Nummer 12. Zondag 9 Februari 1902. 25e Jaargang Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Eerste blad. HFE VOOR DEN PADS. ONTWAAKT ANT0 0N T IEL EN, Teekenen des Tijds. Uitgever: Dit nummer bestaat uit twee bladen. FEUILLETON. Hugh Conway. Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond Abonnementsprijs per 3 maanden f 0."5. Franco per post door het geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukken gelden ens., franco te zenden aan den Uitgever. W A A L W IJ K. Advertenties 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiëu Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groet aantal regels sn advertenties bij abonnement worden speciale, zeer voordeelige contracts» gesloten. Reclames 15 cent per regel OVERAL VERKRIJGBAAR. Jubelgiften ter gelegenheid van het 25-jarig Pausschap van Z. H. LEO XIII. Vorige opgaaf. f 31.60 Al ben ik ook een arme smous Toch geef ik graag wat voor den [Paus. N. N. Besoijen. f 0.50, f 32.10. De Middelstand heelt het tegenwoordig hard te verantwoorden. Als tusschen twee molensteeuen ingesloten, schijnt het als ware hij onvermijdelijk voorbestemd om door hunne wenteling fijngemalen te worden. Aan de eeDe zijde de zich krachtig en met alle recht organiseerende arbeiderswereld, aan de andere zijde het steeds combineeiend grootkapitaal van maatschappijen en naam- looze vennootschappen. uit het Engelsch De rechtseischen van den arbeid, de machtsaanspraken van het geld laten voor de kleine burgerij geen plaats. Maar daar mede worden de maatschappelijke tegenstel lingen verscherptde middelstand leeft van zelfstandigen arbeid met althans gedeeltelijk eigen hulpmiddelen. Verdwijnt deze dan wordt de maatschappelijke samenleving meer en meer uitsluitend verdeeld in hen die zoo veel bezitten, dat zij zonder arbeid kunnen leven, en hen die niets bezitten en moeten leven van een arbeid waartoe de bezitters hen eerst in de gelegenheid moeten stellen. Geen overgang, geen tusschenklasse meer derhalve de grootste kans op onverzoenlij- ken strijd. Zeer juist zijn dan ook de woorden, die wij een tijd geleden ergens lazen „Men moet de waarde der kleine burgerij voor de maatschappij uiet gering schatten. Men moet niet van meening zijn dat de middelstand zonder gevaar voor het maatschappelijk or ganisme kan verdwijnen. Men moet niet gelooven, dat als de naamlooze vennootschap pen het heft in handen hebben, alles za zijn gewonnen.» Een partij is er die wel niet geloofd dat alles dan gewonnen is, maar die zich toch verheugt over de toenemende overheersching dier vennootschappen. Maar het is eene partij wier vreugde een Mephistopheles-lach tot uitdrukking heeft en een waarschuwing is niet slechts voor ieder die het wel meent met de menschheid maar heel in 'i bijzonder een waarschuwing voor de bczittenden, de „kapitalisten* zelve, wier meer persoonlijke vijand die partij is. Het is de socialistische. Hoe nu, is het socialisme zoo welgezind geworden voor het kapitaal, dat het de machtsuitbreiding daarvan toejucht Het is geen welgezindheid, en daarom ligt er zulk een waarschuwing in het is vooruitziendheid. In het nummer van 22 Jan. j.l. gaven aan de hand van „De Manufacturier* we een aanschouwelijk voorbeeld, dat als illu stratie kan dienen tot hetgeen de heer Pastoors op het Katholiek Congers voor Sociale Aan gelegenheden in September 19U0 te Ams- sterdam gehouden, aldus aanduidde Maatschappijen werden tot stand gebracht, reusachtige magazijnen verrezeu, en de kleine winkelier bezweek in den strijd om het bestaan.* De socialisten hebben van dit verschijnsel dat heu hizonder interesseerde, nogal studie gemaakt. Daarom willen we gedachtig aan het spreekwoord der ouden, dat men ook van den vijand wel mag leeren, bij hen een kijkje neuien en eenige trekken ontlcenen aan den Belgischen socialist Vanderwelde. Hij begint er op te wijzen dat ondanks de groote magazijnen, onheilbrengend voor de winkels in den omtrek, het aantal der kleine detaillisten, der kleinhandelaars van allerlei soort in plaats van af te nemen, integendeel voortdurend schijnt toe te nemen. „Voor een die verdwijnt, door de kapi talistische bazars geruineerd, komen er tien andere in de plaats in andere vakken, op het land of in de buitenwijken der groote steden. „In den regel zijn het vroegere dienst boden, arbeiders met een spaarduitje ofwel fiandwerksliedeu wier bedrijf niet meer gaat of op de dorpen landbouwers, die den land bouw geheel of gedeeltelijk vaarwelzeggen „Daarbij komen tal van handelsbedienden die voor eigen rekening een zaak opzetten omdat zij buiten betrekking zijn of willen trouwen, en dikwijls met volstrek onvoldoen de hulpmiddelen. De gelegenheid toch om door de groote concurrentie veel te gemak kelijk goederen op crediet te kunnen krijgen heeft ten gevolge dat eenige vakken stor menderhand worden ingenomen door onder nemingen zonder eenige degelijkheid, die vooral in een tijd van crisis opkomen als paddestoelen na den ragen, om na een paar jaar weer te verdwijnen, als de onvermijde lijke ondergang komt. „In Jt kort, de kleinhandel is bij uitstek een toevlucht voor de mislukten van het kapitalisme, voor allen die de magere wiust van den tusschenpersoon liever hebben dan het harde werk in de productie, of die als ze geen voldoende inkomen meer kunnen vinden in de nijverheid of landbouw een tweede koord op hun boog willen spannen door een winkeltje op te zetten dit verklaart hij voorbeeld het krioelen van drankhuizen en cafés van allerlei soort een zaakje waarmee men het gemakkelijkst en met de minste kosten beginnen kau. „Maar nu zou men zich sterk vergissen, als men meende dat die heele kleine onder nemingen die in de officieele statistieken als afzonderlijke bedrijven voorkomen in 't algemeen zouden mogen beschouwd worden als het persoonlijk eigendom van hunne ondernemers. Een groot aantal groeit aan naarmate het kapitalisme zich ontwik kelt hebben slechts een schaduw van onafhankelijkheid en zijn meer of minder rechtstreeks in de macht van een oi ander geldschieter, fabrikant of groothandelaar. „Met zeer weinig uitzondering hebben alle brouwerijen van eenige beteekenis een grooter of kleiner aantal herbergen in hun bezit, met het oog op den afzet van hun product.* En daaronder neemt deze zegs man voor België zelfs de „Maisons du People* der socialisten, een bijzonder heid die ons kenschetsend lijkt voor beide partijen Hetzelfde verschijnsel overigens doet zich eveneens in andere landen voor, ook in ons land. „Het contract, zoo gaat die schrijver voort, tusschen dan werkelijkeu en schijn baren toestand, en de kapitalistische con centratie, zooals wij dat zien bij dan drank verkoop, komt eveneens voor bij tal van andere takken van den kleinhandel. In de Hollandsche steden bijvoorbeeld zijn de meeste bakkerijen slechts depots van groote broodfabrieken.* Voor Engeland verhaalt hij dan nog, dat alle goedkoope restaurants van Londen door vier of vijf firma's gedreven worden. Wij voegen er bij, dat ieder die in Parijs geweest is, weet hoe men daar in elke buurt en op eiken hoek een restaurant »Duval* kan vinden. Zoodoende komt men tot de gevolgtrekking dat bij die officieele statistieken over de beroepen en bedrijven ook geldtschijn bedriegt. Het totale getal van kleinhande laars neemt wel toe zelfs vrij sterk in ver houding tot de bevolking. Maar velen zijn eenvoudig op een min of meer vast salaris aangesteld, het zijn loonarbeiders. De vraag is juist of het geval van hen die wérkelijk een eigen zaak drijven, waarvan de inven taris hun persoonlijk toebehoort, of dat geval toeneemt of afneemt. En dan zal het antwoord waarschijnlijk moeten luiden, dat het gevol van die zelf standigen en onafhankelijken aan het af nemen is. Dat i« te betreureH. Wanneer er gevraagd wordt naar de oorzaken die den onmiskenbaren achteruit gang van den middelstand hebben bewerkt en nog bewerken, dan wijst men al aan stonds en meestal in de eerste plaats naar het crediet, en het misbruik dat daarvau gemaakt wordt. „Het crediet in den handel, sprak Pas- stoors op het Sociale Congres in 1900, is een zegen van niet hoog genoeg te roemen waarde. Maar het wordt een vloek, wanneer HOOFDSTUK IV. Niet voor liefde of huwelijk. van dit geraaksmiddel misbruik wordt ge maakt.* In den regel doelt men daarbij op de slechte gewoonte, die bij het publiek heerscht, om den winkelier lang, zeer lang, een of twee jaar of zelfs meer op zijn geld te laten wachten. Dat is voor hem niet enkel een groot nadeel, maar het zet hem bovendien juist nog een heel eind achteruit in den toch reeds zoo moeilijk vol te houden concur rentiestrijd met de reuzonmagazijnen, onlangs hier beschreven. Mant het is bekend dat die groote magazijnen aan geen meusch crediet geven. En eigenaardig is het ook dat de koopers hetzij ze in het magazijn zelf gaan koopen, of uit de verte de ar tikelen bestellen op een prijscourant, hetzij ze vaste klanten of onbekenden zijn dat die koopers zich dergelijke voorschriften laten welgevallen zonder blikken of blozen. Eu diezelfden zouden het wat kwalijk nemen, als een kleine winkelier heel beleefd en on derdanig zou durven aandringen of maar verzoeken om betaling van een bijna geel- geworden nieuwjaarsrekening. Moest waur- lijk een gevoel van eigenwaarde dergelijke klanten er niet van terughouden «m zich gelijk te stellen met die laffe karakters, die kruipen voor hunne meerderen, maar zich daarvoor schadeloos stellen door hunne on dergeschikten te trappen. Er is eehter nog een ander crediet dat den middelstand, deu winkelier, den hand werksman beuadeelt. Wij hebben het oog op het crediet Diet dat hij moet geven, maar op het crediet dat hij ontvangt, we zouden ook hier kunnen zeggen moet ont vangen. Dit moge nu eenigszins paradoxaal klin ken, omdat c ediet genieten op 't eerste gezicht nog zoo onaangenaam of schadelijk niet lijkt: en er is ook op zichzelf genomen niets nadeeligs in gelegen. Maar wij meenen te kunnen aantoonen dat ook hier de toestand niet volkomen gezond is. Ook zou het niet een volledig inzicht in den toestand geven, wanneer men uit ging van het denkbeeld dat het crediet nemen een gevolg is van het crediet geven. Zeker, er is verband tusschen beide en naarmate de winkelier later betaald wordt, zal hij ook zelf des te minder contant kun nen betalen. Maar daarvan alleen hangt dit toch niet af. Contant verkoopen zou den winkelier alleen dan in staat stellen tot dadelijk betalen als hij zijn ontvangen roorraad ook dadelijk verkocht, en daar dit bh Uigslrulschr Courant, door (6) Kenyon en ik, wij scheidden te Londen. Rij vertrok naar Schotland otc te jagen doch daar ik nog geen bepaalde plannen voor den herfst gemaakt had, besloot ik in elk geval nog eeuige aaffen in dr stad door te brengen, Was het toeval voorbeschikking? Den eersten morgen na mijn aankomst te Londen voerden mij mijne aangelegenheden naar Regent street. Ik wandelde langzaam door de breeds straat, maar mijne gedachten waren ver van daar. Ik trachtte een verlangen, dat zich met kracht aan mijn geest opdrong te bestrijden, namelijk het verlangen om onmiddelijk naar Turijn terug te keeren. Ik dacht aan de sombere kerk en het schoon jong gelaat, dat ik daar voor drie maanden gezien had. En toen ik in mijn ver beelding dat meisje en hare oude gezellin in die kerk ontwaarde, keek ik op en zie, hier in het hart van Londenstonden zij voor mij 1 Hoe verbaasd ik ook was, kwam de gedachte aan eene vergissing geen oogenblik bij mij op. Tenzij het een droom of illusie was, kwam zij. aan wie ik zoo vaak gedacht had, mij tegemoet, met de oude vrouw aan hare zijde. Het was of zij zoo even de San Giovanni verlaten hadden. Het uiterlijk der oude vrouw had een kleine verandering ondergaan zij was nu meer als een Engelschs dienstbode gekleed, maar het meisje droeg dezelfde kieeding. Zij was schooner dan ooit 1 Het was of mijn hart van vreugde opsproBg Zij gingen mij voorbijik keerde mij onwillë- keurig om en volgde heü met mijne oogen. Ja, het was eene voorbeschikking t Nu ik haar op sulk een ongedachte wijze had weergevonden, sou ik sorg dragen haar niet weder uit het oog te verliezen. Ik besloot mijn gevoel niot langer te verbergen. De snaar die in mijn siel getrild had, toen ik weder van aapgezicht tot aangezicht tegenover haar stond, verkondigde mij de waar heid. Ik beminde haarSlechts tweemaal had ik haar gezien, maar dat was voldoende om mij te overtuigen, dat, zoo mijn lot ooit met dat eener andere vereeuigd moest worden, het met dat dezer vrouw moest wezen, wier uaaiu, tehuis en vaderland mij onbekend waren. Er restte mij thans nog sleclits één zaak te doen. Ik moest de twee vrouwen volgen. En gedurende een uur of langer deed ik dat dan ook op een eerbiedigen afstand. Ik wachtte \oor de winkels, die zij binnengingen, en wanneer zij hunne wandeling dan weder hervallen, sette ook ik mijn toclu verder voort. Weldra verlieten zij Regent street en vervolgden hunnen weg tot zij ecu der rijen huizen in Maida vale bereikten. Ik noteerde het huis dat zij binnentraden, en toen ik het «enige minuten later voorbij ging, zag ik het meisje aan een der vensters besig met bloemen in een vaas te schikken. Het was dus seker dat ik hare woning ontdekt had. Het was dus lotsbeschikking! Ik was verliefd en kon dus niet anders dan de ingeving vau mijn hartstocht volgen. Ik moest trachten alles omtrent deze onbekende te weten te komen. Ik moest keunis met haar maken en zoodoende het recht te verkrijgen om in deze vreemdsoortige, doch schoone oogen te mogen lezen. Ik moest haar taal vernemen. Ik lachte weder onwillekeurig over de ongerijmdheid mijner liefde voor eene vrouw, wier stem ik nooit gehoord had, wier moedertaal een mysterie voor mij was. Maar, gij weet, Lezer, lielde is vol van ongerijmdheid I Wanneer zij eenmaal de zweep ter hand genomen heeft, drijft zij ons voort langs zonderlinge paden I Ik nam een stout besluit. Ik keerde op mijne schreden terug en liep regelrecht op het huis toe. De deur werd door een zindelijk uitziende dienstbode geopend. «Zijn bier ook kamers te huur?' vroeg ik, op goed geluk, afgaande op mijne veronderstelling, dat de onbekende slechts kamers in he( huis be woonde. De dienstbode antwoordde bevestigend, en op mijn verzoek om de onverhuurde kamers te mogen zien, werd mij een eet- en slaapkamer in de be nedenverdieping vertoond. Al waren deze kamers onderaardache gewelven geweest in plaats zooals het geval was, luchtig en gezellig, al waren zij ledig en onbehangen geweest in plaats van behagelijk, gemeubeld, al had de huur vijftig pond per week bedragen in plaats van den matigen prijs, die er voor ge vraagd werd, den nog zou ik ze gehuurd hebben. Ik was in geen gevel veeleischend. De hospita werd ontboden en de huur onmiddellijk aanvaard. Indien dat goede measch mijne gemoedsgestel heid gekend had, dan zou zij een goudmijn van hare benedenverdieping hebben kunnen maken. Het eenige, waarin zij veeleischend was, betrof mijne reteren ties. Ik noemde haar verscheidene, daarop voldeed ik een maand huur bij vooruit betaling en kreeg verlof om, wijl ik pas in En geland terug was en onmiddelijk een wonig noodig had, nog denselfden avond mijn intrek te mogen nemen, «Inmiddels,, zeide ik terloops toen ik vertrok om mijn bagage te doen over brengen: vergat ik nog te vragen of u ook an derehuurders hebt; - toch geen kinderen hoop ik?' «Neen, sir alleen een dame en hare dienstbode. Zij bewonen de aerste verdieping zeer stille menschen.' «Dank u,# zeide ik: «ik hoop hier zeer naar mijn genoegen te zullen wonen. U kunt mij tegen zeven uur verwachten.' Vóór da ontmoeting met mijne onbekende mijn plan gewijzigd had, had ik mijn oude kamers in Wilpole street weder betrokken. Ik begaf mij dus daarheen, en na al hetgeen ik wenschte mede te nemen te hebben ingepakt, deelde ik den eigenaar mede dat ik gedurende eenige weken bij een vriend ging logeeren. Desniettemin moesten de kamers te mijner beschikking blijven. Om zeven uur had ik mij te Maida vale geïnstalleerd. Wie kan er aan twijfelen dat de hand van het lot dit zoo beschikt had? Dien morgen was ik bijna weder opweg naar Turijn om het voorwerp mijner liefde te zoeken, en heden avond bevond ik mij met haar onder hetzelfde dak. Terwijl ik hier zit in miin fauteuil en allerlei schoone visoenen verlichamelijkt zie door kronkelingen van den rook mijner sigaar, kan ik nauwelijks gelooven,dan zij slechts enkele schreden van tuij verwijderd ia, dat ik haar morgen, over morgen, altijd, altijd zien sail Ja, ik ben hopeloos verliefd, ik begeef mii ter ruste met de gedachte dat ik van haar zal droomenmaar waarschijnlijk ten gevolge van mijn nieuw kwartier zijn mijne droomen minder aangenaam. Den ganschen nacht droomde ik van den blinde, die een vreemd huis binnenging en daar zulke vreeselijke geluiden hoorde Er is een week voorbij gegaan, en mijne liefde is sterker dan ooit te voren. Ik ben nu over tuigd van de zuiverheid van mijn hartstocht; seker, dat deze plotseling ontstane lielde mijn gansche leven zal duren dat het geen voorbij gaande en vluchtige gewaarwording was die door den tijd of nfwezigheid kan worden uitgewischt. Of mijn aanzoek zal worden verhoord of uiet, deze vrouw zal mijn eerste en laatste liefde wezen. Tot nu toe ben ik met de bevrediging van mijn verlangen nog weinig gevorderd. Ik zie haar eiken dag, omdat ik haar bij haar uitgaan en binnenkomen gestadig bespied, en telkens wanneer ik haar zie, vind ik nieuwe bekoorlijkheden op haar gelaat en gratie in haar voorkomen. En toch had Kenyon gelijk. Hare schoonheid is van een vreemdsoortigen aard. Dat onschuldig, bleek gelaat, die doukere, droomerige, afgetrokken oogen gelijken in gcenerlei opzicht op die van auJere vrovwen. Dit kan wel een gevolg zijn va» de tooverkracht, die zij op mij uitoefent. Hare houding is recht en statig; zij beweegt zich altijd met dentelfden slap; haar gelaat staat altoos ernstig en het schijnt mij toe dat zij zelden het woord richt tot die oude gezellin of dienstbode, die haar geen oogenblik verlaat. Ik begiu haar als een raadselachtig wezen te beschouwen en be twijfel of ik de oplossing van dat raadselachtige wel ooit zal vinden. Ik ben eenige kleinigheden omtrent haar te weten gekomen. Haar naam is Pauline, een lieve naamPauline March. Zij is dus een Engelschs, hoewel ik haar somwijlen eenige woorden in het Italiaansch tot de oude Teresa, hare dienstbode hoor spreken. Zij schijnt geen kennissen te hebben en zoo ver ik gewaar kan worden weet niemand meer ontrent haar dan ik, want ik weet tea ninate dat zij van Turijn kwam, en dat wisten mijn berichtgevers zeil ook niet. Ik bewoon nogsteedsmijnekamers.ten[eindeer mijn kans af te wachten. Het is een Tantalus-marte- ling om met haar die men bemint in een en het zeilde huis te wonen en zelfs geen gelegenheid te vinden oin eene kennism aking aan te knoopen. Die oude Tertsa bewaakt hare meesteres gelijk een volbloed Spaausche duenna. Hare donkere oogen werpen mij sleede een haastigen en aebter- dochtigen blik toe, wanneer ik de twee vrouwen ontmoet en haar als een wellevend medebewoner een «goeden morgen» of «goeden avond' toe wensch. Tot nu toe heb ik hat nog niet verder dan deze koele beleefdheidsvormen gebracht. Pauline's oogen of voorkomen verscbhffen mij niet de minste bemoediging. Zij beantwoord mijn groet ernstig, koel en afgemeten. Het is mij thans duidelijk dat liefde die op het eerste ge zicht ontstaat, niet noodwendig wederzijds be hoeft te wezen. Ik troostte mij echter met de gedachte dat het lot ujg iets voor mij bewaard moest hebben, anders zoude het Pauline en mij immers weder in elkanders nabijheid hebben ge bracht. Dus is al wat ik doen kan, achter de roode gordijnen voor mijn venster op de loer liggen en mijne geliefde te bespieden, als zij onder de bewaking van die oude Teresa uitgaat of thuiskomt. Tegenwoordig moet ik ook daarbij de meeste voorzorg in acht nemen, daar da duenna mij eenmaal opmerkte en thans zie ik, telkens als zij uitgaat, haar doordringende oogen op mijn schuilplaats gericht. Waarlijk, ik begin een hekel aan Teresa te krijgen. Maar al ben ik dan ook weinig gevorderd, ik ben toch in hetzelfde huis en adem dezelfde lucht iu als Pauline, ik ben een geduldig man en in staat de gelegenheid af te wachten. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1902 | | pagina 1