagd mij in de zaal te
mogen rondbewegen om de nieuwsgierigen gade
te slaan. Maar aangezien de doode nu berkend is,
heb ik daar niets meer te maken; ik zal mijn
onderzoek nu op een andere plaats voortzetten.
Binnen vijf of zes dagen kom ik terug en breng
ik u tijding; mocht gij intusschen mij iets heb
ben mede te deelen, dan is mijn adres; George
Bidach te Clamart.
Met een diepe buiging ontntrok hij zich aan de
dankbetuigingen van het meisje, waarna hij de
trap afdaalde en het huis verliet.
XI.
lederen morgen om vijf minuten voor negenen,
feest- of werkdagen, regen of zonneschijn, kwam
de heer Ravenau den hoek der rue de la Victoire
om, kocht bij den bakker op den hoek twee
broodjes, betaalde met twee stuivers en betrad
klokslag negen zijn kantoor.
Voor de eerste maal iu zijn leven nam hij
heden eerst om tien uur in zijn groenen armstoel
plaats.
Heeft niemand nog naar mij gevraagd? met
deze vraag op angstigen toon geuit, wendde hij
zich tot een der jongere klerken.
Niemand, luidde het antwoord.
binnen een paar dagen. Vernietigd is het
zeker niet. Dit alles bewijst wel dat de
zuidelijke Kaapkolonie nog verre van schoon-'
geveegd is en de Engelschen er nog steeds
handen vol werk hebben. En overigens
In het noordoosten staan Myburgh en Fouché,
die Munro hebben aangevallen toen hij van
Barkly—Oost trekkende naar Dordrecht door
de Wolvekloof marcheerde. De Engelschen
waren iu een „bedenkelijke positie". Deson
danks verloren zij maar 4 gewouden, terwijl
de Boeren 4 gesneuvelden hadden. Den
volgenden dag moest de klooi echter door
een groote macht worden schoongemaakt,
waarop de Boeren naar de Drakensbergen
trokken, dus nu teu noorden van Grikwa-
land-Oost bevinden. Behalve deze zijn er
nog meer commando's hier, en wel die van
Smuts en Venter, waarbij zich naar 't heet
vele Transvaler# bevinden, terwijl ook Krit—
zinger weer genoemd wordt, hoewel andere
berichten laatstgenoemde in den Vrijstaat
plaatsen. In elk geval hebben deze troepen
van Landygrey (ten zuiden van Herschele,
aau de Witte Bergen) zuidwaarts marcheercnde
een aanval op Dordiecht beproefd, waarbij
Kapitein Adeodorf sneuvelde en comman
dant Smuts gewond werd. (Of deze comman
dant de staatsprocureur en assistent-comman-
dant-generaal is, valt niet te zeggen.) Be
teekenis had dit gevecht overigens nie: veel,
want uit een bericht van Laffati blijkt dat
slechts een klompje Boeren door de bereden
macht vau Dordrecht in een hoeve verrast
werd en weigerde 2ich over te geven. De
republikeinen ontsnapten oogenschijulijk ook
hier weer.
Uit het midden der Kaapkolonie komen
weinig berichten de laatste dagen. Maar
dit bewijst geenszins, dat het er stil is. Het
feit, dat Milner niet langs den spoorweg
Kaapstad-de-Aar-B!oemfoniein noordwaaits
durft te reizen is welsprekend hel plan om
ook hier gijzelaars op de treinen te plaatsen
niet minder.
Rechtvaardigt dit alles niet Kitchener's
mededeeliug, dat de toestand in de Kaap
kolonie. op Lotter's nederlaag na, onveran
derd is D. w. z. voor de Engelschen even
ongunstig blijft en dat er dus geen enkele
reden bestaat waarde te hechten aan het
gejuich in Engeland, dat de Kaapkolonie
het einde harer ellende ziet naderen. Over
de republieken een andermaal de Kaap
kolonie is en blijft de spil, waarom de geheele
Zuid-Afrikaansche kwestie zich nu beweegt.
Een verhaal van den magistraat van Steyt
lerville, Cloete, die 15 dagen krijgsgevangen
is geweest bij Scheepers en eergisteren
te Kaapstad is aan gekomen, doet niet ver
moeden dat Scheepers' positie precain is.
Cloete vertelde, dat het commando uit on
geveer 300, hoofdzakelijk jonge rebbellen
«pgg—I
Verlicht wietch de heer Ravenau het zweet van
zijn voorhoofd en boog zich daarna over zijn werk.
In werkelijkheid dacht de arme kassier aan
niets minder dan aan debit en credit; de cijfers
dansten voor zijn oogen en hij was niet in staat
ce te onderscheiden.
Hij was zooeven op de Fransche Bank geweest.
Men deelde hem daar mede, dat de heer Bacédat
acht dagen geleden een som van twaalfhonderd-
duizend irancs in baar geld gedeponeerd had. Te
zameu met de vroeger gedeponeerde sommen, be
liep zijn crediet twee raillioen vijfhonderdduizend
francs.
Eenige dagen later was een heer gekomen, die
twee door den lieer Bacédat geteekende cheques
presenteerde, één van vijfhonderd en één van
twee millioen vijfhonderd duizend francs. De
kassier had ze onderzocht en volkomen in orde
bevonden.
Het was deze geheimzinnige quaestie, welks
den heer Ravenau voortdurend dwars zat. Hoe
moest hij zich met het athalen dier enorme som
men, met behulp van de door den heer Bacédat
geteekende ehsques, verklaren? Zoo hij voor zijn
aood, ten vooraeele van vreemdelingen over zijn
vermogen beschikt hebben?
Maar hoe liet zich dit wonderlijk besluit over
eenbrengen met de teederheid, die hij zijnen
kinderen toedroeg? De heer Ravenau wist absoluut
zeker, dat geen der bediende de sommen opge
nomen had; wie kon dut, in opdracht van den
heer Bacédat, gedaan hebben
Hij werd in zijn somber gepeins gestoord door
een zacht kloppen op het loket, waarachter de
ijze kassier gezeten was,
an schrik kromp hij ineen.
Zou hij daar reeds zijn mompelde hij.
Met sidderende hand schoof hij het raampje
open.
Een kleine, oudachtige heer met een blauwen
bril en lang, grijs haar stond in bescheiden hou
ding voor het loket.
De heer Ravenau herinnerde zich het mannetje
dien morgen reeds aan de Bank gezien te hebben.
Hij had naast hem geBtaan, toen hij om inlichtingen
naar het canto van zijn chef vroeg.
(Wordt vervolgd.)