Nummer 73. Zondag 15 September 1901. 24e Jaargang Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Eerste blad. m lOffOPOL - THEE De Zuid-Afrikaansche oorlog, ANTOON TIELEN, Theod. WESSELS, en Uitgever: Dit nummer bestaat uit twee bladen. Probeert vóór alle andere soorten WAALWIJK. FEUILLETON. WAALWIJK. ROTTERDAM. Verkrijgbaar bij den Heer V cho van het Zuiden, Waalwpsclie en Langstraatscbe Courant, Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond. A bonnementsprijs per 3 maanden f ü."5. Franco per post door liet geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. Advkrtentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, grooto letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contracten gesloten. Reclames 15 cent per regel «'■I-UBBg'gggg-iLJ - _1. Jl-LI j- ja OOO Dr. Nolens stelt in de Venloosche Ct." de vragen „Wat zal het nieuwe Ministerie doen? Welke wetsontwerpen zal liet indienen Hoewel de vraag met zekerheid eerst kau beantwoord worden, nadat de Troonrede zal uitgesproken zijn, zegt dr. Nolens, dat //wie rekening houdt met de denkbeelden van den Kabinetsformeerder, dr. Kuyper, laatstelijk uitgesproken o. a. in zijne arti kelen „Ons program van Urgentie," en met het aanvullingsprogram van de Katholieke Kamerleden, moeilijk zal kunnen ontkennen, dat verplichte verzekering van loontrekken den tegen invaliditeit en ouderdom op den voorgrond staat." „Vriend en vijand verwachten van dit Ministerie de verzekering tegen invaliditeit en ouderdom." Dr. Nolens herinnert nog aan het ver loop, dat de studie dezer verzekering reeds gehad heeft, aldus In 1895 werd eene commissie benoemd om de verzekering van loontrekkenden te gen ouderdom te onderzoeken. Deze commissie bracht in 1898 verslag uit, maar kwam tot de negatieve verklaring, 5. Niets, zei de oude kassier, ik heb absoluut niets gevonden. Maar morgen zal ik naar de Fransche bank gaan om te vernemen of uw vader daar misschien zijn vermogen belegd heeft. Mijn God, wij zijn verloren, mompelde de grijsaard, toen hij de trap afging, na op hartelijke wijze afscheid van JohanDa te hebben genomen. X. Ge hebt zooeven naar inlichtingen omtrent mijn vader gevraagd, begon Johanna, toen de kassier hem had verlaten, die zal ik u geven Mijn arme papa was een energiek, flink man, die in zijn vrcegere jaren een veelbewogen leven ge leid heeft. Hij was vao arme familie. Op twintig jarigen leeftijd ging hij naar Amerika, waar hij zich allereerst in New-York vestigde. Later vei trok hij naar Californië en hield daar enkele jaren verblijf; toen hij dertig jaar was, begaf hij zich ten slotte naar Buenos-Ayres, waar hij twee jaar bleef en met het aankoopen van landerijen goede zaken deed. Daarna keerde hij naar Parijs terug, trad daar in het huwelijk en stichtte de b&nkierszaak, die door zijn flink beheer voortdu rend in bloei toenam, tot het verschrikkelijk Zij voleindigde den zin niet en drukte opnieuw den zakdoek tegen de oogen. En kent gij niemand, die een wrok tegen hem kan koesteren? -- Niemand. Papa was de goedheid zelve; zijn huis en zijn beurs waren steeds voor eiken onge lukkige geopend. Maar die reizen die herhaalde bezoeken, mompelde Bidach, als in gepeiDS verzouken. Maar wij moeten ocs ook met de weggesloten geldswaardige papieren bezighouden, wilt ge mij toestaan, mejuffrouw, de brandkast eens in oogeu- schouw te nemen Johanna knikte, bij wijze van toestemming en Bidach schoof de gordijnen op zijde, om het volle dat zij in beginsel de verplichte verzeke ring tegen ouderdom en invaliditeit raad zaam oordeelde, zelve aanvankelijk een plan voor deze verzekering had ontworpen, maar de invoering van dit stelsel toch niet wen- schelijk achtte. Door het nu afgetreden ministerie werd deze verzekering van zijn werkprogram afgenomen en overgebracht naar het „pro gram van studie." Eén van de hoofdmoeilijkheden is deze hoe het aan te leggen met het thans levende geslacht van loontrekkenden Gesteld de verplichting tot premiebetaling voor of door den loontrekkenden begint op 16-jarigen leeftijd, dan kan voor dezen de te betalen premie laag zijn. Maar ook de arbeiders, die thans, bij het in werking treden der wet, ouder zijn, moeten in de verzekering worden opgenomen. Voor hen zal, al naargelang zij hongeren ouderdom bereikt hebben, de premie hooger moeten zijn voor velen zoo hoog, dat zonder bijdrage van den Staat er niet aan te den keu valt. Een moeilijkheid, die steeds dezelfde blijft. De vorige regeeriug heeft nu kort voor haar aftreden een ontwerp van wet ter beoordeeling gezonden aan de Kamers van Arbeid. Met die adviezen zal ook deze Regeering haar voordeel kunnen doen. Maar in ieder geval wordt van haar een voorstel verwacht. En die verwachting zou nog dringender worden, als alle gevallen bekend werden, waarin zooals dit voor eenige dagen ge schiedde, werklieden, die dertig en meer jaren trouw en eerlijk de nijverheid gediend hebben, eenvoudig ontslagen werden, omdat zij „te oud zijn." De tijd, waarin zoo iets „natuurlijk" ge vonden werd, is voorbij. Het kan niet andersvele wetten zijn ook voor hen, die vooral aan brood behoefte hebben niet veel meer dan steenen. Moge de wet, regelende de verplichte verzekering tegen ouderdom enz die, juist als de behoefte aan dat brood, het drin gendst is en 't leven van de liefdadigheid het pijnlijkst, dat brood geeft, zoo kort mogelijk op zich laten wachten. Al zou dit Ministerie niets anders tot stand brengen, dan nog zou er reden te over zijn om zijn optreden te zegenen. Tkht te hebben. Toen hij de kast oplettend bezag, kon hij een kreet ran verbazing niet onderdruk ken en snel liet hij zich op beide knieën neder om het slot aan een nauwkeurige bezichtiging te onderwerpen, waarbij zijn vinger», voorzichtig tastend, over de naden in de deur gleden. Hebt ge iets bijzonders ontdekt? vroeg Jo hanna. Snel stond Bidach op. Eigenaardig, sprak hij hafluid, terwijl zijn gelaat een ernstige uitdrukking aannam, er is iemand hier geweest, vervolgde hij oveituigd,die getracht heeft de kast te openen, dat lijdt geen twijfel. Onmogelijk, mijnheer Bidach, riep Johanna doodelijk ontsteld uit. Ik zie hier krassen in het ijzer, die onloo chenbaar van een breekijzer afkomstig zijn. Zijt ge er volmaakt zeker van, dat geen enkele uwer bedienden? Ten volle, allen zijn reeds langer dan 15 jaar bij ods. Hun trouw is boven alle verdenking verheven. Staat go mij toe, hen aan een verhoor te onderwerpen Zeker, maar ik zou u willen verzoeken, tegen niemand ook maar het minste vermoeden te laten doorschemeren. Wees onbezorgd, mejuffrouw. Johanna schelde en het volgend oogenblik ver scheen Frans, de kamerdienaar in de deur. Kom binnen, sprak de rechercheur, ik weet, dat go zeer aan uw overleden heer gehecht waart, en ik ben overtuigd, dat ook gij alles in het werk zult stellen om zijn moordenaar op te sporen. O. zeker, daarvoor offer ik alles op, gaf Frans ten antwoord en onwillekeurig vouwde hij zijn handen saam. Frans was een flink gebouwde man van ongeveer veertig jaar, met een open, vrijmoedigen blik aan zijn oogen zag men, dat hij geschreid had. Nu dan, ging Bidach voort, ik heb onomstoole- lijke bewijzen, dat hier eenigen tijd geleden iemand met kwade bedoelingen in het vertrek vertoefd heeft. Wat? Maar mijnheer, dat is niet mogelijk! Niets is onmogelijk, beste vriend, merkte Bidach droogjes op. De bediende schudde niettemin ongeloovig het De buitensporige vreugde, in de Engelsche pers over de vernietiging van Lotter's com mando aan den dag gelegd, is het bewijs hoe ongerust men in Engeland over den gang van zaken in de Kaapkolonie is en hoezeer men er aan een opwekking toe was. Die opgewonden blijdschap is evenwel weer oorzaak geweest, dat men schromelijk aan het overdrijven is gegaan. Met Lotter's gevangenneming is de inval in de Kaapko— louie feitelijk tot een einde gebracht, heette het. Er blijft nu nog slechts met Scheepers af te rekenen en diens gevangenneming is onvermijdelijk en wij Eugelschen zijn weer heer en meester in de kolonie. Wij hebben de beteekeuis van Lotter's échec geen oogenklik onderschat, maar zijn strijdmacht maakte ten slotte toch slechts ongeveer een honderdste deel van de ge zamenlijke Boereumacht uit. Het ergste is het verlies van een commandant van Lot ter's slag maar de geschiedenis van de laatste negen maanden heeft geleerd, dat ook de Kaapkolonie^in staat, is telkens weer bekwame aanvoerders op te leveren. De dwaasheid der Engelschen van te meenen dat zij met de gevangenneming van Lotter en de vernietiging van zijn commando in de Kaapkolonie het pleit gewonnen hebben, komt evenwel het sterkst uit in een samen vatting vau de bewegingen der Boeren ten zuiden der Oranjerivier. In aansluiting aan hetgeen daarover reeds meermalen gezegd is, kan meu, hooewel rekening houdende met de verbeeldingskracht der oorlogscorrespon- ten, den toestand ongeveer aldus bepalen In hel zuiden werkt Scheepers ongestoord door. Er is vooralsnog geen sprake van hem gevangen te nemen eu de mededeelingen van den vrijgelaten magistraat van Steytler- ville, Cloette, bewijzen (zie hieronder), dat het dezen jongen Vrijstater evenmin aan vastbe radenheid als aau nuchter in?icht »n den juisteu stand van zaken ontbreekt. Aau een vast geloof in de eindelijke zegepraal der Afrikanerzaak paart hij ecu helder begrip van de goede en kwade kansen, die de Boeren loopen. Zulk een vijand kan enkel overwonnen worden met krijgsgeweld, en zoolang de Engelschen dat niet in voldoende mate tegen hem kuuneu aanwenden, bestaat er geen enkel vooruitzicht, dat zij de zuide lijke Kaapkolonie zullen kunnen bevrijden van deze „plaag", gelijk zij Scheepers liefe lijk betitelen. Het schimpen der Engelschen op de Boerentactiek om gevechten (natuurlijk) te vermijden is uiets dan teleurstelling, dat hun gebrek aan voldoende beweeglijkheid hen niet in staat stelt hun vijand te verpletteren. De Britsche troepen in de Kaapkolonie hoofd en ook Johanna vond, dat Bidach zich door zijn ijver tot valsche gevolgtrekkingen liet verleiden. Span uw hersens eens in, vervolgde Bidach, hebt ge nooit ongewoon gedruisch 's nachts ge hoord Nooit, mijnheer, en bovendien sliep immers bet hondje #Tom" hier altijd op een kleedje, zoo dat die in elk geval aangeslagen zou hebben. Dat is een zeer gewichtige mededeeling dan heeft dus het bezoek overdag plaats gehad. Het gezicht van den bediende nam meer en meer een uitdrukking vau ongeloof aan. Komt u dat zoo onwaarschijnlijk voor drong Bidach aan. Maar het is volstrekt onmogelijk, viel Jo hanna hem opnieuw in de rede. Hoe zijt ge toch op die gedachte gekomen, mijnheer Bidach? Pardon, een oogenblik, gaf deze kalm ten antwoord. Ik zal de vraag duidelijker stellen, ging hij voort, zich tot den bediende wendend, bedenk eeas of ge ooit iemand, dien ge niet kendet, in het vertrek van uw overleden heer toegelaten hebt. Ik herinner het mij niet, zei Frans, peinzend. Weet ge dat wel zoo zeker? Volmaakt zeker, de eenige, die ongeveer veertien dagen geleden, tijden» mijn heers atwe- zigheid, hier geweest is, was een heer van het kantoor, dien de kassier hierheen gezonden had om enkele papieren te zoeken. En hoe heette die man Daar weet ik niets vanhij zei alleen, dat hij bij ons op het kantoor was en toen heb ik hem natuurlijk binnengelaten. En hoelang is hij alleen geweest? Ongeveer een uur. Zoudt ge hem herkennen, als ge hem weer tegenkwaamt Zeker, mijnheer. Zijn gezicht was verbrand door de zon en hij droeg bakkebaarden. Had bij mij niet gezegd, dat hij op het kantoor werkzaam was, dan bad ik hem zoo waarlijk voor een zee man aangezien. Veirast keek Johanna op en Bidach ging, na een blik van verstandhouding met het meisje ge wisseld te hebben voort Het is goed, vriend. Ge kunt gaan; ik dank u voor uw mededeelingen. Toen de deur zich achter den bediende gesloten had, greep Johanna hebben anders, zou men zoo zeggen, naar de oorlogstelegrammen en de verliezenlijsien te oordeelen, niet over gemis aan gelegen heid tot kloppen met hun tegenstanders te klagen. Zoodra Scheepers dan ook een Engelsche macht ontmoet, die niet te groot is voor zijn kleinere schare, zal hij er geen het minste bezwaar in hebben den strijd opnieuw aan te binden. De leeftijd zijner volgelingen allen zijn beneden de 24 jaar is niet die, waarop een mensch vreesachtig pleegt te zijn. Een belangrijke zaak zou natuurlijk een aaneensluiting der zuidelijke commando's zijn en in die richting schijnt wel gewerkt te worden. Op dit oogenblik werken Scheepers en Theron vlak bij de zuidelijke kust nog ieder op zich zelf maar het onvermogen der Engelschen om een van beiden te vangen of te vernietigen geeft wel een grooteu waarborg, dat zij desgewenscht zich spoedig kunnen vereenigen Theroo's terugdrijven door majoor Kavauagh uit de nabijheid van Mosselbaai heeft geen andere beteekenis, dan dat het bewijst hoe vrijelijk de Boereu overal heentrekken kun- neD. Niet zonder bedoeling zegt een der bladen naar aanleiding van dit bericht, dat het den eersten keer is dat een Boerencom- mando de kust van de zuidelijke Kaapkolo nie bereikt. Zou daaruit misschien mogen worden opgemaakt, dat Theron te Mosselbaai geweest is Het is vermoedelijk Theron's commando waarvan de correspondent van de Daily Telegraph spreekt, waar hij zegt, dat deu 7den een deel van Scheepers troe pen ongeveer 25 K M. zuidoost van Tonws rivier trok, terwijl het andere ongeveer 30 K.M. ten noorden van Montagu stond. Dit is dus vermoedelijk Scheepers zelf geweest. Aan deze troepen werd de bedoeling toege schreven zich aau de andere zijde van den spoorweg met Maritz te vereenigen. Het laatste bericht, dat Scheepers ten zuiden van Ladysmith staat, strookt wel met deze mededeeling. Maar dit bewijst tevens, dat er tbaus in het zuiden nog een derde com mando is, dat van Maritz. Nu is het moge lijk, dat dit hetzelfde is als, of een deel uitmaakt van de troepen van Louw, maar de kans is er ook dat Maritz en Louw afzonderlijke commando's hebbeD, waardoor het getal Boerenstrijdmachten alleen in het zuiden van de Kaapkolonie vier zoude worden. En een vijfde was dan het zoogenaamd door Crabbe vernietigde commando van van der Merwe, dat bij Driefontein, een dikke 30 K.M. van Laingsburg (aan den spoorweg), den lOden met de Engelschen slaags geweest is. Van de 100 man zouden er 87 gevangen genomen zijn, en commandant van der Merwe en veldkornet du Piessis, „de handigste verkenner uit de geheele kolonie" gesneuveld zijn. Het staat te bezien of dit commando niet weer op de oude sterkte is gebracht de hand van den jongen man. O, hoe zal ik u danken, mijnheer Bidach? riep zij op bewogen toon uit. Ge kunt niet gc- looven, hoe goed het mij doet, zulk een flinken, wijzen beschermer te hebben. Bidach bloosde als een jong meisje, geheel met zijn figuur verlegen en was opeen6 weer de schuch tere, linksche mensch van vroeger. Ge maakt me verlegen, mejuffrouw, stotterde hij, in verwarring, het ia bloot toeval een klein beetje routiue misschien. Maar nu moet ik gaan ik moet naar Clamart terug otu te trachten daar nog enkele bijzonderheden te ver nemen. Bij de deur keerde hij zich nog eens om. Ik heb u nog niet verklaard, zei bij, hoe het komt dat ge mij vanmorgen in de Morgue gezien hebt. Als een mensch een misdrijt gepleegd heeft, komt 't vaak voor, dat hij iu den omtrek van het slachtoffer rondzwerft om het nog eens te aansehonwen. En daar ik dau directeur der Morgue sinas geruimen tijd persoonlijk ken, had ik hem verlof gevraagd mij in de zaal te mogen rondbewegen om de nieuwsgierigen gade te slaan. Maar aangezien de doode nu berkend is, heb ik daar niets meer te maken; ik zal mijn onderzoek nu op een andere plaats voortzetten. Binnen vijf of zes dagen kom ik terug en breng ik u tijding; mocht gij intusschen mij iets heb ben mede te deelen, dan is mijn adres; George Bidach te Clamart. Met een diepe buiging ontntrok hij zich aan de dankbetuigingen van het meisje, waarna hij de trap afdaalde en het huis verliet. XI. lederen morgen om vijf minuten voor negenen, feest- of werkdagen, regen of zonneschijn, kwam de heer Ravenau den hoek der rue de la Victoire om, kocht bij den bakker op den hoek twee broodjes, betaalde met twee stuivers en betrad klokslag negen zijn kantoor. Voor de eerste maal iu zijn leven nam hij heden eerst om tien uur in zijn groenen armstoel plaats. Heeft niemand nog naar mij gevraagd? met deze vraag op angstigen toon geuit, wendde hij zich tot een der jongere klerken. Niemand, luidde het antwoord. binnen een paar dagen. Vernietigd is het zeker niet. Dit alles bewijst wel dat de zuidelijke Kaapkolonie nog verre van schoon-' geveegd is en de Engelschen er nog steeds handen vol werk hebben. En overigens In het noordoosten staan Myburgh en Fouché, die Munro hebben aangevallen toen hij van Barkly—Oost trekkende naar Dordrecht door de Wolvekloof marcheerde. De Engelschen waren iu een „bedenkelijke positie". Deson danks verloren zij maar 4 gewouden, terwijl de Boeren 4 gesneuvelden hadden. Den volgenden dag moest de klooi echter door een groote macht worden schoongemaakt, waarop de Boeren naar de Drakensbergen trokken, dus nu teu noorden van Grikwa- land-Oost bevinden. Behalve deze zijn er nog meer commando's hier, en wel die van Smuts en Venter, waarbij zich naar 't heet vele Transvaler# bevinden, terwijl ook Krit— zinger weer genoemd wordt, hoewel andere berichten laatstgenoemde in den Vrijstaat plaatsen. In elk geval hebben deze troepen van Landygrey (ten zuiden van Herschele, aau de Witte Bergen) zuidwaarts marcheercnde een aanval op Dordiecht beproefd, waarbij Kapitein Adeodorf sneuvelde en comman dant Smuts gewond werd. (Of deze comman dant de staatsprocureur en assistent-comman- dant-generaal is, valt niet te zeggen.) Be teekenis had dit gevecht overigens nie: veel, want uit een bericht van Laffati blijkt dat slechts een klompje Boeren door de bereden macht vau Dordrecht in een hoeve verrast werd en weigerde 2ich over te geven. De republikeinen ontsnapten oogenschijulijk ook hier weer. Uit het midden der Kaapkolonie komen weinig berichten de laatste dagen. Maar dit bewijst geenszins, dat het er stil is. Het feit, dat Milner niet langs den spoorweg Kaapstad-de-Aar-B!oemfoniein noordwaaits durft te reizen is welsprekend hel plan om ook hier gijzelaars op de treinen te plaatsen niet minder. Rechtvaardigt dit alles niet Kitchener's mededeeliug, dat de toestand in de Kaap kolonie. op Lotter's nederlaag na, onveran derd is D. w. z. voor de Engelschen even ongunstig blijft en dat er dus geen enkele reden bestaat waarde te hechten aan het gejuich in Engeland, dat de Kaapkolonie het einde harer ellende ziet naderen. Over de republieken een andermaal de Kaap kolonie is en blijft de spil, waarom de geheele Zuid-Afrikaansche kwestie zich nu beweegt. Een verhaal van den magistraat van Steyt lerville, Cloete, die 15 dagen krijgsgevangen is geweest bij Scheepers en eergisteren te Kaapstad is aan gekomen, doet niet ver moeden dat Scheepers' positie precain is. Cloete vertelde, dat het commando uit on geveer 300, hoofdzakelijk jonge rebbellen «pgg—I Verlicht wietch de heer Ravenau het zweet van zijn voorhoofd en boog zich daarna over zijn werk. In werkelijkheid dacht de arme kassier aan niets minder dan aan debit en credit; de cijfers dansten voor zijn oogen en hij was niet in staat ce te onderscheiden. Hij was zooeven op de Fransche Bank geweest. Men deelde hem daar mede, dat de heer Bacédat acht dagen geleden een som van twaalfhonderd- duizend irancs in baar geld gedeponeerd had. Te zameu met de vroeger gedeponeerde sommen, be liep zijn crediet twee raillioen vijfhonderdduizend francs. Eenige dagen later was een heer gekomen, die twee door den lieer Bacédat geteekende cheques presenteerde, één van vijfhonderd en één van twee millioen vijfhonderd duizend francs. De kassier had ze onderzocht en volkomen in orde bevonden. Het was deze geheimzinnige quaestie, welks den heer Ravenau voortdurend dwars zat. Hoe moest hij zich met het athalen dier enorme som men, met behulp van de door den heer Bacédat geteekende ehsques, verklaren? Zoo hij voor zijn aood, ten vooraeele van vreemdelingen over zijn vermogen beschikt hebben? Maar hoe liet zich dit wonderlijk besluit over eenbrengen met de teederheid, die hij zijnen kinderen toedroeg? De heer Ravenau wist absoluut zeker, dat geen der bediende de sommen opge nomen had; wie kon dut, in opdracht van den heer Bacédat, gedaan hebben Hij werd in zijn somber gepeins gestoord door een zacht kloppen op het loket, waarachter de ijze kassier gezeten was, an schrik kromp hij ineen. Zou hij daar reeds zijn mompelde hij. Met sidderende hand schoof hij het raampje open. Een kleine, oudachtige heer met een blauwen bril en lang, grijs haar stond in bescheiden hou ding voor het loket. De heer Ravenau herinnerde zich het mannetje dien morgen reeds aan de Bank gezien te hebben. Hij had naast hem geBtaan, toen hij om inlichtingen naar het canto van zijn chef vroeg. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1901 | | pagina 1