Nummer 11.
Donderdag 6 Februari 1902.
25e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
VOOR DEN PAPS.
Uitsluitend voor onze Abonné's
„De Echo van liet Zuiden"
ONTWAAKT
ANT0 0N T IEL EN,
MINISTER LOEFF.
Uitöevbk:
De Neder!andsche handel
en Nijverheid",
Abonneert U op
„De Echo v. h. Zuiden",
FEUILLETON.
Hugh Conway,
Bekendmaking.
ocraaasHHiaHaanai
uit het Engelsch
Verkiezing Kamers van Arbeid.
uw 1
Witlvijksckr mi l<»iïs!ri
Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f0.~5.
Franco per post door liet geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden
Uitgever.
aan
den
WAALWIJK.
Advkrtentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groet aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel
Jubelgiften ter gelegenheid van het
25-jarig Pausschap van Z. H. LEO XIII.
Vorige opgaaf.
Voor den Paus.
W. Waalwijk.
f 6.—
0.60
25.—
f 31.60
De administratie stelt Yoor de Abonné's
op dit blad, ik 15 oent verkrijgbaar als
premie, een exemplaar van
in Woord en Beeld le Serie.
een prachtig en nuttig werk, waarvan 1 ex.
op ons bureau ter inzage ligt.
Opgaven spoedig gewenscht.
Wualwijksctie en Langstraatsehc Courant.
Het oudste in Waalwijk en de Langstraat
verschijnende Nieuws- eu Advertentieblad.
Het biedt den lezer alles Hoofdartikels
Binnen- en Buitenlandsche Overzichten,
de meest uitgebreide berichten uit Waalwijk
en omliggeude gemeenten, breedvoerige
verslagen van gemeenteraad an verdere be
langrijke vergaderingen, mengelwerken enz.
Thans hebben wij zooals onze lezers in
het vorignummer gezien hebben, maatregelen
getroffen, om van verschillende plaatsen, van
tijd tot tijd brieven van medewerkers te
ontvangen, wat zeer zeker de waarde van
ons blad zal verhoogeu, en door ouze le
zers op prijs zal worden gesteld.
ABONNEERT OP
door
(6)
Steeds bewegeloos als een marmeren beeld, reet
neergeslagen oogen, sat zij als in diepe gedachten,
en naar het scheen droeve gedachten ver
lonken, terwijl wij niets anaers dan haar volmaakt
profiel konden waarnemen. KeDyou had haar
gewis niet te hoog geroemd, tiaar gelaat had een
xeldsame aantrekkelijkheid voor mij, waarvan,
volgens mijn oordeel, da buitengewone gomoedruat
de grootste bekoorlijkheid uitmaakte. Ik werd
al meer en meer verlangend om haar gelaat ge
heel te tien, doch, wijl ik daartoe niet zonder
onbescheidenheid kon geraken, was ik genoodzaakt
te wachten tot aij toevallig haar hoofd mocht
omwenden.
Weldra scheen de oude Italiaansche haar taak
volbracht te hebben. Toen ik zag, dat zij zich
gereed maakte om zich uit hare knielende houding
op te richten, stond ik op en begaf mij langzaam
naar deu uitgang. Na eenige minuten gingen het
meisje en hare geeellia mij voorbij eu was ik
in staat baar nog beter te zien, omdat zij hier
wacht ta totdat de oude vrouw hare vingers
hen wijwatervat gedoopt had. Zij was ongetwijfelt
zeer schoonMaar nare schoonheid was van
vreemdsoortigen aard. Tot deze ontdekking kwam
ik, toen hara oogen voor een kort oogeDblik, de
mijne ontmoetten. Hoe donker en schitterend
deze oogen ook waren, lag er een drooinnrige,
afgetrokkenheid in, een blik die over iemand heen
scheen te gaan, en staarde op hetgeen zich achter
het voorwerp waarnaarf zij zag, bevond. Deze
blik maakte een vreemdsoortigen indruk op mij,
het oudste en eenige blad, dat in WAAL
WIJK uitkomt.
INRICHTINGEN
welke gevaar, schade of hinder kunnen
veroorzaken.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente
Waalwijk brengen ter openbare kennis dat ter
Gemeente-Secretarie ter inzage ligt een verzoek
met bijlagen van H. A. van Hilst om vergunning
tot het oprichten eener paardensUchterij, achter
het huis, genummerd wijk C no. 249 kadastraal
bekend in Sectie B, No. 1384.
Op Zaterdag den 15en Februari 1902, des voor-
middags te elf uren, zal op het gemeentehuis
gelegenheid bestaan om bezwaren tegen dit ver
zoek in te brengen en deze raondeÜDg en schrif
telijk toe te lichteD.
Zoowel de verzoeker, als «ij die bezwaren
hebben, kunnen gedurende drie dagen, vóór het
bovengemelde tijdstip, op de Secretarie der Ge
meente kennis nemen van de ter zake ingekomen
schrifturen.
Waalwijk, den 31en Januari 1902.
Burgemeester en Wethouders voorn.,
De Burgemeester,
K. DE VAN DER SCHUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN L1E.MPT.
Burgemeester en Wethouders maken bekend, dat
de verkiezing van 4 leden-patroons en van 3 leden
werklieden in de Kamer van Arbeid voor het
SCHOENMAKERSBEDRIJF alhier, zal plaats
hebben op DINSDAG 4 MAART 1902, en her
stemming, zoo noodig, op DINSDAG 11 MAART
DAARAANVOLGENDE; en de verkiezing van 5
leden-patroons en van 3 leden-werklieden in de
Kamer van Arbeid voor het LEERLOOIERSBE-
DRIJF alhier, op WOENSDAG 5 MAART 1902,
en herstemmimr, zoo noodig, op WOENSDAG
12 MAART DAARAANVOLGENDE.
Het stembureau houdt zitting in het gemeen
tehuis (rnudzaal) vau des voormiddags 8 tot des
namiddags 3 uur.
Waalwijk, 2 Februari 1902.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
K. DE VAN DER SCHUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN LIEMPT.
Aan de ^Parlementaire Portretten* in
De Telegraafthans over Z. Exc. den mi
nister van Justitie, Mr- J. A. Loeff, ont-
leenen wij het volgende
De lieer Loeff is een Zondagskind*,
komend, aan de universiteit, als een vau de
maar daar mijne oogen sleehts gedurende eene
seconde de haren ontmoetten, keu ik niet zeggen
of deze gewaarwording van aangenamen of ou-
aangenamen aard was.
Het meisje en hare gezellin draalden een weinig
bij de deur, zoodat Kenyon en ik vóór hen het ge
bouw verlieten. Wij bleven echter tot zij buiten wa
ren. Dit mogeeen weinigonbe9cheiden aijn geweest,
doek wij waren beiden verlangend om het meisje,
verschijning ons zoo veel belang had ingeboezemd,
weerte zien vertrekken. Terwijl wij de.kerkdeur
uitgingen, merkte ik een man op, die dicht bij
de trappen stond; een man van middelbaren
leeftijd met het voorkomen «kb een gentleman.
Hij bad een «enigszins hoogen rug en droeg
een bril. Indien ik er eenig belang bij zoude
hebben gehad om zijn stand in de maatschappij
te bepalen, dau zoude ik gezegd hebben dat hij
«en geleerde was. Omtrent zijne nationaliteit kon
Seen twijfel bestaan bij was .op-en-top" Italiaan,
lijkbaar wachtte hij op iemanden toen hel
meisje, door de oude vrouw gevolgd de San Gi-
ovauni uitkwam, stapte hij voorwaarts en sprak
hen aan.
De oude vrouw slaakte een zachten uitroep van
verrassing. Zij greep zijn hand en bracht die aan
hare lippen. Het meisje bleef blijkbaar ongevoelig.
Men kon zien dat de gentleman alleen met de
oude dieustbode te maken had. Hij sprak eenige
woorden tot haar, en haar daarop ter zijde ne
mende, wandelden deze twee tot op «enigen af-
stand onder de schaduw der kerk, en scheneu in
een ernstig geiprek gewikkeld, waarbij zij van
lijd tot tijd een blik wierpen in de richtiüg waar
het meisje was blijven staan.
Thans waren wij in staat hare buitengewoue
schoonheid te bewonderen. Een weinig vederop
staande, konden wij baar, zonder bsleedigend of
onbescheidenheid te zitn, beschouwen.
rZij is een volmaakte schoonheid.* zeide ik
meer tot mij zelf dan tot Kenyon.
„Niet zoo volmaakt als ik dacht,' antwoordde
hij, #er ontbreekt iets aanik weet niet of bet
bezieling of leven is dat zij mist.»
«Ik kan geen gemis bespeuren,' hernam ik
zoo vol geestdrift dat Kenyon luid begon te lachen.
„Zijn Engelscbe gentlemen gewoon hunne land-
genooten op zulk een wijze te beschouwen en
hen op openbare plaatsen te roemeD, zooals gij
dit deze dame doet Of hebt gij u deze gewoonte
knapste en ijverigste studiosi, wien 't niet
ora een doctoralen bul, maar om wetenschap
te doen is, vestigt hij dadelijk voor zich
deu roem van iemand te zijn, bestemd om
carrière te maken. Hij is een van de ern-
stigst-gestemde zonen der Alma Mater, maar
tevens een conviva, die dadelijk populair,
geliefd, gezocht is onder de kameraden.
Zijn plan om advocaat te worden is ook
hierom alleszins te begrijpen, wijl de heer
Loeff een man is, die makkelijk, helder,
zelfs sierlijk en boeiend zijne gedachten weet
te vertolken. En nauwelijks heeft hij de
eerste schreden gezet op het gebied van den
rechtsconsulent, of zijn naam, als zoodanig,
is gevestigd. Zijn dissertatie (gelijk men
weet, bij het deoat over Hoofdstuk IV in
December gebruikt om rar. Loeff een
eerste, aanvankelijk gevaarlijk lijkend stootje
toe te. brengen I) trekt de aandacht reeds.
Lokt oppositie uit van zeer gezaghebbende
zijde principeele oppositie wel te verstaan.
En ook hierin blijft mr. Loeff de gelukkige
man want hij is in staat aan te toonon dat
meu bij minder-onstuimige en daardoor
ietwat-oppervlakkig geworden beschouwing,
zijne beweringen in ander licht moet zien....
Precies, trouwens, als in de Tweede Kamer,
onlangs, toen de heer Marchant poogde mr.
Loeff een „libertijn* te maken, op grond
dierzelfde dissertatie, eu de minister slag
vaardig en „au courant" genoeg bleek om
den aanval door het noemen van één ver
geten woordeken totaal, voor goed, te ont
zenuwen.... 1
Juist deze nooit-falende slagvaardigheid is
het onmisbare voor den kampioen in parle
mentair debat, den heer Loeft'zoozeer eigen.
Zij vindt haar bron zoowel in kalm zelf
vertrouwen als in algeheel gemis aan ner
veuss verlegenheidde nachtmerrie voor
allen, die, nu en dan tegenover „heete
vuurtjes", welke ook, geplaatst worden
En begrijpen zal men, dat ook de verme
telste „durf", bij onvoldoende en niet ge
noegzaam „solide" kennis moet falen..,.
Voor dit alles ia bij den minister Loeff geen
moment eenig gevaar.
Benijdenswaardig is ook deze minister
van Justitie, omdat zijn positie zooveel
aangenamer is dan die van zijn voorganger.
Bij hem geen theoriën, in omwerpen te
belichamen, waarvau 't de groote vraag is,
of men er na veel gewurm en bangen strijd,
iets als een meerderheid voor zal bijeen
trommelen. Het eenige „delicate" punt
was de quaestie der doodstraf. Maar tijdens
het budgetdebat is genoegzaam gebleken,
ten voordeele der Italiaansche schooricn eigen ge
maakt?'
Deze beleedigende vraag klonk mij op 't on
verwachtst in de ooren. Wij keerden ons snel
ora en sagen een slank man van dertigjarigen
leeftijd vlak achter ona staan. Zijne gelaatstrek
ken waren tegelraatig doch terugstootend, Men
bemerkte bij den eersten oogopslag, dat zijn grij
zende mond overschaduwd werd door den zwaren
knevel, en dat die donkere oogen en wenkbrauwen
in staat waren zich door plotseling opkomenden
toorn te fronsen. Voor het oogenblik was de
uitdrukking van 's mans gelaat ten zeerste be-
leedigend. een spotachtige lach, waarmede de
buiteulanders meestal de Engclschen beschouwen.
Dat hij een buiteolauder was kou men oamidde-
lijk opmerkeD, niettegenstaande het onberispelijke
Engelsch waarin hij ons toesprak.
Ik had reeds een scherp antwoord gereed, doch
Xenyon die een zeer geestig en welbespraakt
jongmensch was, voorkwam mij. Hij lichte zijn
hoed op. en maakte een zwaaiende buiging, die
even goed voor beleefdheid ais voor bespotting
kon worden aangemerkt.
„Signor,* zeide hij, „een EDgel6chman reist door
uw heerlijk land om al wat Natuur eu KuDst
schoons bevat te zien en to bewonderen. Indien
onze bewondering u heeft beleedigd, vragen wij
u vergiffenis.'
De man aarzelde, wijl hij niet wist of mijn
vriend scherste ol iu ernst sprak.
Indien wij iets onbetamelijks mochten gedaan
hebbeu wil de signor dan onze verontschuldiging
aan de dame aanbieden?' Zijne echtgei.oote
of moet ik zeggen zijne dochter
Daar de man nog jong was, klonk de laatste
vraag tamelijk sarcastisch.»
„Zij is geen van beide,' snauwde hij. Kenyon
boog opnieuw.
„Ha, een vriendin dus. Dan maak ik de signor
mijn hartelijk compliment, evenals over zijne
bedrevenheid in onze taal.'
De man raakte blijkbaar in de war; Kenyon
sprak op zulk eene vroolijken en orgekunstelden
toon.
„Ik heb verscheiden jaren in Engeland doorge
bracht.* zeide hij kortaf.
„Verscheiden jaren? Dat zou ik niet verwacht
hebben, omdat de signor zich niet heeft geoefend
in die Engelsch eigenschap, die van meer beteekenia
dat dit „desideratum" in de Nederlandsche
vertegenwoordiging nooit een zoo branden
de liefde zal vermogen te doen ontvonken,
dat het voor een minister van Justitie,
tegenstander ervan als de tegenwoordige,
bedenkelijk kon worden.
En ook bij deze gelegenheid was de
magistraal-tactvolle wijze, waarop mr. Loeft
het principieele van|het practische der zaak
wist te scheiden aldus de beginselvraag
onbestreden latend zéér te bewonderen.
Voor hen, die de richting, waarin de be-
windsmau Coit van der Linden, als minister
van Justitie, zich bewoog volgen, is natuur
lijk de ommekeer van zaken een diepe en
harde receptie geweest.
En voor hen is het een bedroevend
schouwspel te moeten aanzien, hóe de ar
beid van den vorigen minister onderbroken,
geknot, en ten deele tot „monnikenwerk"
gemaakt is. Doch zij hebben zich slechts
te schikken in het onvermijdelijke, de logica
der feiten met wijsgeershart te beschouwen
en te hopen op voor hen en hunne vrien
den „betere" tijden
Als, intusschen, iemand, onder deze om
standigheden als lid van het rechtsche Ka—
biuet optredend, geschikt is om een stemming
van toenadering en van verzoening te
kweekeu in de Kamer, dan voorzeker de heer
Loeff.
Dat is in December j.l. toch zeer helder ;:an
den dag getreden
De heer Loeff maakte op de heereu al
aanstonds een indruk, welken men 't best
teekent door te gewagen Yan aangenaam,
sympathiek.
Hij maakt bovenal de impressie van
iemand, van wien kracht, wil, daad uit
gaan. Ook uiterlijk. De heer Loeft' is een
niet te groot, maar forsch gebouwd, stevig,
kerngezond man van vrij jeugdig voorkomen.
Zijn kleurig gelaat, met blonden knevel en
vaste, kloeke trekken, heeft bij den eersten
aanblik zekere strengheid, zekere forsche
onverzettelijkheid. En ongetwijfeld is deze
minister niet de man er naar om aan een
leiband te loopen of hetgeeu hem nuttig,
dienstig voorkomt, uit laksche zwakheid of
lauwe toegevendheid op de lange baan te
schuiven. Dit allerminstDe mensch van
streng plichtsbesef en var. zelfbewust han
delen zonder wankeliug of treuzeling,
die deze eigenschappen ook van anderen
wacht of eischt men behoeft dezen minis
ter niet lang te observeeren om tot het
besef te komen, dat hij zulk een man is.
Niet een zeer- piooizaam man, dus wel-
licht, maar tevens iemand, van wien men
zegt „te weten, wat ge aan hein hebt."
De heer Loeff, iu de Kamer gesteld voor
allerlei vragen en „nooden" en grieven, draait
er niet lang omheen. Met zijn zware, krach
tige stein, die soms iets broinmigs kan hebben,
doch voor het „commando" uitstekend ge
schikt zou zijn, zegt hij onverwijld wat zijn
bedoeling is. Hij verschuilt zich niet achter
over-hoft'elijke vage belf-toezeggingen en ook
niet achter half-weigeringen, gewikkeld in
duizend fluweelen verzuchtingen van leedwe
zen enz.O neen. De heer Loeff zegt,
„carrément", dit zal ik nagaan, dat hebt
ge van mij niet te wachten. En nog
iets anders weiger ik. En voor een vierde,
vijfde „desideratum" heb ik voorshands geen
tijd. Wat ik voorloopig wil nastreven, en er
al mijn kracht aan geven hier hebt ge het
lijstje.
Zulke menschen zijn nu niet altijd de
alleraangenaamste, maar ik geloof, dat de
meeste toch aan hen de voorkeur geven
boven de „slappe" ontwijkers en snel-belo-
vers.
Ook dit. Wanneer de minister Loeft' „on
derzoek» toezegt, dan is het nooit hulpmid
del om mod goed fatsoen „van 't gezanik
af te komen" op hoop dat de zaak wel
langzamerhand in ren doofpot zal raken
Neen, als de heer Loeff onderzoek beloofd,
dan kan men er vast op aan, dat hij met
een „bekwamen spoed", die letterlijk mag
worden opgenomen, zijn bevelen zal geven
of er zelf op uit gaan.
Men kan nu behooren lot de politieke
tegenstanders van dezen minister en dus
zijn kemst betreuren. Dat spreekt van zelf.
Doch ook van dat standpunt kan men
waardeeren, zich verheugen in de voortreffe
lijke qualiteiten, waarvan mr Loeft'blijk gaf
Uit het bovenstaande moet men vooral
niet afleiden, dat de nieuwe minister van
Justitie ruw, onheusch, of barsch was in de
verdediging van zijn begrooting.
Zooals ik zei de. indruk, door hem gemaakt
was zoo sympathiek mogelijk.
Mr. Loeff is ongetwijfeld iemand van
smaak, van acsthetisch gevoel en fijne be
schaving. Wie zijn redevoeringen naleest,
hem zal opvallen de zorg, aan den vorm
ook besteed. Niet een der „dichterlijke*
figuren is hij, natuurlijk, maar wel degelijk
een redenaar, die zich bij de voorbereiding
zijner oratiën en pleidooien onwillekeurig
geleid gevoelde door zekeren drang om den
gekuischteu, sierlijken vorm niet te verwaar-
loozen.
is dan uitspraak of taaleigen.'
Kenyon zweeg en keek den man zoo onschul
dig vragend in het gelaat, dat hij „in de val liep.'
„En welke eigenschap is dat, als ik u vragen
mag?' zeide hij.
„Zich met zijn eigen zaken te bemoeien,» ant
woordde Kenyon op korten, schei pen toon, den
spreker den mg toekeerend, ten teeken dat het
ondei houd geëindigd was.
Het gelaat van den man werd vuurrood van
woede. Ik hield hem goed in het oog, omdat ik
vreesde dat hij mijn vriend zou aanvallen. Hij
oordeelde het echter geraden dit niet te doen.
Onder het uitten van een vloek keerde hij zich om
en daarmede was liet incident geëindigd.
Terwijl dit onderhoud gevoerd werd, had tie
oude Italiaansche vrouw haren als geleerde uit-
zienden vriend verlaten en nadat zij zich weder
bij het jonge meisje had gevoegd, vervolgden zij
tezamen hunnen weg.
Onze boosaardige Italiaan begaf zich nu naar
den man die iu gesprek was geweest met de oude
dienstbode, nam hem onder den arm en verwij-
perde zich met hem in een tegenovergestelde rich
ting. Spoedig waren zij uit het gezicht verdwenen.
Kenyon deed mij geen voors-el om het eerste
paar te volgen, terwijl ik, al hadde ik dit ook
gewenscht ie bloode was om het hem te ver
zoeken. Toch vrees ik, dat hot besluit om den
volgenden d«g San Giovanni weder te bezoeken
in mijn gemoed rijpte.
Maar ik ZHg haar niet weder. Ik durt niet
zeggen, hoe dikwijls ik mij naar deze kerk begaf,
Maar zoolang ik mij t9 Turijn bevond, ont
moette ik noch het schoone raei.-jt noch hare ge
leidster weder. Onze brutale vrend kwamen
wij verscheiden malen op straat tegen, en werden
dan vereerd met een duisteren, dreigenden blik
waaraan wij ons echter niet stoorden moar het
lieve meisje met dat bleeke gelaat en de vreemd
soortige donkere oogen kregen wij niet weder
te zien.
Het zou dwaas klinken wanneer ik beweerae,
dat ik rerlield geraakt was op eene dame die ik
slechts eenige oogenblikketi gezê n had. tot
wie ik nimmer een woord gesproken had,
wier naam en woonplaats mij onbekend waren
maar ik moet bekennen dat zoover blikken dit
kunnen teweeg brengen, ik meer belang pteldo
in dit meisje dan in eenig ander dat ik ooit ge
zien had. Hoe schoon zij ook was, kon ik mij
niet verklaren waarom ik deze bekoring voor
haar gevoelde. Ik had zeer veel schoone vrouwen
ontmoet. En toch slenterde ik, alleens ter wille
van de onbeduidende kans om deze weder te zien,
door Turijn, totdat het geduld van Kenyon, mijn
blijmoedigen en goedaardigen vriend, was uitge
put en hij verklaarde, dat als ik niet besloot te
vertrekken, hij alleen op reis zoude gaan. Ten
laatste gaf ik toe. Tien dagen waren voorbijge
gaan zonder gc ontmoeting, waarop ik waciute.
En wij vertrokken dus.
Van Turijn begaven wij ons westwaarts
naar Genua, Florence, Rome en Napels en andere
plaatsen van minderen rang; daarop staken wij
naBr Sicilië over en werden te Palermo, volgens
overeenkomst, ontvangen aan boord van hetjecht
van eer. anderen vriend. Wij hadden onze reis
zonder overhaasting voortgezet en in elke stad,
die wij bezochten, zoo lang vertocld als het ons
behaagde, zoodat op het tijdstip dat het jacht
zijn kruistocht volbracht had en ons noor En
geland teiugvoerae, de zomer bijna ten einde
was.
Herhaaldelijk had ik sedert ik Turijn verlaten
had, aan het meisje gedacht, dat ik in de San
Giovanni gezien had, ja, zoo dikwijls aan
haar gedacht, dat ik om mijn eigen dwaasheid
lachte. Tot nu toe had ik nog nooit zoo lang
de beeltenis eener vrouw in mijn geest bewuard.
De aard harer schoonheid moest bepaald iets
betoovetends voor mij gehad hebben. Ik her
innerde mij eiker, trek, ik zon, indien ik schil
iler ware geweest, haar portret uit mijn geheugen
hebben kuunen schilderen. Ik mocht zooveel om
mijne dwaasheid lachen als ik wilde, maar kon
mij zelf toch niet verhelen, dat hoe kort ik haar
ook gezien hod, de indruk dien zij op mij ge
maakt had met den dag sterker in plaats van
zwnkker werd. Ik beschuldigde mij. dat ik
Turijn verlaten had zonder huar nog eens ont
moet te hebben, al had ik er mijn verblijf
ook maanden moeten rekken, liet was mij te
moede als hadde ik, door deze stad te verlaten,
een kans verloren, die zich slechts eenmaal iu
's menschen leven voordoet.
(Wordt vervolgd.)