Nummer 10. 26 Jaargang. Zondag 1 Februari 1908. Toegewijd aan Handel,, Indystrie en Gemeentebelangen. Tweede Blad. UW. 1)11. II. J. A. II. SiillllMliA. !EM UELDENFIGtmH. A Dit nummer bestaat uit TWEE BLADEN. N T O O Jï T I E L E N, Aan de nagedachtenis FEUILLETON. Tariefwetsherziening. Dit Blad verschijnt Woensdag- en Z a t e r d a g a v o 11 d. Abonnementsprijs per 8 maanden f 0."5. Franco per post door het geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. VAN O, 'k weet nog, hoe ik eens dien Held zag staan Geweldig en vol grootsche mannenkracht Als Ridder Christi zonder vrees of blaam, Verwinnend door 't woord, als hemelgaaf gebracht. O, 'k hoor nog zijn hamel-hymnen stijgen Naar den blauwen trans tot God omhoog Ziju Room ter eer, diens vij'nd ter vreeze nijgen Zijn Koning en Kerk Zijn alles ten triomleboog O, 'k voel intens den nacht van zwarte nooden, Waarin otis jongste voorgeslacht gedompeld lei iVIaar zie, zijn heldenkracht, zij wist te dooden Vooroordeel ter een' flauw- en lauwheid ter and're zij Helaas, de Redenaar, vol geestdriftsgloed Helaas, de Koning -Dichter, vol heil'ge beeld Helaas, d'Emancipator, vol heldenmoed Helaas, helaashij ging op ter hemelweeld Doch daarom, Katholieken, niet versagen, Al ging hij heen ter reine Christenglorie Zijn heldengeest blijons immer schragen Zxjn kracht zij onze kracht en leidt tot de victorie E. a/d H. EERSTE GEDEELTE. J. M. S. U I T g e ver: WAAL WIJ K. Adres van den A. N. B. v. S. AdveRtentïEn 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Adverteutiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden '2maal berekend. Voor plaatsing van een groot, aantal regela en advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten gesloten. Reclames 15 cent per regel, Toen wij 't verslag dei hoofdbestuurs- vergadering van den A. N. B. v. S. gaven, beloofden we zoo spoedig moge lijk 't adres der Schoenfabrikanten, in zake tariefwetsherziening op te nemen. Thans is 't aan den minister verzonden en laten wij 't hier volgen Aan Zijne Excellentie den Minister van Financiën. Met den meest verschuldigden eerbied geven te kennen, W. TravaGLINO te Oosterhout en VV. RIEMSLAG te Dongen resp. Voorzitter en Secretaris van den Aleremeenen Nederlandschen Bond van Schoenfabrikanten, goedgekeurd bij Ko ninklijk Besluit van 27 Juli 1900 No. 40 en de Schoenfabrikanten M. VAN DEN BERGH te s-Hertogenbosch, J.H.JANSSEN te DrunenE. W. KlijberG-Pernot te WaalwijkC. A. KoOLENte Oisterwijk, M. Ligtenberg te Dongen, J. Mannaerts te Tilburg en H. B. STERRENBORG te Lichtenvoorde, leden der gedelegeerde Commissie, benoemd in de Algemeene Vergadering van den Bond, gehouden te Oisterwijk den 27 Juli 1902 en als zoodanig de Bond vertegenwoordigende Dat zij zich veroorloven Uwe Excel lentie met den meesten aandrang te wijzen op de bezwaren, die er voor hunne Industrie uit zullen voortvloeien, wan neer bij de aanstaande Tariefwetsherzie ning, leder met een invoerrecht zou worden belast. Waar het hun uit de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer der Staten Generaal, bij de behandeling der Staatsbegrooting over het dienstjaar 1902, blijkt, dat het de bedoeling der Regee ring is om eerst en vooral de nationale nijverheid te steunen, veroorloven zij zich onder de aandacht van Uwe Excel lentie te brengen dat juist bij de schoe nenindustrie, arbeid een groote rol speelt. Duizenden en duizenden arbeiders, ver deeld over het geheele land, vinden dooi de Schoenmakerij een goed bestaan. Een derde gedeelte toch der opbrengst van het geproduceerde artikel moet uitgegeven worden aan werkloon, zoodat het wel geen verder betoog zal behoe ven, dat onder nationalen arbeid deze industrie eene eerste plaats inneemt. Tevens wensclien zij er Utve Excellentie op te wijzen, dat deze industrie dooi den vrijen invoer van haar voornaamste grondstof, het leder, in staat was" zich meer en meer te ontwikkelen. Het meerendeel toch van het leder en speci aal het overleer moeten zij betrekken uit het buitenland en uitsluitend door den vrijen invoer zijn zij in staat de buitcnlandsche concurrentie in gemaakt Schoenwerk het hoofd te kunnen bieden, daar zij, door het betrekken van het fijnere bovenleer uit die landen waar dat speciaal vervaardigd wordt en waarvoor geen rechten behoeven betaald te wor den, een voorsprong hebben op de buitenlandsche concurrenten. Het is een vaststaand feit dat bovenleer,zoo uiteen loopend in soort en in wijze van berei ding in verschillende landen, op daarvoor speciaal ingerichte fabrieken vervaardigd wordtzoo zijn er artikelen waarvan Duitschland het beste en voor de schoen- fabricatie het meest geschikte kan ter markt brengen en waarvan zich dan ook niet alleen Europa maar ook Amerika op de duitsche markt voorziet, andere soor ten als voeringleder enz. worden slechts in een klein hoekje van Frankrijk uit sluitend gefabriceerd en waar men dus, wil men vooral het goede artikel hebben, terecht moet komen. Verder worden weer andere soorten speciaal door Amerika vervaardigd en door Europee- sche schoenfabrikanten gekocht, opdat zij in concurrentie blijven met Ameri- kaansche Schoenfabrikanten, die schoe nen van die leersoorten vervaardigd, over de geheele wereld verzenden. Hieruit volgt, dat het gebruik van buiten- landsch overleer voor deze industrie noodzakelijk is en dat het oprichten van die speciale overleerfabrieken in ons land een onmogelijkheid is en blijven zaldat elke heffing van rechten op dat leder deze Industrie ten zeerste drukt en dientengevolge deze bestaande en zeer uitgebreide nationale nijverheid door het belasten van leder met grooten teruggang bedreigd wordt. Zij staan in deze meening niet alleen, immers in het antwoord op het aan de K. v. K. en F. te Waalwijk gevraagd advies aan Uwer Excellenties voorganger d.d. 6 Maart 1900, wordt o. m. gezegd „Het zijn niet alleen de kleine maar ook de grootere en groote Schoenfabrikanten die ontzaggelijk zwaar in hun bedrijf zouden getroffen worden, indien het buitenlandsch overleer met eenig inkomend recht werd bezwaard, dewijl iedere belas ting van dit artikel, dat in ons land niet of niet noemenswaard wordt gefabriceerd en dus van buiten moet ingevoerd worden, op de schoenfabrikanten zelf zal neerko men." Verder wenschen zij Uwe Excellentie er nog op te wijzen, dat de schoenin dustrie, die jaren strijd heeft moeten voeren tegen den in dien tijd zeer grooten invoer van buitenlandsch schoei sel, door het zich meer en meer eigen maken met het op buitenlandsche wijze fabriceeren van een uit buitenlandsch bovenleer vervaardigd en door het pu bliek gewild artikel, door het rusteloos streven naar verbeteringen, door het kostbare zich aanschaffen van de beste en nieuwste machines, het nu niet alleen zoover gebracht heelt dat die concur rentie in eigen land niet meer geducht wordt, maar dat zij zelfs in het buiten land, de in Nederland vervaardigde schoenen gaat verkoopen, en met gunstig resultaat. Door vrijen invoer van alle leersoorten zijn zij evenals de Engelsche schoenfa brikanten in de meest gunstige conditie om op de wereldmarkt te kunnen con- curreeren, en is het een zekere zaak, dat wanneer deze belangrijke tak van nijver heid niet in zijn ontwikkeling door in voerrechten op de noodige grondstoffen wordt belemmerd, de uitvoer nog meer en meer zal toenemen en die eenmaal een rijke bron van inkomsten zal worden, hetgeen niet alleen den fabrikant maar ook de talrijke werklieden zal ten goede komen en den nationalen arbeid recht streeks zal bevorderen Ook niet alleen voor deze industrie maar ook nog anderen, die met buiten landsche leersoorten moeten werken, zou het heffen van invoerrechten op leder zeer belemmerend voor hun bedrijf wezen. Het zijn de drijfriemenfabrikan- ten, de koffer- en zadelmakers waarbij ook een groot aantal werklieden hun bestaan vinden en die door inkomende rechten op de grondstoffen, evenals werklieden en werkgevers der schoenen industrie, de schadelijke gevolgen daar van zouden ondervinden. Het is dan De Echo van het Zuiden, WMlwjjkseta (is Laijgstraatsetc Courant, Vrij naar het Duitsck bewerkt door J. M. S. (15) ZEVENDE HOOFDSTUK. Een schokkende ontmoeting. De zon werpt haar gouden stralen door de witte gordijnen der „mooie" kamer van'thotel(l) „De Roode Ster', die tijdelijk voor Willburg als vreemdelingenkamer is ingericht. Wilburg zit al sedert een uur aan de primitieve schrijftafel te arbeiden. Hij heeft plannen, kaar ten en teekcningen voor zich liggen, die hij uit zijn openstaand reiskoffer genomen heeft. .Wie dat toch zijn mag fluistert vragend de .zwarte Sterwaardin* gelijk ze algemeen n 't dorp genoemd wordt, ofschoon ze zelfs helblond is .iets geheimzinnigs is het wel met hem juist als toentertijd met die arme Hedwig, die als fijne dame hier kwam en ook in deze kamer logeerde'. De .Sterwaardin' heeft oogen en ooren afwisselend aan 't sleutel gat zij staat buiten ep den corridor, vlak aan de deur der kamer. .Ja, ja, die Hedwig I* De oude vrouw strijkt met den punt van haar schort over de,oogen.'i .Zij trad^zoo trotsch en beslist op en tóch hebben ze haar als een arme meid begraven*. Nu kijkt ze weer ijverig door 't sleutelgat. Die papieren als dat eens de papieren van Hedwig zijn, welke toenmaals zoo raadselachtig verdwenen zijn I Ik heb ze toch zelf op de schrijftafel zien liggen zooals nu bij mijnheer toen Hedwig wegging, om nooit terug te keeren, had ze alles netjes in een couvert gedaan en toegelakt. Als ik maar wist, of zij die papieren toen meegenomen of weggezonden had. Te voorschijn gekomen zijn ze nooit meer evenmin als het kind'. De vrouw zucht en een traan glinstert in haar oogen. .Die lieve, blonde krullebol I Dat ik ook juist in de heiberg moest zijn I De jongen is toen vast weggeloopeu iü het woud en nooit teruggevonden!' Binnen hoort ze een geluid. .Dat is iets geheimzinnigs iemand van de politie, dat laat ik me niet afstrijden Zeker wil hij de zaak van toen onderzoeken, want waarom loopt hij anders 's nachts in de omgeving rond en dan zijn vragen hedenmorgen naar Hedwig en hare geschiedenis .Hale je de koekoek oude!' hoort zij plot seling een stem op den trap. Zij schrikt op en maakt den aankomende een teeken, dat hij zwij gen moot. «Ik zeg je, het is een gerechtsdienaar, zoo zit hij reeds een uur aan de schrijftafel en sorteert papieren en schrijft en teekent.' .Spookt je die oude geschiedenis altijd nog in je hoofd Heb je lust ons van li ais en hof te verdrijven? Als mijnheer de President hoort, dat ge nog altijd over die oude geschiedenis spreekt, dan kunnen wij ons boeltje wel op pakken.' »Nu en wat zou dat? Hebben wij niet genoeg gespaard, om onze oude dagen in rust door te brengen? En dit behoeft nu juist niet in het dorp te zijn, in de stad is het ook mooi.' „IIouu je mond! De waard komt nu naar boven hij is doodsbleek, wat bij hem, die anders een bloedrood gezicht heelt, dubbel opvalt. Zij vrouw treedt verbaasd eenige schreden terug. .Mijn God man ge ziet er uit als zijt ge vun een spook geschrokken!' „Maal me niet aan mijn hoofd met spaarpen ningen en rust. Ja, rustig i6 het in de gevan genis 1' De sterke vrouw moet zich met beide handen aan de trap-leunig vasthouden. .Gerechte hemel! wat meent ge? wij hebben toch niets gedaan Haar man wenkt haar, hem stil te volgen eD beide gean in een afgelegen kamertje. ,Ik kom zoo juist van het slot' steunt de waard .waar mijnheer de President mij al heel vroeg ontboden had. En nu hoor, wat hij ;XSBBBaSSSKBS3 o tegen mij zei .Als gij het waagt zoo sprak hij tegen den vreemdeling slechts één woord van die oude geschiedenis te vertellen, dan zijt ge den langsten tijd in de .Roode Ster« geweest en dan zal het ziju „Marsch naar de stad, in de strafgevangenis .Maar, man 1 stottert de waardin „wij hebben toch niets uitgevoerd .Zoo? \laar een ander wel en die ander is een machtig persoon, die hem, die tegen hem is, eenvoudig onschadelijk maakt I' „Doch, wij zijn toch onschuldig!' .Wat onschuldig daar vraagt zoo iemand niet naar. Ik zeg ja, als hij wil, brengt hij ons nog aan de galg, dus mond gehouden Up eens zwijgen beiden. Buiten hooren zij een levendig op en neer geloop en praten. Zij treden beiden weer op den corridor. ,Is mijnheer Willburg thuis?' hooren ze on der een krakende stem zeggen. Ken oude, zeer corpulente mijnheer treedt de herbergkamer binnen en wischt zich met een roodzijden zukdoek het zweet van het voorhoofd. De waurd en zijn vrouw zien door de open voordeur een prachtvol vierspanechte Arabische hengsten, een koninklijk span. „Kan ik hier den heer Willburg vinden De oude heer, wiens goedmoedige, blauwe oogen door de glazen van een gouden bril kijken, haalt tusschen ieder woord adem, hij is kort van adem en geen trappen klimmen gewoon. Waard en waardin buigen als knipmessen. .Tot uw dienst mijnheer de graaf hier, als 't u belieft?' De waard wil op de deur toegaan, doch de graaf wenkt een knecht in livrei.John, open I' Hij wijst daarbij op de deur der .mooie" kamer. John treedt naar voren, opent de deur, laat zijn heer binnen treden, terwijl hij zelf buiten wacht met den hoed in de hand. Willburg staat pas op bij het binnentreden van zijn bezoeker. De oude heer drukt hem echter met jovialen lach weer op zijn stoel terug. .Zitten blijven geen plichtplegingen als ik u bidden mag. Ik ben zelfs blij, dat ik een oogenblik al dat ceremoniëele ontvluchten kan. Ik ben er in 't geheel niet voor mijn tegenwoordige gemalin houdt echter streng vast aan het decorum enfin goed is het ook, want het personeel wordt veel te vrij, als ge hef zoo nauw niet neemt.' Onder dezen woordenvloed heeft hij zich op een stoel neergezet en waait zich met zijn zak doek wat koelte toe. .Foei, wat een hitte I En dan die landweg hierheen men wordt begra ven onder het stof het is echter Wolligen,s grondbezit 't gaat mij dus niets aan anders was hij al lang bestraat I Dus u zijt mijnheer WilburgI Kijk zoo had ik mij u toch niet voorgesteld ja hoe zal ik het zeggen zoo modern I' Willburg glimlacht. „U meent, omdat ik uit liet Barbarenlaud kom, mijnheer de graaf?' .Nu, ja, zoo ver weg uit den Oeral! Mijn lieve god, zoo ver kan ja een verstandig Christenmensch zich niet eens heendenken. Enfin, u kent het bergwerk op een duimpje ik heb groot vertrouwen in u, mijnheer Willburg, zeer groot vertrouwenI Ik heb nu een neef een verboemeld genie in de bergwerken. Hij noemt zich ingenieur, echter ik geloof, zooveel ken ik er ook nog wel van. Enfin het is goed het is een protegee van mijn gemalin hij woont in mijn huis en ik kan tevens wat op zijn vingers zien. U spreekt toch goed Duitscn, minheer Willburg? Deze buigt. #Ik ben een Duitscher, mijnheer de graaf, met lijf en ziel.' .Ah, dat verheugd me Doch, ik bid u, zeg dit niet tegen mijn gemalin ze houdt u voor ecu Rus. U zult als zoodanig een beter onthaal bij haar vinden dan als gewoon Duit-cher zijn nu eenmaal die vrouwen het vreemde trekt meer aan en heeft iets prikkelends voor hen. Apropos, „u spreekt toch ook Fransch De oude heer vraagt het bijna angstig, want. ziet u, ik geloof niet, dat mijn gemalin zich zal laten vindeu in een andere taal met u te conver seeren, omdat zij geen Russisch kent; bovendien 't Fransch is haar lievelingstaai. Alles is trouwens bij ons internationaal: Mijn kamerdienaar John is een Engelschman mijn vrouw heeft hem op baar laatste reis naar Londen geengageerd de kamermeisjes en de gouvernante zijn Fran- 9aisea en de gewone meiden Duitsche en nu u een verkapte Rus.' Willburg ziet den ouden heer hoogst verwon derd aan. In plaats van over zaken met hem te spreken, zooals hij natuurlijk verwacht had, wijdt hij den vreemdeling in enkel nevenzaken, en intieme familieaangelegenheden iu. De graaf schijnt hem te begrijpen. Ilij knikt hem vriendelijk toe. ,Ik weet al, wat u zeggen wil, dit alles be hoort niet tot het zakelijke doch dat komt nog vroeg genoeg. U bevalt mij uitstekend, ik hoop dat wij het steeds goed met elkander kunnen vinden. U is gisteren hier aangekomen?' „Ja.' De graaf knikte weer. Hier is het laatste station, vanhier gaat het per rijtuig het gebergte in Mijn kasteel licht zeer romantich, het is nog een oude ridderburch ik heb er vcór twaalf jaren, toen ik voor den tweeden maal in 't huwelijk trad, een nieuwen vleugel aan laten bouwen, van alle nieuwste, moderne comfort voorzien. Het zal u bevallen. Met genoegen ben ik hierheen gereden, om u af te halen. Uit uw brieven waaide mij een soliede geest tegen Ik doe wat aan handschriftenkennis, moet u weten en uw vaste, stevige letters hebben mij gezegd, dat u een man van karakter zijt van ijzer en staal. U wijkt niet als het geldt een doel te bereiken ik geloof, degene, die u als vriend bezit, kou in den nood op u rekenen.' Wilburg geen kans ziende dezen woorden vloed te breken, glimlacht maar weer. Zulke gedachteu had bij dien goeden, ouden heer vnst niet toegedacht dat goedmoedige gezicht schijnt hem de uitdrukking te zijn eener zich steeds gelijk blijvende flegma en deze iuan dacht. »Ik zal" zoo zegt hij ,al mijne krach ten inspnnneD, om aan het in mij gestelde vartrouwen te beantwoorden.' Hij buigt even voor den graaf. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1903 | | pagina 1