Nummer 10. Zondag 2 Februari 1902. 25e Jaargang. Tweede Blad. ONTWAAK] Uitsluitend voor onze Abonné's Brieven uit het Brieven uit Amsterdam- De Zuid-Afrikaanschen Oorlog, Vrede? Bekendmaking. „De Nederlandsche handel en Nijverheid", FEUILLETON. Hugh Conway. inkïïïhtinuen welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken.' De administratie stelt voor de Abonné's op dit blad, 15 cent verkrijgbaar als premie, een exemplaar van in Woord en Beeld lc Serie. een prachtig en nuttig werk, waarvan 1 ex. op ons bureau ter inzage ligt. Opgaven spoedig gewensclit. UITVOERINGEN. WAALWIJK. Groot vocaal en instrumentaal Concert op hedenavond» 1 Februari, des avonds 8 uur in Musis Sacrum'' alhier. (Zie Advertentie.) Buitengewone voorstelling door den heer Müller, O. I. Ambtenaar, op Zondag 2 Februari, 's-avonds 71/2 uur, op de boven zaal van den heer Chr. v. d. Werff, alhier. (Zie Advertentie.) LOONOPZAND. Concert, te geven door de Sophia's-Ver- eeniging, op Zondag 2 Februari 1902, in de zaal bij den heer E. J. van Hoorn. Aanvang ten 6 ure 's namiddags. (Zie Programma's.) DRUNEN. Concert, te geven door de Harmonie „De Eendracht, op Maandag 3 Februari 1902, uit het Engelsch ten huize van den Heer C. van Huiten, te Drunen. (Zie Programma's.) VLIJMEN. Tweede groote Winter-Ditvoering te geven door de Zangvereeniging „Ceacilia", en 'looneelvereeniging „Peperetti Co.," op Woensdag 5 Februari 1902, bij den heer M. van Wordragen te Vlijmen. (Zie Programma's I. Men zegt wel eensde geschiedenis gaat een cirkelgang. Een zekere geleerde zijn naam is mij helaas ontschoten heeft deze uitspraak verbeterd met te beweren neen, de geschiedenis gaat een zigzaggang. Wat orakelspreuk al geloof ik nu ook niet, dat het eindje der dagen terug zal keeren tot het puntje, waar do tijdpasser is begonnen te trekken. Ik voor mij zou dus durven volhouden de geschiedenis gaat een cirkelgang. Immers, wat zien we gebeuren In de oude geschiedenis is er sprake van rhapsoden, d. z. rondtrekkende volkszangers. En wat aanschouwen we nu in de hoog verlichte twintigste eeuw Men heeft nu niet zoozeer rondtrekkende volkszangers als wel rondtrekkende volksschrijvers, dus niet zingende, maar schrijvende rhapsoden. Of hoe anders te betitelen al die onuitputte lijke briefschrijvers in de verschillende bladen! Ik heb ze bewonderd en bewonder ze nog, die vriendelijke vrienden van de lezers hunner couranten. Zij doen immers uit pure mededeelzaamheid een werk, waaraan de meeste menschen om 't nu maar eeus klassiek uit te drukken „een broertje dood hebben". Ik zeg de meeste menschen en bedoel natuurlijk de meeste mannelijke menschen, want de dames och, we weten het allen schrijven gaarne brieven en dan liefst nog met een of meerdere post- scriptems er bij. En ondanks ik nu niet de hooge eer geniet te behooren tot het schoone geslacht, toch heb ik rnij de exen- trieke gedachte in 't hoofd gezet, de lezers van „Dc Echo van het Zuiden" te amusee ren met zóó nu en dan eens een briefje uit dat hooge Noorden. Geloof me, het zullen ware rhapsódiën of te wel mengelmoes zijn en al mogen ze dan niet zoo welluidend en harmonisch in de ooren klinken als b. v. defrhapsódie van een Liszt, toch hoop ik U te geven mijne beste gedachten die, gekleed in onze smedige taal, het eigendom zullen worden van allen. Eenigen tijd geleden las ik: „Er behoort werkelijk eene groote dosis waaghalzerij toe, om voor de menschen uit de middag lichte streken te willen doen schijnen het kleine vetkaarsje, waarmee we ons hier behelpen." En met die menschen, wandelende in in die helle middag hoogte, zijn dan bedoeld de bewoners van Noord- en Zuid-Holland en Utrecht, terwijl de eer van „duistere vetkaarsers" is -weggelegd voor de Noord- brabanters. Waarde lezers en lezeressen van „De Echo van het Zuiden" zijt gij het met deze pessimistische uitspiaak eens Maar neen, deze licht-vergelijking kan niet ernstig bedoeld zijn, zij is eenvoudig ironisch. Imtucrs, men moge al dan eens ecu ethische grens getrokken 1 hebben, aangegeven in „beneden en boven den Moerdijk", in deze dagen is en wordt die grensscheiding stukje voor stukje weggevaagd. Zeker, ontkend kan niet worden, dat er een tijd was, dat niet zoozeer het wetenschappelijke als wel het sociale leven, in al zijne nuance's en phasen, in het Zuiden niet op die hoogte stond, als waarop het in het Noorden was geklommen. Een feit is het ook nog dat academische studiën „boven den Moerdijk" volbracht moeten worden. Maar wij wenschen te vragen, zouden op 't oogenblik de toestanden vooral op .sociaal gebied „beneden den Moerdijk" zóóveel slechter zijn dan „boren den Moerdijk De vraag stellen is ze reeds beantwoorden. Bovendien, hij, die het platteland om de steden vooreerst nog eens buiten quaestie te laten in Noord-Brabant kent en ook dat in de noordelijke provinciën, weet wel een ant woord op deze vraag te geven. Platteland zou ik met eene kleine variatie op een zeker gevleugeld komisch gezegde kunnen beweren isplatteland. Of dachten de Noordbrabanters, die volgens boveD aan- gehaalden schrijver in 't licht van eene vet kaars wandelen, dat hier alle licht gloei lampen-licht is? Wees gerust. Er branden hier ook „gloeiende spijkers" als straatver lichting en..... groote lichten als vroede vaderen Wij hebben hier in. a. w. ook nog eigenaardige patriarchale of te wel primitieve toestanden in het helle Noorden. Oordeele slechts, muzikale WaalwijkIk woonde laatst eene schitterende uitvoering bij van een fanfare-gezelschap in eene badplaatst in 't rustend seizoen. Glansrijk was het concert, zonder vlekken of vlekjes wer den de. verschillende nummers, waaronder met klinkende namen, ten gehoore gebracht. En om nu de uitvoerende kunstenaars hun „amezuur" te doen behouden, had men een algemeenen drinkbak, in den vorm van een emmer water met ten groot drinkglas onder de tafel gezet, waaromheen allen geschaard znten. Zoo nu en dan nam ieder exécutant een slokje van het natuurnat, om dan (men kent hier ook goede manieren) de rest van den inhoud aan zijn buurman over te reiken. Bepaald eene ideale propa ganda voor de geheelonthouding Maar alle scherts ter zijde, dit staaltje moge dienen, om te doen uitkomen, dat men ook in het verlichte Noord-Holland nog eigenaardige gebruiken heeft, even goed als in het don kere Noord-Brabant. En hiermede voor heden genoeg, om U een volgenden keer een schoteltje Hollandsche sociologie voor te zetten. OBSERVATOR. HOOFDSTUK III. liet schoonst gezicht van allen. Sneeuw in de Hoofdstad. I. In 't begin der week is hier een laag sneeuw gevallen. Het was dezen winter voor den eersten keer. Dat witte kleed staat de stad allerbekoorlijkst. De grachten zijn mooi in den zomer, wanneer het volle groen der hoornen en de fel belichte gevels zich weerkaatsen in het heldere water de grachten zijn mooi in het najaar, als een goudbruine gloed over haar ligt uitgespreid; maar het mooist zijn ze, wanneer in den winter haar wit besneeuwde randen sterk afsteken tegen het donkere water, haar boometi wit omlijnd staan, haar huizen scherp zijn geteekend door blanke streepen, mast en dek der schepen rustig slapen onder het sneeuwkleed. Dat is een prachtig gezicht. Maar dit genot is voor den Amsterdam mer niet onverdeeld. Hij weet al te goed, dat dit mooie aspect slechts kort duurt. Nauwelijks is het stadsleven een uur ont waakt, of zwarte streepen, die al breeder en breeder worden, vertoonen zich in de straten. Het drukke verkeer van rijtuigen en voet gangers verscheurt en bezoedelt het blanke kleed. Het reeds sterker wordende zonnetje helpt mee, en weldra is het mooie wit ver dwenen eu dc geheele straat bedekt met een zwart mengsel van sneeuw en slijk, dat als lijtn aan de voeten blijft kleven, en zelfs de meest waterdichte laarzen doordringt. De vuile wegen steken donker af tegen de weinig beloopen plantsoenen en ruime pleinen. Zoo gaat het wanneer de sneeuw des nachts valt, en men 's morgens bij zijn eersten blik naar buiten door al dat witte wordt verrast. Begint het overdag te sneeuwen, dan heeft hij geen tijd zich tot eene laag te verzamelen, maar wordt direct vertrapt en verreden. Het effect is hetzelfde, alleen de heerlijke aanblik in de morgenuren ontbreekt. Veel stoornis in het verkeer veroorzaakt de sneeuw niet. De voertuigen worden met dubbel span getrokken, de paarden zijn voorzien van hellen, de brood- en melkbe zorgers, met hooge laarzen gewapend, duwen hun karretjes met meer moeite voort, maar de zaken gaan overigens hun gewonen gang, alleen bij overvallende, zware sneeuwstormen staat alles een oogenbik stil. De trampaar den kunnen hun wagens niet aan den gang krijgen. De wissels willen niet werken, de trarms loopen op verkeerd spoor, de passa giers worden door den conducteur verzocht even uit te stappen. Met vereende krachten wordt de wagen een eindje teruggezet, en opnieuw geprobeerd door te rijden. Doch lang duurt deze stoornis niet. Weldra ruk ken de bekende zoutwagens uit, die onder uit hun bodem een zoutoplossing tusschen de rails gieten, en met van achter bevestigde bezems de rails zelf van sneeuw bevrijden. Spoedig ziet men op verschillende punten groepjes mannen verschijnen, gewapend met bezem en schop. Voor de werkeloozen, die Amsterdam dezen tijd, helaas maar al te veel telt, is de sneeuw een welkome gelegenheid om werk te vinden. Weldra zijn duizend zoogenaamde „losse werklieden" aan den arbeid, bij zwaren sneeuwval soms twee duizend. Dit lijkt vee!, en men zou kunnen meenen, dat dan de heele stad in een wip weer schoon was. Maar daarin zoudt ge u vergissen. Het werk is zoo uitgebreid, dat er dagen en dagen heengaan voor de opruiming is voltooid. Het eerst komen bruggen en andere gevaarlijke plaat sen aan de beurt. Het laatst de buiten wijken. Zoo is nu b.v. Zondagnacht de sneeuw gevallen, en als ge vandaag, Don derdag, een wandeling door de stad maakt, kunt ge zien, dat nog op verschillende punten aan de opruiming wordt gewerkt, en ik kan u verzekeren, dat ge thuis zult komen met smerige schoenen en hoogbe- spatte broek. En toch helpt nu het zachte weer nog mee. De modder is grootendeels door bezems weg te vegen. Maar wanneer de vorst alles doet vastvriezen, en de korst met schop en ijzer moet worden losgestooteu dan is het een arbeid zouder einde. Voor de Amsterdamsche jeugd is de sneeuw een ontzaggelijke pret. Op sneeuwballen werpen is ze gewoon dol. Niemand, oud noch jong, wordt door haar gespaard, maar vooral hooge hoeden en dienstmeisjes moeten het ontgelden. Nergens is dat, geloof ik, zoo erg als hier. Voor en na de school uren is een wandeling door de stad abso luut onveilig, en de politie staat hier mach teloos tegenover. De lieve jongens zoeken de plaatsen op, waar de sneeuw is blijven liggen, en men kan er zeker van ziju dan bij het vooroijgaan eenige ballen op te vangen. Zij weten hun projectielen te wer pen met een juistheid, die de richting der Mauserkogels nabijkomt. De hoed van den voorbijganger is altijd het meest begeerde mikpunt, eu een daverend gejuich gaat op, wanneer dit wordt getroffen en de hoed van het hoofd geworpen. Waag het niet, u prikkelbaar als ge toch reeds zijt, door het slechte weer, bedreigend om te keeren, want de jeugd is solidair, eu de geheele compag nie concentreert haar schoten op U, ja waagt een aanval op korten afstand. Van alle kanten wordt ge bestormd, en het slot is, dat ge de lijdende partij blijft. Het wijst doet ge, geen verontwaardiging te toonen, ongestoord door te loopen, en te bedenken, of ge zelf vroeger ook niet zoo bent geweest, eu op uw beurt ouderen hebt geplaagd. A. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Waalwijk brengen ter openbare kennis dat ter Gemeente-Secretarie ter inzage ligt een verzoek met bijlagen van H. A. van Ililst om vergunning tot het oprichten eener paardenslachterij, achter het huis. genummerd wijk C no. 249 kadastraal bekend in Sectie B, No. 1384. Op Zaterdag den 15en Februari 1902, des voor- middags te elf uren, zal op het gemeentehuis gelegenheid bestaan om bezwaren tegen dit ver zoek in te brengen en deze mondeling en schrif telijk toe te lichteD. Zoowel de verzoeker, als zij die bezwaren hebben, kunnen gedurende drie dagen, vóór bet bovengemelde tijdstip, op de Secretarie der Ge meente kennis nemen van de ter zake ingekomen schrifturen. Waalwijk, den 31eu Januari 1902. Burgemeester en Wethouders voorn., De Burgemeester, K. DE VAN DER SCHUEREN. De Secretaris, F. W. VAN L1EMPT. door (5) Maar mijne behandeling was langdurig en ver velend. Mijne beide oogen werden geoperèrd. Eerst een, en toen het welslagen van deze operatie verzekerd, was, ook het andere. Er gingen maanden overheen, eer het mij vergund werd, mij aan het licht bloot te stellen. Het werd mij slecht schaars en met de grootste voorzorgsmaatregelen toebe deeld. Doch, wat hinderde dit, nu ik wist dat er ook voor mij weer licht zou doorbreken Ik was geduldig, zeer geduldig en dankbaar. Ik volgde de voorschriften vun Mr. Jay letterlijk op, wel wetende dat ik door zoo te doen de grootste belooning zou oogsten. Mijn geval is behandeld geworden volgens de meest eenvoudige en zekere methode van oper- eerende eenige die altijd gekozen wordt, wan neer het karakter der kwaal en den leeftijd van den patient het toelaat; zij wordt „solutie' of oplossing genoemd. Toen alles voorbij, en elk gevaar voor ontsteking geweken was; toen ik bevond dat ik met behulp van convex geslepen glazen voldoende kon zien, wenschte Mr. Jay zoowel zich zeiven als mij geluk. Hij zeidc, dat het de gelukkigst geslaagde kuur beloofde te worden, die hij ooit volbracht had. Het moet iets buitengewoons geweest zijn, daar mij werd medegedeeld, dat elk oogheelkundig werk dat sedert verschenen is, mijn geval tot voorbeeld van behandeling vermeldt. Tot aan mijn dood, zal ik het oogenblik geden ken, waarop mijne genezing geconstateerd werd toen het verband werd afgenomen en mij gezegd werd, dat ik thans spaarzaam van mijn gezichts vermogen mocht genieten. De vreugde bij het ontwaken uit dien oneindigen nacht, en de zon, do sterren aan het blauwe fir mament weder te zien 1 Groene takken te zien bewegen door de koelte en zachte schaduwen op mijn pad werpend I De bloesem te zien gister nog een knop, heden een bloem De groote, ontzaglijke ze* te zien schitterden door het purper uit het westen Schilderijen, menschen, bergen, stroomen te zien, en vorm, kleur, gedaante en tint te kennen 1 De bewegende lippen en den blijden lach van hen, die mijn hand grijpen en en mijn vriendelijk toespreken, niet slechts te hooren, maar ook te zien Aan mij scheen in deze eerste dagen van her boren licht het gelaat van elke vrouw, man of kind even welkom als dat van den een of anderen verloren gewaanden, doch werdergevonden dier baren vriend. Langzamerhand kon ik de zwaar geslepen glazen door lichtere vervangen, en na verloop van twee jaren kon ik daar even goed zien als mijne mede- menschen. Toen begon ik het leven weder te genieten. Ik kan niet zeggen dat ik in die jaren niet meer aun dien verschrikkelijken nacht terug dacht; ik wendde echter geen enkele poging aan om het geheim te ontraadselen, of iemand te overtuigen dat dit voorval geen spel mijner ver beelding was. Ik begroef de geschiedenis van mijn avontuur in mijn hart en sprak er nimmer weder van. Voor eenige gebeurlijkheid stelde ik al de bizonderhedeu op schrift, en trachtte toen de herrinering aan al wat ik toen gehoord had, uit mijn gee9t te bannen. Dit gelukte mij ten slotte tamelijk behalve één zaak. Ik kon mijn gedachten niet gedurende langen tijd afhouden van de herinnering aan het weenen van die vrouw, aan den klagenden overgang dier stem van de zoetste melodie tot de uiterste wanhoop. Wanneer ik ooit van dien nacht droomde, \erstoorde die kreet mijn rust: en als ik dan ontwaakte klonk deze kreet mij in de ooren, en richtte ik iitij bevend, doch dankbaar dat ik thans wél ge droomd had, overeind I Het is lente de heerlijk schoone lente van Noordelijk Italië. Mijn vriend Kenyon en ik, wij slenteren door door de rechtlijnige straten van Turijn, als een paar der gelukkigste straatslijpers die men zich denken kan. Wij hebben hier reeds een week doorgebracht, dus lang genoeg om al wat men hier verplicht is te bezichtigen, in oogenschouw te nemen. Wij hebben San Gi- ovnni in de kerken bezocht. Wij, of beter gezegd onze muilezels, hebben met ons La Superga be stegen, waar wii onze oogen over ket mausoleum van Savoye'a vorstelijke greuslinic hebben laten wijden. Wij hebben ons verzadigd aan den aanblik van het sombere, oude Palazzo Madonna dat het uitzicht van ons hotel tegenover de Piazz* Castello belemmert. Wij hebben ons verbaasd over het onbelangwekkend uiterlijk van Palazzo Reale en hebben ons vroolijk ge maakt om de groteske versiering van bet Palazzo Carignauo. Wij hebben ons oordeel geveld over de sobere schilderijengalerij Inderdaad, vre hebben Turijn geheel „doorgewerkt', en beginnen ons door de wet der gewoonte te gevoelen, een arm zalig-kleine atomen, als wij op de enorme pleinen staan en onze halzen verstuiken bij het opzien naar Marochette's teusachtige bronzen standbeel den. Onze taak is geëindigd. Wij vei maken ons thans nog slechts met vau het heerlijk weder te genieteD, en verdrijven onze verveling met het beredeneeren van ons vertrek er. waar wij na deze stad onze tenten zullen opslaan. Zoo wandelen wij lsngs de breede Via di Po, van tijd tot tijd een blik werpend te de uitlok kende winkels, die in hunne schaduwrijke boog gewelven als verscholen ligger.wij gaan de wijde Piazzi Vittorio Emanuele door wij steken de brug over, wier vijl granieten bogen de klas sieke Po overspannen; wij begeven ons naar de overzijde van de Domkerk en bevinden ons op het overschaduwd voetpad, dat naar het Capucijner Klooster voert, waarvoor het daarvóór gelegen breed terras, onze geliefkoosde rustplaats is. Hier kunnen wij ons rustig nederzetten en zien de rivier aan onze voeten, de groote stad die zich langs den anderen oever uitstrekt, de open vlakte buiten die stad, en ver, zeer ver, op den achter grond, de schitterende sneeuwtoppen der Alpen waar de Monte Ros* en de Grand Paradis zich al» torens boven hunne broederen verheffen. Geen wonder, dat wij aan dit vergezicht de voorkeur geven boven kerken, paleizen of schilder werken. Wij verzadigen ons in den aanblik en keeren even langzaam als wij gekomen zijn, op onze schreden terug. Onder weg naar ons hotel be sloten wij (zonder bepaalde reden) om het groote plein over te steken het oude sombere kasteel voorbij te gaan, waardoor wij op de Via di Seminario kwamen en ons voor de twiDtigst* maal voor de San Giovanni bevonden. Ik bleel staan en wierp weder mijn hoofd achterover om mij voor de zooveelste maal af te vragen op welke bouwkundige schoonheden zijne marmeren gevel kon roemen en terwijl ik mijn best doe eene oplossing voor dit vraagstuk te vinden, hoor ik tot mijne verbazing Kenyon het voorstel doen om het gebouw binnen te gaan. .Maar wij hebben eene gelofte gedaan,' ant woordde ik hem„dat wij geen museums eu andere lokalen voor tourisleu meer zouden bezoekeo.* „Waardoor schenden zelfs de braafste mannen hunne geloften „Ik veronderstel door een menigte zaken.' „Maar door één zaak in het bizonder. Terwijl gij staart op kanteelen en pilaren en het tracht te doen voorkomen, alsof gij dc bekwaamste architect van Europa zijt, gaat het schoonste van alle bezienswaardigheden uw neus voorbij.' „Ik begrijp u, en vergeef u de schending onzer gelofte.' „Dank u. Zij is de kerk binnengegaan. Ik heb een opwelling van vroomheid, en wil dit ook doen.' „Maar onze sigaren „Werp die weg voor de bedelaars. Neem u in acht voor kleingeestigheden Gilbert, zij worden later groot.' Wel wetende dat Kenyon er de man niet naar was, om een uitgelezen Havana zonder geldige redenen prijs tegeveb, volgde ik zijn voorbeeld en trad met hem de sombere, kille gewelven der Zooals we in ons vorig nummer onder telegrammen mededeelden, deed Balfour in het Engelsche Lagerhuis, mededeeling van het ontvangen eencr nota der Nederlandsche regeering in zake den oorlog. De inhoud kon nog niet gepubliceerd worden. In afwachtiug van die publicatie van den .nhoud van de mededeeling der Nederlandsche 'regeeritig aan het Engelsche gouvernement, San Giovanni binnen. Er was geen dienst. De gewone kleine gezel schappen van toeristen wandaldon er rond en deden hun best om een zeer belangstellend gezicht te zetten, bij de aanwijzing en verklaring van meesterstukken, waarvan zij niets begrepen Hier en daar zaten enkele geestelijken te bidden. Kenyon zocht ijverig naar „de schoonste beziens waardigheid van allen', en eindelijk ontdekte hij haar. „Kom hierheen' teide hij, „laat ons gindiche plaats nemen; daar kunnen wij haar ongemerkt gade slaan.' Ik plaatste mij aan zijne zijde en zag eenige zitplaatsen van ons af, een oude Italiaansche vrouw in knielende houding, die vurig scheen te bidden terwijl op een stoel naast hBar een meisje zat van omstreeks twae-en-twintig jarigen leeftijd, Het was een meiBje, wier landaard niet te be palen was. De wenkbrauwen en neêrgeslagen oogleden getuigden, dat zij donkere oogen had, maar de zuiver-blanke kleur van haar gelaat, de edele fijne trekken en het weelderig bruine haar, kouden haar tot elke natie doen behooren, hoe wel ik, indied ik haar zonder dat geleide had aangetroffen, gezegd zoude hebben dat zij eene Engelsche was. Zij was net doch eenvoudig ge kleed, en uit hare houding kon ik afleiden dat zij geen vreemdelingen in oe kerk was. Zij keek niet om zich heen, gelijk touristen gewoon zijp, te doen, maar zat onbewegelijk stil totdat hare gezellió haar gebed geëindigd had. Voor zooverre men naar haar voorkomen kon oordeelen bezocht zij de de kerk voor geen bizonder oogmerk. Waar schijnlijk was zij slechts als geleide der oude vrouw naast haar, hierheen gekomen. Deze oude vrouw, bad het voorkomemen van een ver trouwde dienstbode, Ik kon hare dunne lippen onophoudelijk zien bewegen, en hoewel hare woorden onhoorbaar waren, stond het vast dat hare smeekingen uit haar hart kwamen, en oprecht waren gemeend. Maar het mei»je aan hare zijde nam geen deel aan hare gebeden, co keek zelfs geen enkele maal naar baar om. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1902 | | pagina 5