knmmer 19.
Donderdag 5 Maart 1903.
26 Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
MEDELIJDEN.
iü HELDENFIGUUR.
A1T00N TIELEN,
II il II IJIIHVUH I
Uitgever:
Bekendmaking.
Kalmte en Kracht.
FEUILLETON.
Over de Suikerbieten en de
Kalizouten
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
A.bonnelrientsprijs per 3 maanden f0."5.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan
Uxfyiever.
den
WAALWIJK.
Advkrtkntiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiëu Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2 maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
Rijksvoorjaarskeuring van dekhengsten.
Zoo ooit dan zijn deze twee zaken thans
noodig.
Te midden van het gewoel en de agitatie,
van de opruiing eu de misleiding, van de
verdraaing en valsche voorlichting, waardoor
de hoofden op hol gebracht en de oogen
verblind worden, heeft ons volk in deze
dagen vooral behoefte aan kalmte en kracht.
Aan kalmteom zich niet door hartstoch
telijke taal en valsche voorstellingen van de
wijs te laten brengen. Aan kracht, om de
bekoring te weerstaan, die de losbandigheid
uitoefent, welke een toestand van grove
willekeur en onduldbare anarchie in het
verschiet stelt.
Hoe onbeschaamd de opruiers van professie
de feiten verwringen, hoe schandelijk zij
speculeeren op de hartstochten der massa,
hoe klakkeloos zij de waarheid in het aan
gezicht slaan daarvan vindt men telken
dage bewijze te over.
't Is, of men de menschen met opzet dol
wil maken, hen opzwepen tot een soort van
heksen-sabbat, hen wikkelen in een oorlog
met het Gezag, waarvan het einde niet is
te voorzien.
Werkelijk, de tijden zijn ernstig; en
eenieder, die het waarlijk goed meent met
land en volk, met de rust en orde op onzen
Nt'derlandsche bodem, behoort te doen wat
in zijn vermogen is, om tegenover de
woelende ophitsing der revolutionaire rad
draaiers, die strijd en niets dan strijd willen,
waarheid en recht te4 doen wedervaren.
Kalmte en kracht de regeering heeft
getoond ze te bezitten.
Laten wij aden, ieder in zijn eigen kring
trachten de beide onmisbare voorwaarden
tot oplossing der tegenwoordige, crisis, te
vervullen.
En dan moeten wij telkens, als zich daar
voor de gelegenheid aanbiedt, de feiten
voorstellen zooals ze werkelijk zijn en de
leugen ontmaskeren.
Een leugen is het, dat de regeering in
hare ontwerpen den arbeiders het recht van
staken ontneemt.
Een leugen is het, dat de regeeiing in
hare ontwerpen de organisatie der werklieden
aan banden legt en hun recht verkort.
Een leugen is het, dat deze ontwerpen
niet uitsluitend beoogen moedwillige con
tractbreuk te beletten en spoorwegverkeer
te verzekeren.
Wie anders spreekt, hetzij door onkunde,
hetzij door schuldige onwetendheid, hetzij
door kwade trouw, liegt.
Een leugen is het ook en waarlijk
niet de kleinste dat de regeering zou
optreden legen de arbeiders.
De arbeiders als stand, als klasse, als
geheel staand buiten het geding.
De wetsontwerpen betreffen enkel het
spoorwezen, waarmee het nationaal belang
zoo nauw verbonden is en dat dus op bi-
zondere wijze moet worden beschermd.
En de ontwerpen bedreigen ook niet de
arbeiders bij dezen uitgebreiden tak van
dienst, maar de onwilligen hen, din pressie
zouden willen uitoefenen op anderen geheel
willekeurig inkorten of vernietigen; beu,
die zich niet gebonden achten door een
eerlijk aangegane overeenkomst, bezegeld
met een eed of plechtige belofte.
De wetsontwerpen bedreigen ten slotte
ook de opruiers van beroep, de organiseer-
ders van werkstakingen, de visschers in
Iroebel water, die dikwerf buiten de eigen
lijke arbeiderswereld staan, maar toch mcenen
in arbeiderszaken liet hoogste woord te
mogen spreken.
Hun opruiing en samenspanning zal als
de ontwerpen worden aangenomen, ook voor
hen minder aangename gevolgen^ kunnen
opleveren.
Is het wonder, dat door deze heeren en
door hunne vrienden heftig wordt gepro
testeerd. C.
EEESTE GEDEELTE.
Laat ons in dezen tijd van opwinding
en spanning, ook eens 't oor leeuen aan
een onderwerp van kalmte strekking van
de goede zijde van den mensch.
De vonk van het goddelijke, die gloort
in elke meuschenzieltevens de draad van
geraeonschap, waardoor alle menschenlevens
op aarde zijn aaneengeschakeld. Medelijden,
medegevoel, sympathie, de woorden druk
ken alle volmaakt hetzelfde uit, de heerlijke
gave ons als kompas op de levenreis mede
gegeven.
Men stelle zich toch niet voor, dat onze
verbindingen ontstaan zijn uit een werking
der gedachte, die op zeker oogenblik werd
gericht op de wenschelijkheid van weder-
zijdsche hulp ter bevordering van afzonder
lijke belangen. Er is, voor de menschen
begonnen zich met elkanders lief en leed te
bemoeien en zich die bemoeiing te laten
welgevallen, geen vergadering over belegd,
geen vereeniging voor opgericht het betoog
werd niet geleverd en van anderen kant
bestreden, dat er tal van bezwaren zijn, die
kunnen worden opgeheven als wij er ge
zamenlijk de handen aan slaan. Alle om
schrijvingen eu toepassingen van het mede
gevoel zijn later door het verstand uitgedacht,
evenals men de werking eener bron ver
sterkt door regeling en leidingmaar de
levende frissche waterstroom welt op uit de
diepte, waar geen ingenieurs-bekwaamheid
kan doordringen.
Medelijden onderstelt een indruk van leed,
veroorzaakt door hetgeen een ander onder
gaat het daarmede overeenstemmende woord
„deernis" geeft te kennen, dat ons persoon
lijk iets deert, hetwelk in stoffelijken zin
geheel buiten ons ligt. Dat leed, het werpt
een schaduwoverjons geluk, het veroorzaakt
van eigen ramp nog dieper besef. Hier is
niet het gevoel van de tegenstelling, dat
gewekt wordt door het verschil in toestand
tusschen der. lijdende en ons, wien dat
lijden gespaard werd, een gevoel, zich
lucht gevende in zelfverheffing of in dank
baarheid. Neen, het is een werkelijk lijden,
een aandoening van smart, iets dat wij
zouden willen ontgaan indien 't ons mogelijk
ware.
Maar dat kan niet. Wij zijn nu eenmaal
menschen, wien al 't menschelijke eigen is.
In hoe nauwer betrekking eenig ander
menschelijk wezen tot ons staat, des te
dieper is de indruk, die j zijn leed bij ons
teweegbrengt. En de voorstelling in de
kunst, van eenig grievend lijden, veroorzaakt
een soortgelijk gevoel, zoodra het zich aan
past aan de werkelijkheid. De smart van
Niobe, nadat zij, de eenmaal fiere moeder,
al haar kinderen achtereen"olgens had zien
sneven, door woord of beeld gemaald, treft
ons diep, omdat ouderlijk lijden bij het
verlies van kinderen ons zoo goed bekend
is in den kring om ons heer. ontlokt elk
offer van een jong menschenleven ons ge
lijke klacht. Misschien ligt er iets in van
den zin van het oude woord Heden gij,
morgen ikde angst voor de onbestendig
heid van eigen geluk boezemt mede zekere
meewarigheid in als wij het bij anderen
geschokt zien. Doch dat is niet het eenige
zelfs wanneer onzen naaste een verlies treft,
dat ons niet kan te beurt vallen omdat wij
in andere omstandigheden verkeeren, dan
nog is de aanblik van zijn lijden alleen
voldoende, om in ons gemoed de snaren van
het medegevoel aan liet trillen te doen
brengen. Als daar een bedroefde weduwe
nederzit aan de sterveasponde van haar
echtgenoot, voelt ook een ongehu.vde vrouw
wat die scheiding voor immer beteekent, al
ontbreekt haar de ondervinding om den
aard van het leed juist te bepalen. Het is
ook geen quae9tie van taxeeren er komen
geen maten of gewichten bij te pas.
Doch het medelijden is vaak slechts wei
nig vruchtbaar.
Geheel onvruchtbaar dat mogen wij
nooit zeggen. Zelfs de denkbeeldige smart
die de kunst voor ons aanschouwelijk maakt
werkt iets uit, verzacht ons gemoed, maakt
het meer ontvankelijk voor bet leedgevoel,
door werkelijk lijden teweggebracht. Een
vaste regel is dat niet. Keizer Nero stortte
tranen bij de opvoering der Grieksche tra
gédie, op hetzelfde oogenblik dat hij pijni
gingen voor de slachtoffers zijner wreedheid
voorbereidde. Maar Nero was zelf het deer
niswaardig product eener zedelijke verwor
ding. Gewone menschen ondervinden wel
degelijk den invloed der kunst op hun
gevoel jegens anderen.
Dat is nog maar een gedeeltelijke vrucht
baarheid. Het medelijden, de edele hemel
gave, moet zich uitdrukken, zich openba
ren in woord eu in daad. Het woord moet
doordringen tot het hart des bedroefden en
getuigenis geven dat hij niet alleen heeft te
dragen wat hem op de schouders is gesta
peld dat er uog anderen zijn die door
dezen last gedrukt worden, dat zijn smart
gedeeld wordt. Noem het geen verfijnden
vorm van het égoisme, waardoor wij een
gevoel van verlichting meenen te ontwaren
als wij bemerken dat een ander ook lijn
deel van leed heeft; het is de verwant
schap der zielen de aaneenschakeling der
harten, die zich hier uitspreekt. Haar taai
is niet altijd de wèl-overwogen volzin, noch
na-
Het medelijden moet vruchten opleveren,
honderdvoudigdan plant het zich voort,
van hart tot hart, dan brengt het bezieling
iu wijden kring. Eén daad bevat de kiem
van een eindelooze reeks van andere daden
één handeling, uit medelijden verricht, is
als de te goeder plaatse nedergedaalde
korrel van den zaaier, die uitgiug om te
zaaien.
Want, er is veel leed dat verholpen kan
worden, nevens het vele andere, welks le-
nigiug buiten het bereik van menschelijk
kunnen ligt. Het eerste is een zaak van
willen. Het gevoel moet er eerst zijn, maar
dat is slechts een heel klein begin, de
flauwe rimpeling van den waterspiegel, waar
door het schip geen schrede verder komt.
Het voorwerp van ons medelijden heeft
recht op ons ingrijpen, evenals wij recht
hebben van hem te eischen, dat hij ons
helpt om zichzelven verder leed te bespa
ren. Is hij daartoe niet geneigd, is zijn
wilskracht zoo slap, dat hij zich maar laat
nederzakken in de ellende, totdal iemand
hem er met geweld voor een oogenblik uit
ophijsoht, ja dan
Dan is hij nog veel meer te beklagen.
Er zijn geen omstandigheden te vinden,
waaronder wij zeggen kunuen Hier houdt
alle medelijden op. Het is de afspiegeling
van het Oneindige.
Er zijn in dc laatste jaren reeds heel wat
proeven genomen, om den invloed van kali
en de kalizouten in hun geheel na te gaan
op de suikerbieten. De uitslag dier proeven
was vaak een vermeerdering van het aantal
kilogrammen, vaak een vermeerdering van
het suikergehalte, soms vau beide. Eenige
malen ging het met een verhooging van het
gewicht gepaard een verlaging van het sui
kergehalte. Bij vele proeven waarbij men
slechts geringe hoeveelheden kali gat, was de
invloed onmerkbaar. In Nederland heeft men
bij al die proeven vaak een zeer groote, in
vele opzichten overdreven vrees gevoed voor
de chloorverbindingen, die zich in ile kali
zouten bevinden. Die vrees had nog al eens
en Liifslraatsrke Courant,
Burgemeester en Wethouders van Waalwijk
oaken bekend, dat de gewone Rijksvoorjaars-
•èuring te 's-Hertogenbosch van tot dekking be-
'temde hengsten, welke dit jaar aanvankelijk was
ipnaald op 9 Maart, aldaar zal gehouden worden
,p WOENSDAG 11 MAART e.k.
De keuring te Zevenbergen blijft bepaald op
.0 Maart e.k.
Waalwijk, 27 Februari 1903.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
K. DE VAN DER SCHUEltEN.
De Secretaris,
F. W. VAN LIE MPT.
rij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S.
(24)
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Een welbestede namiddag.
En gelooft u, dat uw souverein, zijne majesteit
de koning, en de rijksregeering uw handelwijze
niet in hetzellde licht zullen zien als ik, wan
neer ik mijn bericht aan de bevoegde macht
opzend
Willburg ziet zijn «partner' doordringend
aan.
Voor een oogenblik verliest de president zijne
voorname bedaardheid, een blik, waarin doode-
lijke haat, {treft den huttendirecteur, dan echter
is Richard van Wollingen wederom de hooge,
door niets uit zijn kalmte te brengen rechter.
#U hebt geen enkel bewijs voor uw beweringen,
mijnheer Willburg, en het zou mij zeer gemak
kelijk zijn, u als een lasteraar te brand
merken.*
«Willburg lacht bitter.'
„Dat is uw oude wapen, mijnheer de president,
ik vrees echter, dat het mettertijd een weinig
afgestompt is.'
«Dat zullen we afwachten, mijnheer Will
burg.'
«Ik weet, waarop u steunt. Reeds als jonge
assessor was u een «streber' van de ergste soort.
Niets was u heilig.
U speelde met menschengeluk en menschen-
levens, als bestond dit alles slechts uit gevoel-
looze cijfers, waarmee u in uw eigen voordeel op
willekeurige wijze rekenen kondet.*
Een sarcastische lach speelt om den wreeden
mond des presidenten.
«U hebt mijn vader tot volksopruier gestem
peld, ofschoon hij niet anders wilde dan wat he
den de geheel wereld nastreeftverbetering der
sociale verhoudingen.
U hebt hem uit het vaderland verdreven en
sedert dien hebt u met opzet den rol van een
aarstconservatieve gespeeld.
Vraag het den burgers van dezen staat, vraag
het aan de duizenden arbeiders in de berg- en
buttenwerken van den graaf van Mansfeld-Her-
cheslorf overal noemt men den naam van
den president onder verwenschingen en met den
diepsten haat.*
Thans sloeg de president zijn grijze oogen vol
op en een triorafeerende blik treft Willburg.
„Ik deel dit lot met vele groote mannen, mijn
heer,* zegt hij, «en ik tal het weten te
dragen.'
zult het niet lang meer hebben te dragen,
dat zwoer ik u I*
Willburg's stem klinkt ernstig eu krachtig.
Nu verliest toch de president zijne bedaard
heid en scherp en toornig zegt hij Mijnheer,
wie is u en wat vermeet gij u Nog nooit heeft
het iemand gewaagd, zoo tot mij te spreken als
u zoo even deedtI»
„Dat i9 wel te betreuren," onderbreekt hem
Willburg, die steeds kalmer wordt, hoe meer de
andere zich opwindt, hadden anderen gewaagd,
u steeds de waarheid te zeggen, uw willekeur
en uw heerschzuchlig karakter had zich niet
zoo in al zijn slechtheid kunnen ontvouwen.
Ik ben een raenschenvriend, mijnheer van
Wollingen, in den rechten zin des woords. Ik
ben een vriend van het volk en ik zal dien9 be
langen immer behartigen. Waar ik onderdruk
king en despotisme vind, zal ik zonder aanzien
des persoons daartegen optreden.
Ik zal dat ook tegenover u doen, mijnheer den
president I En gaat het niet anders, dan zal ik
ook de hulp der almachtige pers inroepen en
vergeet u het niet ik zal niet wijken noch
wankelen, voor ik u ten val gebracht heb.'
De president beeft en siddert aan al zijne le
den, niet uit vrees, doch vac toorn, zich dit al
les te moeten laten zeggen door een vreem
deling door een aangestelde* van den graaf
van Mansfeld-Herschestorf.
„Eindelijk i9 hij weer in zooverre tot
n i «11 jj Jé
knlmte gekomen, dat hij weer «preken kon.
Zacht knarsetandend en met haat fonkelende
oogen antwoordt hij
„U zijt een Rus ik houd u na deze uitlatingen
voor een nihilist.'
Willburg tiekt even de schouders op ,U
maakt u door zulke onbekookte gevolgtrekkin
gen slechts belachelijk, zegt hij koel.
«Ik zal de politie voor waarschuwen, en uw
uizetting bewerken, u "zijt een buitenlander en
maakt het anderen lastig".
,U lastig 1* merkt Willburg sarcastisch op.
«Dat zal zich wel vinden, mijnheer.»
Hij wil omkeeren en teruggaan.
Haiti* roept hem Willburg toe, «daar treft u
den graaf niet; bovendien heb ik u nog niet
gezegd, wat ik u wilde zeggen.»
Ah, zoo! U wildet mij nog wat zeggen
Van Wollingen lacht verachtelijk.
«Ik wil u slechts verzoeken van uw plan af
te zien Hilda, de pupil van uw broeder, de
erfenis te ontrooveu."
Als door een electrischen schok getroffen
sprir.gt de president terug.
«Dat gaat te ver,' siste hij tusschen zijn tan
den, terwijl zijn hand krampachtig zijn stok
omknelt. Willburg doet juist, als bemerkt hij
niets van do grenzelooze woede van den presi
dent.
,Ik heb de manipulatie's, welke u in vereeni
ging met den u bevrienden notaris denkt uit te
voeren, wel doorschouwd. U weet echter zeker
één ding niet, n.l. dat mijnheer uw broeder een
aktestuk aan Hilda heeft gegeven, volgens welk
den graaf van Mansield-Herchestorf voogd over
haar zal worden.
Het burgerlijk gerecht zal toch zeker tegen
dezen voogd niets hebben in te brengen.
De president staat nu toch werkelijk radeloos
daar, zijn gelaat is aschvaal.
«Dat 'is niet waar!' stoot hij er eindelijk uit,
«ik ben volgens de vroegere beschikkingen
Hilda's voogd 1
,Dat is u doch de graaf is u mede of
in dit geval tegenvoogd en ik zal den
graaf verzoeker., in dezen wel degélijk op te
treden u hebt dus in dit geval wel met mij te
doen mijnheer van Wollingen.'
De president staat een oogenblik besluite
loos. Eindelijk zegt hij met koele hoffelijkheid
Deze tijding is waarlijk cene zeer gewichtige,
11 begint een gevaarlijk tegenstander te wor
den.
Het wordt tijd, dat men u onschadelijk
maakt.»
Willburg lacht somber en zegt:
„U zijt tenminste openhartig, mijnheer 1
Hij denkt aan Nora, ongetwijfeld heeft hij hier
twee vreeselijke vijanden gevonden.
Hij maakt zich hiervan geen illusie's, doch zijn
geheele leven is eeD strijd geweest, hoe kou hij
met lof terugtreden
Do president richt zich in zijne volle lengte
op.
„U hebt het gewaagd, mijnheer, mij, den
machtigen president, de handschoen toe te wer
pen. U, een vraemdeling, een buitenlander,
u een simpele huttendirecteur vermeet het
een machtigen staatsambtenaar in den weg te
treden. Verwondei u niet, als ik tracht u te ver
nietigen
Trotsch keert Richard van Wollingen zich om
en zonder Willburg verder met een blik tc
verwaardigen, gaat hij terug.
Willburg ziet hem met eon medelijdend lachje
«Er komen zware dagen,' zegt hij dan. llij en
Nora zullen zich verbinden en al het mogelijken
doen, om mij te vernietigen. En zij vermogen
hier veel zeer veel! Echter, om Hilda's willen
zul hij voorzichtiger zijn.'
Langzaam en in diepe gedachten verzonken,
gaat hij verder. Plotseling blijft hij staan.
„Ja, zoo gaat het! Ik wil heden nog met de
vorstin Urbinski spreken
En sne! gaat hij op zijn doel af. Hij heelt
zich dat nu eenmaal voorgenomeu en als man
van de daad is hij gewoon een genomen be
sluit met energie uit te voeren.
Niet zoo trotsch, niet zoo zege bewust als
hij Willburg verlaten heeft, wandelt de President
verder. Zijne tanden knnrsen en heel lijn uiter
lijk teekent ,een inwendige, hevige ontroe-
tfoogstwaarschijnlijk is dit na niet alleen we
gens het voorgevallene met Willburg. Er schijnt
nog iets meer achter te schuilen.
de welgemeende aansporing tot berusting in
Hoogeren Wil; een traan of eeu handdruk
vertolkt een overeenstemming van aandoe
ningen die als door een aanraking van het
goddelijke den geest verheft en de krachten
opwekt.
De beroerte, die zijn stiefbroer getroffen heeft,
is hem wel wat te vroeg gekomen. Hij is n.l.
nog niet geheel en al meester van het ter
rein. Immers, nog denzelfden avond van de
katastrofe was de rentmeester des ouden barons
overgekomen en rentmeester Jonas was -een man,
met wien niet viel te spotten, evenzoo min met
zijn vrouw, een kloek verstandig mensch, dat na
haar overkomst zich dadelijk ontfermd had
over Hilda. Hij wist ook, dat de baron op den
besten voet stond met den rentmeester en diens
flinke wederhelft. Bovendien was hij ingewijd
in de plannen van vrouw Jonas, die Hilda zeer
gaarne uitgehuwelijkt zag aan een door haar
geprotegeerd jonguiensch. Eu dat mocht natuur
lijk in geen geval, want de president wenscht
zelf met Hilda te huwen, alleen om het vermo
gen van zijn broeder machtig te worden.
Terwijl de beminnelijke figuur van dezen
door eu door slechten hooggeplaatste aldus de
moeilijkheden peilde, welke hem èn van 't bezit
van het zoo hoog noodige geld èn van de lieve
bruid scheiden, vervolgt Willburg rustig zijn
weg naar de „Norahatten*. Juist passeert hij
den rijweg, of hij bemerkt een jachtwagen, door
twee vurige paarden getrokken. De koetsier
hem ziende houdt stil, licht zijn pet en vraagt
«Mijnheer Willburg, niet waar?'
«ja, die ben ik wat wenscht n
«Ik heb zooeven mijnheer den graaf naar de
«Norahutten» gereden vandaar uit is hij, met
liet rijtuig van een vriend naar Kroonstad ge
gaan en nu zou ik u ophalen en eveneens naar
Kroonstad brengeu.
Wilburg denkt even na: «Naar Kroonstad
Daar zal ik Hilda van Steden en vorstin Urbinski
ti effen I*
Hij wendt zich tot den koetsier.
«Het is goed, dat u mij treft, maar ik moet
eerst nog uaar't slot terug om enkele papieren te
halen*.
,0, dat is Diets, daar breng ik u spoedig ge
noeg heen.'
Willburg stijgt in en rijdt door het bosch naar
het kasteel vos Maosfeld terug. Daar au! ik
den president nog wel zien,* denkt Willburg.
(Wordt vervolgd.)