li Summer 20. Zondag 8 Maart 1903. 26 Jaargang. Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Eerste Blad. Leven en Dood, MN IIIUHMIM Anarchisten. if; ANTOON TIELEN, Dit nummer bestaat ait TWEE BLADEN. Uitgever: FEUILLETON. rste Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden f 0.~5. Franco per post door liet geheele rijk f 0.90. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan U&jiever. den WAALWIJK. Advertentiën 1—7 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten gesloten. Te midden van het leven zijn wij als in Sen dood. Dit gezegde komt ons onvermijdelijk te binnen wanneer men al de droevige rampen te lezen krijgt, welke zoo kort opeenvolgend iet menschdom dikwijls treffen. O. a. In Zuid Afrika zijn minstens 50,000 meiischenlevens vernietigd. Mont Pelée, la Soulfrière en de andere ruurspuwende bergen van Martinique en St. Vincent, zij hebben een even groot aantal slachtoffers gemaakt. In Japan een eiland met honderden in woners door de zee verz-volgeu. In Egypte zijn meer dan 11,000 personen .oor de cholera weggemaaid, in Rusland en ndië voortdurend hongersnood. Welk een verschrikkelijke lijst Denk daarbij aan de ongelukken die in minder mate wel maar toch geregeld de bladen vullen. Hoe vel en komen om het leven door ver branden of verdrinken, hoeveleu worden er gedood in een twist Wat maken de moderne uitvindingen, spoor en tram, 't zij stoom of electriciteit hun assen wentelen doet, veel slachtoffers en de rijwielen, de automobielen de stoom- booten, zeekasteelen dikwijls, dragend op hun rug honderden van kostbare menschen- schenlevens, maar plotseling opgeslokt in de wijde kaken der peillooze diepte van de zee, die niets teruggeeft zooals ze het ontvangt, maar ook de lichamen der menschen slechts aanspoelt aan het strand, na het levenslicht er in te hebben uitgeblazen. In waarheid te raidden van het leven zijn wij als in den dood De bloem op het veld ze wordt zoo gauw niet afgeknakt door booze stormwinden en de mier op den weg zal niet zoo spoedig vertreden worden, als het kostbare leven van den koning der schepping verloren gaat. Hij, een DuitBch dichter zingt het zoo vol waarheid, hij met macht en waarheid om kleed, hij, die daar staat vol bewustzijn van zijn waardigheid. Hij, koning hoven al door zijn redelijke ziel, die de macht en de woede der wilde dieren te temmen weetdie de natuur krachten aan banden legt, die ook zelfs zoovele gevaren trotseert. Een typhus-baccil, eeu cholera-kiem nog onder het duizendvoudig vergrootglas moeilijk zichtbaar, doodt heele naties. Maar wat zou het Onverschillig is het menschdom geworden, zoo erg, dat het zulke lange reeksen van rampen voorbijgaat, schier ongemerkt. Men leest het in de courant, men spreekt er een dag of twee over en dan wordt het vergeten. Ja, 't is wel waar, dat wij te midden van dil leven als in den dood zijn, maar ook is het waar, wat de oude Grieksche wijsgeer lang geleden uitriep Gewoonte is koning En dat die koning ons beheerscht, wij weten het allen, wij kunnen haast niet anders, maar wij zouden ook niet anders willen. Of wie ziet niet liever naar de bloemen, welke feestvreugde en ongestoord genot vertolken, dan naar de cij pressen op onze kerkhoven, en de treurwilgen boven onze graven Ook is het goed dat het zoo gaat en niet anders. Wellicht immers zou de omringing van de vreeselijkheden des levens, als we ze beseften met volle bewustzijn, drukken op onze schouders met certeuaarslast, en wie zou dan nog voort kunnen gaan één schrede op het pad des levens Maar al wenden we ook liever het oog af van de akelige wisselvalligheden die ons zoo goed als anderen kunnen treffen, het oog er voor sluiten, dat mog-n we niet. Integendeel, ze worden gegeven die schrikke lijke lessen des doods, om ons voortdurend tot een goed leven te vermanen want ook zij, die rampen van vuurspuwende bergen, van pest, van oorlog, van hongersnood, gaan niet rond onder de menscheu, dan met goedvinden van di? het Al bestuurt. Maar uit dat Christelijk oogpunt be schouwd, zijn die rampen dan ook zege ningen. De mensch is eenmaal zoo gesteld van geen predikstoel klinkt ooit met zooveel intense kracht, het „weest ook gij bereid 1 EERSTE GEDEELTE. hem in de ooren, als de bijwoning van een ongeluk hem aangrijpt in de ziel en de man, die plotseling dood nedervalt aan uwe zijde, doet U krachtiger dan ooit bevroeden, dat men niet onvoorbereid moet vallen in de handen van den levenden God. Een ernstige gedachte niet waar En toch zet gij straks uw leven zorge loos, neen laten we hopen blijde voort, blijde en lachende. Waarom ook niet? Als we slechts zorgen, dat die ernstige gedachte ons leven regele. Waarschuwingen. De waarschuwingen tegen de troebelen en nrustwekkende agitatie, waarvan ons land in den laatsten tijd het tooneel is, volgen elkander op. De Hollandsche Spoor ondervond gedu rende de weken, die achter ons liggen, een aanmerkelijke vermindering in hare ontvang sten en in een zijner jongste nummers meldde het „Handelsblad", dat voorname maatschappijen te Amsterdam niet meer laten lossen, omdat de geest onder de ar beiders zoo rumoerig is. Hamburg en andere havensteden zullen daarvan ongetwijfeld de vruchten plukken, natuurlijk ten onzen koste. En ten koste zoowel van den arbeider als van den patroon. De opruiers van beroep, die //geeu" ar beiders zijn, bekommeren zich hierom na tuurlijk allerminst. Agitatie is hun lust en hun leven, hun "belang" ook. Maar voor den „denkenden" werkman moet het duidelijk zijn, dat wanneer er „minder werk" in het land komt, ook "hij" diarvan de dupe wordt. En bovendien hoe zal een patroon zijne arbeiders 'goed kunnen behandelen, goed kunnen betalen, wanneer zijne zaken ach teruitgaan, wanneer zijne inkomsten vermin deren, wanneer het hem steeds inoeielijker wordt, de concurrentie van binnen- en buitenland te weerstaan De agitatie, de rumoervergaderingen en opgewonden protest-meetings zijn „tegen" het waarachtig belang van den Nedeiland- schen arbeider. Dat belang eischt een goede, eerlijke samenwerking van patroon en werkman, die elkander noodig hcbbeu, die niet buiten elkander kunnen. Al het tumult en geschetter in de mee tings is slechts koren op den molen van socialisten en anarchisten, van beroeps agitatoren, wier element het revolutionnaire element is. De arbeider komt er geen stap verder mee. (Uit Le Matin.) Een welbestede namiddag. De anarchist is over het algemeen iemand vol hoogmoed, die in plaats van zich zelve van tekortkomingen te beschuldigen het ge makkelijker en ook minder vernederend vindt deze op rekening der Maatschappij te schui ven. Hij is niet van verstand beroofdin tegendeel overtreft zijne verstandelijke ont wikkeling die van zijne omgeving, van de maatschappelijke categorie waaruit hij afstamt en waarin hij moet leven, maar daar hij geen onderwijs heeft genoten en hem den wil ontbreekt die er noodig is, om zich op te werken, voedt hij een wraakgevoel, dat spoedig in haat vergaat. Rubino toonde gedurende zijn verhoor de grootste minachting voor zijne rechters. Gij kunt mij niet begrijpen, heeft hij hun bij herhaling gezegd. Hij beroept zich op wetenschappelijke beginselen, ofschoon hij geen enkele wetenschap bezit en hij spreekt graag over zielkunde. Hij heeft zich woor den en vage theoriën eigen gemaakt die hij slecht begrijpt en nog slechter toepast. Hij heeft zich bovendien in zijn avontuurlijk leven slecht gedragen, is verscheidene malen veroordeeld voor oneerlijkheid en dit gebrek voltooide zijne bekeering tot het anarchisme. Iuderdaad is het voor het anarchisme als het ware eene verdienste zijn vingers gestoken te hebben in de kas ran eenen „oncdeleu" bourgeois of beproefd te hebben zich een deel van het eerlooze kapitaal toe te eigenen. Men begrijpt, dat een trotsche als Rubino zich gelukkig heeft gevoeld in het gezelschap van lieden, die overtredingen, welke pro cessen tengevolge hadden, als eeretitel be schouwden. Voor het anarchisme bestaan er geen dieven, geen falsarissen het kent slechts slachtoffers eener slecht geordende maat schappij. Iemand, die veel jaren gevange nisstraf ondergaan heeft is een martelaar een oude recidivist wordt daarom in een auarchistenclub met geestdrift ontvangen. Kan men het kwalijk nemen, dat een ver dorven individu, tot zekere hoogte uit de gewone maatschappij verbannen, een zaak omhelst, die hem rehabiliteert Gewis niet. Maar dat veroordeelt juist het anarchis me, dat het met uitzondering van enkele geboren anarchisten, zijne aanhangers recru- teert uit het uitschot, uit het schuim der samenleving. Over het geheel heeft het leven van Rubino slechts daden ten zijnen laste doen ontdekken, misbruik vin vertrouwen en escrogueriënmaar geen enkele daad die hem tot lof strekt. Hij had eene vrouw, die men in een krankzinnigengesticht moest overbrengen. Hij bekommerde er zich niet meer om en huwde eene andere maar was niet beter geworden op die tweede vrouw en het kind, dat zij hem geschonken had, want hij be sloot zich te zelfmoorden en beging den aanslag slechts, opdat zijn dood tenminste nog aan het anarchisme ten goede zou komen. Alles saam genomen is de anarchist een genieter, iemand die zijne driften niet kan bevredigen, een egoïst wiens haat tegen de maal schappij, die hem miskent want hij acht zich miskent tot wreedheid kan overslaan, en hij is ook een wanhopige, want in voorkomend geval begaat hij zijne misdaad onder omstandigheden, die de straf niet kunnen doen uitblijven. Noch Caserio, noch Bresci, noch Czolgoltz hebben zich een oogenblik illusie gemaakt over het lot, dat hen wachtte. Zij offerden hun leven voor hun zaak, maar waarschijnlijk waren alle drie evenals Rubino het leven moede en besloten zich te zelfmoorden. Opmerking verdient dat de anarchist die moordt altijd in een ellendigen toestand verkeert, hij is ten einde raad en woedend op de maatschappij omdat hij natuurlijk door zijn trotschheid haar verantwoordelijk stelt voor zijne dwalingen en misdaden. Is de anarchist abnormaal van geest? In beginsel, ja. Maar ieder getroubleerde behoeft niet noodzakelijk tot dwaasheden of misdaden over te gaan Er bevinden zich om ons heen een menigte getroubleerden, die, omdat zij in gunstige omstandigheden verkeeren, zich nauwelijks yan andere bur gers onderscheidenmen vindt ze alleen dikwijls wat origineel, wat nog een soort lofspraak is. Rubino is verschillende malen van beroep en domicilie veranderd, hetgeen wijst op een gemis aan vastheid van denkbeelden. Hij is geweest chef in een zaak, onderwijzer, koopman, garson in een café, geheim po litieagent. De manier om dikwijls van be Waalwykschc ei Lanplraalsclie Courant, »-»' L""" rij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S. (24) ACHTSTE HOOFDSTUK. Juist, als de jachtwagen de dorpstraat inrijdt, passeert hem een tilbury. De koetsiers groeten elkaar en die der tilbury roept zijn collega toe Ik heb zoo even de freule naar het slot ge bracht. „Wat voor een freule bedoelt hij? vraagt Willburg?' „Wel, freule Hilda, de pupil van den baron van Wollingen!' „Hilda van Wollingen hier?' denkt onze held, „daar moet wat achter zitten." Het rijtuig draait juist een hoek om en daar ziet Willburg plotseling een heer en een dame, stilstaande en in zeer druk gesprek. Terstond herkent hij den president en Hilda van Wollingen. „Wilt u even stilhouden?' vraagt hij den koet siers en, uitgestegen, gaat hij recht op het tweetal toe. Met een toornigen blik ziet de president hem komen, terwijl Hilda hem met een ingehouden vreugdegil begroet. .O, Mijnheer Willburg I de hemel zendt u tot mijn bescherming I' Deze drukt met beide handen Hildas rechter. „Ik dacht u op het slot te treffen, en „Toen ik er bijna was, beval de president den koetsier stil te houden. Ik moest uitstijgen en mijn weg aan zijn zijde vervolgen.' „Hilda's stem beeft van ontroering en schrik, haar schoone oogen vullen zich met tranen en smeekend zegt ze fluisterend: Och mijnheer Willburg I verlaat mij nietl' „U wildet naar mijnheer den graaf van Mans- feld-Hercbestorf, dien uw oom tot uw voogd benoemd heelt?" „Ja ik wilde hem om zijn tusschenkomst vragen. Verbeeld u, mijnheer Willburg ik mag op bevel van den president, niet meer bij mijn ongelukkigen oom. Och, wat zal hij naar mij verlangen en mij voor ondankbaar houden 1 De president zegt, dat mijn tegenwoordigheid hem te veel opwindt en nu wordt hij door een beroeps-verpleegster geholpen. Mijn God, wat is die man toch afschuwelijk wreed, niet waai ?1' Zij barst in tranen uit en, als overweldigt haar plotseling de sterke ontroering over de droefheid van haar goeden oom, zoo wankelt zij en dreigt te vallen. WillDiirg moet haar met zijn krachtigen arm omvatten om haar te ondersteunen. „Arme Hilda 1" zegt hij vol deelneming, en ziet haar medelijdend in 't bedroefde gelaat. De jonge dame leunt onwillekeurig tegen hem aan als voelde ze zich onbewust in de nabijheid van een waren vriend. Daar treedt plotseling de president, die zich even verwijderd had, nader. A „Wat moet deze uiting van teederheid op den publieken weg beteekenen vraagt lnj met dreigenden, duisteren oogopslag. Het is hem aan te zien, dat hij zijn opwellende drift zooveel mogelijk beheerscht. Langzaam laat Willburg zijn arm zakken, en langzaam verlegen blozend richt zich Er is hier geen spake van tsederheidsuiting, mijnheer I' zegt Willburg ernstig. ,U hebt kun nen hooren, waarover dit ongelukkige meisje zich beklaagde. Ik verzoek u dringend, haar niet langer den toegang tot haar oom te verbie den Misbruik uwe macht niet, want bij God, het 'kan u te laat berouwen I' Een verachtelijk, hoonend lachje vliegt over 't gelaat van den president. „Mijnheer de avonturier," zoo antwoordt hij met sarcastisch klinkend stemgeluid, u vergist i u deerlijk, als u meeat, mij op die wijze bang te maken. Een familie-6chandaaltje, dat u schijnt te willen uitlokken, schrikt mij in 't minst niet op. Deze jonge dame is door mijn broeder uit medelijden in huis genomen en nu nu heeft ze zich zelve met voorbijzien mijner rechtmatige aanspraken tot universeele erfge name weten te maken 1' Hilda meent bij deze woorden, in tegenwoor digheid van een vreemdeling uitgesproken, van schaamte te sterven. Haar geheele lichaam beeft en zij kan nu haar tranen in 't geheel niet meer terughouden. Willburg meet den president met een trotschen, verachtelijken blik. „U zijt verregaand brutaal, mijnheer," zegt hij met een van toorn bevende stem, ,u hadt deze dame dergelijk optreden wel kannen besparen. Als er iets onbeschaamde hier heeft plaats gehad, gelijk u belieft te beweren, dan is het op de eerste plaats uw eigen laffe handelwijze. Hij biedt Hilda zijn arm. „Mejuffrouw, veroorloof mij, dat ik u bevrijd van de nabijheid van een heer die trots zijne hooge positie uiet weet, wat hij een dame ver schuldigd is. Ik zal u op het slot brengen Gra vin Ottilia van Mansfeld schijnt mij eene dame van hooge opvoeding en met een edel hart te zijn" hij verheft zijne stem, opdat den presi dent geen woord ontga haar zult u wel welkom wtzen tot uwe zuster Hilda van Steden, die op 't ©ogenblik in Kroonsbad is gelegenheid gevonden heeft, u te bezoeken of minstens te schrijven.' „Ah mijne zuster is hier?' „Jawel mejuffrouw uw zuster zou mij in Konstantinopel treffen, doch men heeft dat weten te verhinderen. Ik zal u echter nu zij zoo dicht in uwe nabijheid is wel bij haar weten te brengen. En nu koml' Duar treedt de president beden| in den weg; zijn gelaat is aschvaal. „Niet van uw plaats 1' gebied van toorn sid derend, zich tot Hilda keerend „ik ben uw voogd 1 Ik beveel u, met mij onmiddelijk te vertrekken. In het dorp is mijn rijtuig wij rijden terstond ^mida beeft als een riet en wil zich onder den dreigenden blik van den president uit Wilburg» arm losmaken, doch kdeze neemt haar hand en houdt ze vast in zijn arm. „Kom bid ik u 1 U staat onder m ij n e hoede en wee dengene die zich nu nog in uw weg plaatst 1 Hij richt zich hoog op en zijn fonkelend oog doorboort zijn tegenstander. Hoogrood van toorn is zijn voorhoofd. „Ga uit den wegl' Willburg's stem klinkt luid en ernstig dreigend „of ik slinger u ter zijde, op gevaar, of dat u tegen de berghelling gesraait word." Hij strekt den vrijen, krachtigen arm uit, trekt Hilda noch vaster aan zich en treedt vast beiloten op den president toe. Bleek van woede gaat deze op zijde, ook een onbeschrijflijk haatvolle blik treft Willburg. Rustig en trots schrijdt deze met Hilda den president voorbij en naar het kasteel toe.g Richard van Wollingen kijkt beiden lang na. „Dat was zijn doodvonnis 1" sist het tusschen zijn tanden en de gebalde vuist maakt een veel beteekende beweging door de lucht. „Dat was zijn doodvonnis 1 Deze man moet verdwijnen 't gaat zoo 't gaat 1" De president kon niet vermoeden, dat dit reeds het tweede doodvonnis tegen Willburg was. Hij keert zich vlug om en gaat snel terug. „Atbanasia, is in Krooosbad en anders de Zigeunerbende 1 Een beurs vol geld ende Rus sterft of in zijn kamer of in 't woud 1' „Wil U even aan de gravin vragen, of ze freule van Wollingen en mij ontvangen kan De bediende, tot wien dit verioek gericht wordt, buigt even en gaat daarna de beiden, Willburg en óe freule voor naar het boudoir van gravin Ottilia. Een oogenblik later komt hij terng en zegtDe gravin verzoekt u bic- nt-n te komen I, Het boudoir der hooge dame ligt als t ware in 't groen verscholen. Het is een hoekkamer met een breed venster, waardoor nu de zou helder naar binnen schijnt. De jeugdige bewoonster lijkt zelve wel een licht-fee, terwijl ze daar te midden van een ver blindende pracht staat. Hier is alles overgoten met een helderen, vroolijken glans. De over trekken der meubels zijn van lichtgekleurde stoffen, de zware gobelins aan de warden kunst werken op 't gebied van zijde-bewerking en alle beeldwerk en kostbare kleinigheden getuigen van den kunstzin der gravin. Met een licht-rood kleurtje op hare wangen komt zij de binnentredenden tegemoet. Toen de bediende zoo even den naam Willburg noemde, was het, ot een vroolijke trek over haar lief gelaat vloogdeze verdween echter nadat zij den naam vau freule van Wollingen naast den zijnen hoorde. Wat hadden deze beiden met elkander uit te staan Hoe kwam Willburg er toe, haar lreule van Wollingen te brengen? Ottilia voelt een haar tot nog toe onbekende gewaarwording haar ziel binnendringen. Haar hart klopt snel. Willburg heeft bij zijn binnenkomen gelant haar hand genomen en de kus, dien hij er zacht op drukt, schijnt als vuur te brandon. Een vluchtig waas bedekt haar oogen, doch slechts een paar sec ndeuin 't volgende oogenblik is zo weer de trotsche, zich haar rang welbe wuste gravin van Mansfeld-Herchestorfl, die een man, niet van haar stand, geen bizondere op merkzaamheid schenken mag. „Ik breng u een verlaten wees, gravin." Willburg'8 stem klinkt eenigszins onvast, ook hij schijnt onder den indruk van het weerzien. „Ik bid u de freule onder uwe bescherming en schutse te nemen." Er volgt nu een oogenblik van spannend stil zwijgen. De gravin werpt een scherpen blik op Hilda, die verlegen voor haar staat. Eindelijk schijnt zij tot een besluit gekomen te zijn. Zij meent een gast, haar gebracht door dezen man, niet te mogen weigeren. Met een vriendelijke bewe bc iuwj"-(J"- v giüg verzoekt zij Hilda eu Willburg plaats te nemen. Dan spreekt zij op deelneirenden toon over het ongeluk, dat Hilda getroffen heeft door w v» «v» *-" oo r/ de verlamming van haar oom. Zij hoopt, dat de geneesheeren den zieke mogen genezen en schrikte op, als Willburg haar mededeelt, dat de president aan de freule den toegang tot haar oom verboden heeft. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1903 | | pagina 1