Nummer 88.
Donderdag 6 November 1902. 25e Jaargang,
3
Toegewijd aan Handel, Bndustrie en Gemeentebelangen.
ANTONIO FERNANDO.
NEDERLAND EN BELGIË,
Hoe dikwijls nog?
ANTOON T IEL EN,
Uitgevek:
FEUILLETON.
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
A b onne in e 111 s p r ij per 3 maanden f 0."5.
Franco per post door liet geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan
Uitgever.
den
Hoe dikwijls nog zullen wij op gebeur
lijkheden te wijzen hebben, die voor velen
het faillissement zoo aantrekkelijk maken
Nu eenmaal de Regeoring zich heeft uit
gesproken, dat het, faillissement geen schande
is, ziet inen dagelijks namen aangekondigd
van personen, die het, meer en meer in
gebruik komend, gemakkelijk middel te baat
te nemen, tot afschudding van soms lastige
schuldeischers.
Het faillissement is geen schande meer
en bovendien het middel tot het maken
van schoon schip is zoo gemakkelijk, want
met het voorbrengen of aanwijzen van het
actief van den boedel, behoeft zoo nauw
niet genomen te worden en met de schuld
eischers is gemakkelijk tot een akkoord te
komen. Slechts somtijds wordt er van ge
hoord, dat niet vermeld of achterwege ge
houden actief weder in den boedel kwam.
En het is een hooge uitzondering als
het geval van verzwijgen of terughouden
de failliet, met de Justitie in aanraking
brengt.
Ja er staat wel veel in de wet geschre
ven over verplichtingen van het houden en
het voorbrengen van boeken over verval-
sching enz. enz., maar och ook daarmede
wordt 't zoo nauw niet genomen eu dn
justitie laat de overtreders der wet
met rust
Eu onze nieuwe faillissementswet dau
Wel die is sedert het in werking treden
(September 1896) in de praktijk gebleken
nog slechter te zijn dan de vorige, niet
meer voor onzen tijd passende wet.
De nieuwe wet heeft ons alleen bezorgd
de gelijkstelling lo. van koopman en niet
koopman, 2o. van groote en kleine faillisr-
meuten, en 3o. van eerlijke en oneerlijke
schuldenaren.
Mooi heel mooi is de klank der woorden
van den wetgever, als hij zegt//de instel
ling van het faillissement heeft geen ander
doel, dan de praktische verwezenlijking van
de bepalingen, vervat in de artikelen 1177
en 1178 van het Burgerijk Wetboek, te
weten „al de roerende en ouroerende goe
deren van den schuldenaar, zoowel tegen
woordige als toekomstige, zijn voor deszelfs
persoonlijke verbintenissen aansprakelijk
die goederen strekken tot gemeenschappelij
ke» waarborg voor zijne schuldeischers
derzelver opbrengst wordt ouder hen, ponds
ponds gewijze, naar evenredigheid van eens
WAALWIJK.
38 o-
Auteursrecht verzekerd volgens de wet.)
ieders schuld, verdeeld, ten ware er tus
schen de schuldeischers wettige redenen van
voorrang mochten bestaan.*
En het doel der wet isbillijke ver
deeling van het geheele vermogen van den
failliet onder al de schuldeischers met eer
biediging van ieders rechten. Het geheele
samenstel der bepalingen is daar om di
biilijke verdeeling voortebereiden, te waar
borgen en te bewerkstellingen.
Het middel om daartoe te geraken is
z/het beslag.*
Wat er moet gedacht worden van dat
geheele vermogen van den failliet, die voor
bereiding, dat waarborgen, en van het beslag
als middel oui daartoe te geraken Niet
anders dan dat het mooie ivoorden zijn.
Eu hebben wij meermalen activa opge
spoord, zelfs tot bedragen van enkele dui
zenden guldens, hebben wij daar, waar op
de uitdeelingslijst, vermeld stond, dat voor
geen enkele schuldeischer, ook niet van
eene preferente vordering, iets aanwezig
was, een bijna niet draagbare bak vol
rijksdaalders te voorschijn gebracht waardoor
nog, na aftrek der hooge faillissemeuts-
pl. m. 75der concureute vorderingen kon
worden uitbetaald, en hebben wij telkens
de schuldeischers en den handel in het al
gemeen er opgewezen dat bij een behoor
lijk samenwerken, deze resultaten nog veel-
vuldiger zouden te verkrijgen zijn, zoo heb
ben de schuldeischers, die door ons op
treden gebaat werden, niet veel anders ge
daan dan liet geld in ontvangst genomen
en van den handel in het algemeen wordt
slechts zoo nu en dan iets gemerkt dat
wijst op een ontwaken uit den ouden
sleur.
Alleen liet nalaten van een individueel
optreden en het voortdurend samenwerken
zal kunnen voorkomen, dat personen die
in slaat van faillissement worden verklaard
blijven steunen op de lauwheid der schuld
eischers.
Zoo dikwijls wordt met succes actief
achtergehouden; blijkt het faillissement te
zijn een, „door den brand uit den brand*
en wordt gezien dat degeen die met een
accoord van enkele procenten de algeheele
kwijting van schuld en eeu goede voorraad
goederen bemachtigde, duchtig concurreert
met zijne benadeelde vroegere leveranciers.
Ook degenen, die hun speciaal werk
maken van het tot stand brengen van ac-
coordjcs, blijken van de opbrengst goeden
sier te kunnen maken.
Onbeschaamd verkondigen deze heereu(?)
Het bloed steeg L«cia naar het voorhoofd, hare
zwakheid duurde slechts enkele seconden. Fierder
dau ooit zag zij met hare zwarte, vurige eu toch
beminnelijke oogen den mufti aau en zeide met
eene stem, waaruit de volste overtuiging sprak
luid „Kom wees niet dwaas, iedereen doet
't en waarom zoudt gij het niet doen
Faillissement is geen schande De afwik
keling heeft niets te beduiden, de boeken
worden wel in order gemaakt, een groot
gedeelte der goederen wel opgeborgen en is
daarvoor niet voldoende aanwezig welnu
dan worden er eerst nog goederen gekocht
en met de schuldeischers klaar. Na afloop
van het faillissement hebt ge een flinke
voorraad en wat geld over (het door den
curator geïnventariseerde en daarna schro
melijk la g getaxeerde, wordt quasi door
een familielid of vriend gekocht met 10%
boven de taxatie). Bovendien wordt, tij
dens de behandeling van het faillissement,
de zaak op de gewone wijzen voortgezet
alsof er geen sprake was van faillissement.
Bezwaren kunt ge tegen failliet gaan niet
hebben.
De eertijds eerlijke koopman wordt langs
dezen weg een dief, omdat het faillissement
geen schande is en het vereffeningsmiddel
zoo weinig gevaar oplevert. (Un.)
Van luit.-gen. Den Beer Poortugael, lid
van den Raad van State, is, zooals wij reeds
meldden, een nieuw vlugschrift verschenen,
naar aanleiding van de bekende gedachten-
wisseling over Nederlands verhouding tegen
over Duitschland. Hij ruimt daar eerst een
misverstand uit den weg, waartoe zijn vorige
brochure aanleiding heeft gegeven bij prof.
De Louler, blijkens diens artikel in het Utr.
D. van 15 dezer, nl. de meeniug als zou
hij hebben beweerd dat de Zuidafrik, oorlog
met volkenrecht niets te maken heeft.
Zijnerzijds heeft hij met groot leedwezen
bespeurd, dat ook des hoogleeraars ideaal
rou zijn een „internationale toenadering*
lees een verbond met Duitschland
als schild tegen geenszins denkbeeldige ge
varen der toekomst.* De generaal zegt
daarvan o. a.
„Een schild Onder dat groote schild
zou 't kleine Nederland ganschelijk bedolven
worden. Die schildbedekking zou de lang
zame doch wisse dood zijn van onze natio
naliteit, even ais de Zulu's en Kaffers achter
hunne groote, zeer groote schilden bescher
ming zoekende als zij ten strijde trekken,
slechts gewapend met de assegaai, veelal
Advkrtentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 'Amaal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regel* eu
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
deu dood vinden in den strijd tegen de
moderne wapenen.
„Als er van een schild sprake moet zijn,
dan zij het eenige schild, dat wij nemen,
dat van het oude „Wilhelmus van Nas
sau we*
Mijn schilt en mijn betrouwe
Sfjt Gliij, o Godt, mijn Heer,!
Na al hetgeen ik tegen een verbond met
eene grootmacht als Duitschland mijn
brochure waarschuwend heb aangevoerd, zie
ik af er nu meer van te zeggen.*
En als de hoogleeraar zulk een //toena
dering* in 't eerst onmogelijk acht, wegens
de bonding der Duitsche regeering tegenover
de Boereu, zegt de generaal
//Van tweeën één: Of de hooge, de groote
belangen van den Nederlandschen Staat
vorderen een verbond met Duitschland, of
niet. Zoo ja, dan even goed nu als later.
Dan staat het al of niet sympathiseeren
met de boeren er volkomen buiten. Dan
mag er niet naar worden gevraagd of de
Duitsche keizer met zijn volk eensgezind
denkt of niet. Dat doet ter zake niets af
en gaat ons niet aan.
Trouwens, voor een bondgenootschap is
het niet noodig dat //beide Staten zich be
wust worden van den gemeenschappelijke»
oorsprong hunner verschillende nationali
teiten.* Tot dat zij die bewustheid zullen
hebben verkregen, behoeft er, als dat ver
bond om andere redenen noodig mocht zijn,
niet op te worden gewacht. In den Drie
bond, waarbij men ons ook zou willen aau-
haken,. hebben Duitschland, Italië en Oos
tenrijk voorzeker nationaliteiten die nu niet
precies van denzelfden oorsprong zijn, ter
wijl daarentegen in 1866 nationaliteiten,
niet alleen van denzelfden oorsprong, maar
van denzelfden huize, Hanoveranen, Pruisen,
Saksen, Hessen, Beijeren en Badensers, allen
Duitschers, hevig tegen elkander vochten.
„Bewustheid van gemeenBchappelijken
oorsprong is bijzaak, bewustheid van gemeen
schappelijk belang hoofdzaak.
„En ons belang verbiedt een verbond met
Duitschland, omdat Duitschland groot is en
wij klein zijnomdat wij, hoewel klein,
willen blijven frank en vrij eu omdat het
onze plicht is de vrijheid en de volkomen
onafhankelijkheid waarvoor wij zelf niets
hebben gedaan, maar welke wij als erfdeel
verkregen van onze vaderen, die even als
nu de boeren en nog veel meer eu Oog
veel langer dan zij daarvoor hebben
geleden en gestreden als het kostbaarste
en dierbaarste, wat zij ons hebben nagelaten,
ongerept en onverlet over te dragen aan
onze kinderen en onze kindskinderen.
„Die behoefte is ons ingezogen met de
moedermelkzij zit in de lucht die wij
inademen zij is door eeuwen-vrij generaties
gebracht in eiken stroom van ons bloed.
Zonder die kunnen wij niet bestaan, zonder
die zijn wij ons zelf niet meer.
De generaal is echter volstrekt niet van
meening dat Nederland zijn kracht inoct
zoeken in isolement. II ij is tegenstander
van elk verbond in vredestijd voorbereid
met een der groote mogendheden, niet van
eeu verbond met België. Het zet uiteen
waarom hem is gebleken dat de in 1839
gewaarborgde neutraliteit van België geen
voortdurend bezwaar behoeft te blijven.
Die neutraliteit is voor België een belem
mering in zijn vrije beweging geworden.
„Het recht om zich te verdedigen heeft
men België toegekend een gevolg daarvan
is dat men het ook vrijheid geven moetom
de middelen, die het tot zijn behoud noodig
acht, aan te wenden, dus ook c q. een
bondgenootschap met een land, dat groot
belang heeft in zijn behoud, met Nederland.
Zulk een bondgenootschap draagt voor beide
landen, uit zijn aard, een zuiver gecombi
neerd defensief karakter. Niemand denkt er
aan daardoor de in- of uitwendige rust van
andere Staten te veistoren, dat trouwens
onmogelijk zou zijn.
„In België gaan meer en meer stemmen
op, die tot behoud van eigeu grondgebied
eene aansluiting met ATederland wenschen.
Een paar maanden geleden te Brussel zijnde,
heb ik mij daarvan in gtzag hebbende krin
gen persoonlijk kunnen overtuigen
„Als de generale staven van beide Staten
samen 't eens worden en voorbereidingen
treffen, ware men al ver genoeg, de rest
volgde dan vanzelf, zeide men mij Daar
zou ik het nu liever niet op willen laten
aankomen. Als wij België zouden moeten ter
hulp komen, zou het best gaan, maar als
omgekeerd België eens ons zou moeten
helpen, dan zou ik vreezen, dat er, als de
neutraliieit en de garantie niet waren opge
zegd, te elfder ure bezwaren zouden kunnen
rijzen, wellicht door politieke combinaties
en pressie van derden en dat België dan
gedwongen door overmacht en bukkend
onder het gewicht der dan nog geldende
Londensche Conventie van 1839, genoopt
zou worden zich terug te trekken en zich
non-competent te verklaren.
„Beter en royaler schijnt het mij toe dat
■MMWM
BS
■iiiiniiiiiniiih
aRfslraitsrkr Courant,
DOOR A. C. V. D. H.
Bepaald, sprak zij in zichzelve, heeft hier
een misverstand plaats gehad. Of zouden de twee
slaven soms de rollen verwisseld hebben en mij
het plan, dat zij ten uitvoer wilden brengen,
toegedicht hebben? Zou men mij als hun mede
plichtige beschouwen Dit kan niet zijn. Mocht
ik ondervraagd worden, dan zal ik alles juist
vertellen, gelijk het gebeurd is, en ik twijfel er
niet aan of mijne woorden zullen zelfs door den
mufti geloofd worden. Jlaar wie weet, of ik niet
reeds veroordeeld ben, of men mij wel iets zal
vragen
Deze gedachten pijnigden haar dermate, dat
zij, in weerwil van den honger en den dorst,
het brood en water onaangeroerd liet. Weer
ging een paar uur later dedeurharer gevangenis
open Ditmaal traden twee bedienden in den
kerker; zij bonden baar de banuen en voerden
haar door den bekenden hollen gang in het hui?
Tan den mafti.
Goddank, sprak zij, hun plan is dus mislukt.
Weldra stond zij wear in dezelfde zaal, waar
zij een paar dagen geleden, over haar schrijven
ondervraagd was geworden. Niemand echter
waren er nu dan de mufti en zijn zoon.
Woest en wraakzuchtig keek de gestrenge
beer haar aan. Hadji wendde treurig het hoofd af.
Rampzalige, riep de mufti haar toe, vandaag
ik en morgen gij, niet waar!
Bedeesd sloeg Lucia de oogen neer.
Hef op thans, die oogen, waarmede gij mij
vóór een paar dagen zoo trotsch in het gelaat
dorst zien. Thans slaat gij ze terneder om de
aarde te beschouwen, die u lang genoeg gedragen
heeft, ondankbaar, verraderlijk, gewetenloos
schepsel.
Ik had niet gedacht, dat de hooggeleerde
mufti van Fez zoo spoedig gereed zou zijn op
enkele flauwe zwakke vermoedens een oordeel
te vellen.
De mufti beet van woede op de lippen en hernam:
Onbeschaamd zijt gij genoeg. Hadt gij eene
betere opvoeding genoten, gij zoudt deze woorden
niet gesproken, maar u plat ter aarde geworpen
hebben, om mijne barmhartigheid at te ameeken.
Ware ik schuldig, genadige heer, ik zou geen
oogenblik geaarzeld nebben het te doen. Nu ik
echter onschuldig ben bliji ik met opgeheven
hoofde TÓór u staan.
Gij, ouschaldig Durft ge dit hardnekkig
volhouden?
Lucia knikte toestemmend.
Hadji haalde weder ruimer ademhij beschouwde
met innig welgevallen het meisje, aan wier schuld
hij niet had kunnen gelooven.
Kind, sprak de mufti, de bewijzen tegen u
zijn te verpletterend, dat ik aan die geveinsde
onschuld geloof zou schenken. Verklaar mij maar
eens, hoe die biandende (akkel in uwe handen
kwam.
Ik heb hem eeu slaaf uit de handen gerukt.
Voorwaar, die uitvlucht is niet kwaad
gevonden. Zeker hebt gij in uwe gevangenis
al goed overwogen, wat gij op mijne vragen
alzoo antwoorden zoudt.
Sta mij toe, genadige heer, vroeg Lucia
vriendelijk, dat ik u, zoo goed in u gn vermogen
is, een getrouw verhaal van het gebeurde geve.
Oordeel dan zelf in hoeverre ik schuldig ben.Jk
beloof u, bij deu God, dien ik aaubid, niets dau
de zuivere waarheid te zullen mededeelen.
Luister, Hadji, voegde de mufti zijneu zoon
op meer vriendelijken toon toe, gij krijgt
misschien een verhaal te liooren, wauriu de
leugens nog fijner saamgeweven zijn, dun de
mazen v.%n een net. Let goed op, wij zullen ze
in hare eigen strikken vangen.
Lucia gaf nu in ongekunstelde woorden een
uitvoerig verslag van het geheimzinnig drama,
dat zij, door haar koen optreden had verijdeld
Toch prees zij haar zelve niet zij liet al haar
■-HiiïW'TnTr'^rrtrTN,,T"'iriirrtwmtiïiitïmim i .hu
doen en laten voorkomen als een duren plicht,
dien zij verruilen moest. Toeu zij geëindigd had,
schudde de mufti tevreden het hoofd eu sprak
Uw verhaal kan wel eenige waarheid
bevatten, doch zoudt gij ook kunnen zeggen,
welke twee slaven gij met brandende iakkels
gezien hebt? Zijn het misschien dezelfden, die
naar uwe verklaring, ook vroeger met elkaar
een gesprek gevoerd hebben
Ik kan hierop geen zeker antwoord geven,
eachte heer. De duisternis belette mij ook
itmaal hen aandachtig gade te slaan.
En zij hadden brandende fakkels?
Gewis, genadige heer I Maar toen ik hen in
uw huis achterna spoedde om u allen nog tijdig
genoeg wakker te schreeuwen, verkeerde ik in
eene koortsachtige opgewondenheid alles draaide
en schemerde mij voor de oogen. Op het oogen
blik, dat ik deu een zijn fakkel ontnam, kreeg
ik zoo'n hevigcn slag op het hoofd, dat ik niet
meer wist, wat er met mij eu u allen gebeurde.
Bij mijn ontwaken bevond ik mij iu aeonder-
aardsche gevangenis, ziedaar alles wat ik u nog
zeggen kan. Maar, genadige heer, ging zij voort,
gewis zijn de twee schuldigen in uwe hande
gevallen. Laat ze liier brengen, misschien vind ik
in hen dingen, die mij tot zekerheid breDgen, dat
zij werkelijk de schuldigen zijn. Wenden zij
echter onwetendheid voor, dan zullen ze door
mijne tegenwoordigheid wellicht bedremmeld
worden en, gelijk men zegt, door de mand vallen.
Eu als zij u eens beschuldigen P
Dit zullen ze niet durven, geachte heer. Ik
wil wedden, dat ze door mijne tegenwoordigheid
ontstellen zullen.
Het spijt mij, Hadji, sprak de hoogleeraar
thans tot zijn zoon, dat wij niet gissen kunnen,
welke twee onzer slaven den aanslag hebben
willen plegen. Ik wil Fibo vragen of deze morgen
allen op het appèl waren.
Wacht, vader, ik zal hem even roepen. Hij
wacht al eenigen tijd in de gang op uwe bevelen.
Fibo verscheen.
Waren dezen morgen alle slaven en slavin
nen aanwezig, toen hun het eerste voedsel
verstrekt werd?
De slaaf knikte ontkennend.
Hoeveel en wie ontbraken er?
Fibo haastte zich de twee met hun bijnaam
te noeineu.
Weet gij uiet, waar ze zijn
Neen, genadige heer. Hebben se soms eenige
euveldaad uitgevoerd
Zwijg, Fibo, dat hebt gij niet te vragen. Ga
been en spoor ben op. Zoodra ge ze gevonden,
of iets van ben geboord hebt, komt ge mij
terstond waarschuwen.
Nu riep de mufti de twee bedienden, die Lucia
binnengeleid hadden en gelastte bun de touwen,
waarmede bet meisje gebonden was, los te maken.
Gaat been, sprak bij vervolgens, ik heb u
vooreerst niet meer noodig.
Lucia, ditmaal geloof ik, dat gij de waarheid
gesproken hebt. Zoo bet verdere onderzoek niets
bezwarends voor u aan bet licht breDgt, zal ik u
□iet meer in den kerker laten opsluiten. Gij hebt
ons eene groote weldaad bewezen en verdient,
dat ik op mijne beurt, u eenige barmhartigheid
verleene. Ik wil daarom uwe onbeschaamdheid
eu uw verzet u niet langer tot eene misdaad
aanrekenen. Bij uw eenmaal genomen besluit
blijft gij zeker volharden
Tot mijn laatste ademtocht, genadige heer.
Gesteld dat mijn zoon eens in uws vaders
dienst was, zou dtze hem dan ook niet nood
zaken den Islam af te zweren?
Ik geloof bet niet, genadige heer. Hij zou
hoogstens trachten uw zoou tot andere gevoelens
te brengén. Nimmer echter zou hij hem .dwingen»
onze leer te ombelzen. Van bedreigingen of
straffen, in geval van weigering, zou in het ge
heel geen sprake zijn. In Spanje huldigt men
heel andere begrippen. Daar laat men ieder
vrij, hier legt men iemands wil aan banden.
Daar zou men er prijs op stellen een slaaf de
vrijheid te kunnen geven, hier handelt men juist
omgekeerd, hier schijat men niet te voelen, hoe
zwaar de ketens motten drukken op degenen,
die ze nooit gedragen hebben.
In uw oog, Lucia, is dus de slavernij een
gruwel 1
Een gruwel, waaraan niet spoedig genoeg
een einde gemaakt kan worden.
Gij zoudt dus, zoo bet in uwe macht stond,
allen de vrijheid schenken?
Zonder twijfel.
Wie zou mij dan nog bedienen? Wie mijne
landerijen bewerken? Wie mijne tuinen in orde
houden? Die toestand is onbestaanbaar. De eene
meusch is klaarblijkelijk door Allah geschapen
om den anderen te dienen.
Allah, genadige heer, is evengoed dc
schepper en vader der slaven als der vrijen.
Hii viDdt in al zijne kinderen aen even groo»
behagen en kan onmogelijk goedkeuren, dal de
een den onder als zijn vijand behandelt. Een
maal zal de vrije strenge rekeuschap moeten
geven van de wijze waarop hij zijneu ongeluk-
kigen, misdeelden broeder behandeld heeft.
Gij beschouwt dus een slaaf als mijn
broeder
Zeker, hij is en blijtt, ondanks het droevige
van zijn toestand, uw broeder. Wie dan gaf u
het recht, hem te behandelen als een redeloos
dierP Waar staat geschreven, dat gij hem hel
leven moogt benemen Waar, dat hij uw dienaar
zijn moei? In alle landen van Europa is de
slavernij uitgeroeid, wijl uien terecht begreep
dat ieder mensch hier beneden aanspraak heelt
op levensgeluk, en om geluk te kunnen smaken
moet men in de eerste plaats vrij zijn. Ik wil
hier niet mede zeggen, dat alle menschen in
denzellden toestand moeien verkeeren, er zullen
altijd armen en rijken zijn. Dit heelt Allah zoo
gewild. De rijke echter zal den arme zijn loon
niet onthouden, hij is verplicht hem te beschou
wen als ziju evenmensch. De arme daarenlegpn
zal wederkeerig zijn hver behulpzaam zijn, hem
lielde en achting toedragen. Hij blijft echter
altijd vrij. Wil hij om geldige redeuea een ander
heer dienen, dan kan en mag niemand hem dit
beletten.
Toen de mufti aan het gelaat van den Hadji
zag, dat deze met de woorden van Lucia in
stemde sprak hij op koelen toOD
Staken wij thans het gesprek hierover ik
aw ukn gevoelen toch niet deelen. Wachten wij
liever nog eenige minuten op Fibo, die onmo
gelijk lang meer kan uitblijven.
(Wordt vervolgd).