jSummer 33.
Donderdag 23 April 1903.
26e Jaargang,
Toegewijd aan Handel, Industrie en Cerneentebelangen.
i:n uiiiinniitiii.
I,
AH TOON TIELE
Bekendmaking.
FEUILLETON.
U I T G E V E 11
WAALWIJK.
TWEEDE GEDEELTE.
i
'3£ES£?3£2£52E
5 f3*SB6aSC2aE£::- '1' 2SSB
WaalwQkstke Liiïxlraafxrkt Courant,
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maanden f O.^ö.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden ,J—
Uitgever.
stukken gelden enz., franco te zenden aan den
Ë20
Advertentiën" 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groot e
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
Het gemeente bestuur van Waalwijk Gelet op
het 3e lid van art. 9 der wet van den 22 Juni
1901, Staatsblad no. 158, houdende wettelijke
bepalingen betrefïeDde de volkshuisvesting
(woningwet)
MAAKT BEKEND:
dat de eerste aangifte van woningen welke
drie of minder ter bewoning bestemde ver
trekken bevatten door de verhuurders aan het
gemeentebestuur, voornoemd (ter secretarie) moet
geschieden vóór den 2n Mei aanstaande.
De verhuurders, zijn voorts verplicht nieuwe
aangifte te doen binnen eene maand nadat de
woning door een nieuwen huurder is betrokken,
tenzij deze inmiddels de bewoning heef'gestaakt.
Formulieren van aangiften zijn gratis verkrijg
baar ter secretarie alhier alwaar inlichtingen
worden gegeven.
Onder verhuurders worden verstaan de personen
die, hetzij voor zich zeiven, het zij in eenige
hoedanigheid eene woning schriltelijk of monde
ling verhuren.
Hij, die niet voldoet aan vorenstaande ver
plichtingen, wordt gestraft met eene geldb ete
van ten hoogste f25.
Waalwijk, den 14 April 1903.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester.
K. DE VAN DER SCHUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN LIEMPT.
INKICflTINGEN
welke gevaar, schade of hinder kuuucu ver
oorzaken.
Burgemeester en Wethouder» der gemeente
Waalwijk brengen ter openbare kennis, dat ter
Gemeente-Secretarie ter inzage ligt een verzoek
met bijlagen van Jac. Gragtmans, aldaar om
vergunning tot uitbreiding zijner stoomlederfa-
briek kadastraal bekend in Sectie C. No. 1945.
üp Zaterdag, den 2 Mei 1903, des voormiddngs
te elf uren, zal op het gemeentehuis gelegenheid
bestaan om bezwaren tegen dit verzoek in le
brengen en deze mondeling en schriftelijk toe te
lichten.
Zoowel de verzoeker, als zij die bezwaren
hebben, kunnen gedurende drie dagen, voor het
bovengemelde tijdstip, op de Secretarie der
Gemeente kennis nemen van de ter zake inge
komen schrifturen.
Waalwijk, den 18 April 1903.
De Burgemeester.
K. DE VAN DER SCHUEREN.
De Secretaris,
F. W. VAN LIEMPT,
Kostelooze vergunning om te Visschen.
De Burgemeester der gemeente Waalwijk maakt
bekend, dat zij, die eene kostelooze vergunning
tot uitoefening der visscherij verlangen, zich ter
seeretaric kunnen aanmelden.
Waalwijk, 20 April 1903.
De Burgemeester voornoemd
K. DE VAN DER SCHUEREN-
Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S.
(36)
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Een zware taak, kloek volbracht.
De graaf staart zijn veelzeggenden directeur
met groote oogen aaneen en al verbazing
teekent zich op zijn gelaat, als hij zegt
„Parbleu, mijnheer Willburg! Zoo iets is mij
in mijn gansche leven nog niet overkomen. Alles
en allen liggen aan mijn Nora's voeten. En u
spreekt op waarlijk vijandigen toon over haar.
U noemt mijn gemalin een verkwistster. Dat
is meer dan ik ooit verwachten kon. Men ziet
bij u, zaakmannen, is elk gevoel voor schoonheid
gestorven. Het gezicht van goud is u liever dan
dat vau een schoone vrouw, want, ronduitge-
sproken mijnheer Willburg, als u niet gezien
hebt, dat mijn vrouw de mooiste vrouw van
geheel de wereld is, dan ia u volslagen blind
of u zijt niet ontvankelijk voor vrouwelijke
schoonheid.'
Wederom vertoont zich dat ironisch lachje op
Willburg's gelaat; het schijnt telkens terug te
te komen, als de graaf de schoonheid en dege
lijkheid zijner gemalin roemt.
De heeren vouwen hun servetten op en ver
heffen zich van hun zetels, echter niet vooraleer
Willburg zijn glas op 't aandringen van den
graaf geledigd heeft.
Het onbehagelijke gevoel is bij den laatste
wederom verdwenen, nadat hij het mat een glas
wijn heelt weggespoeld.
Hij klopt onzen held weer joviaal op den
schouder, vriendelijk zeggende
Slechts door een punt des tijcis zijn die
twee gescheiden en dat punt is het éénige,
wat ons werkelijk toebehoort. Over al het
geen daar buiten ligt, is de vrije beschik
king ons niet verleend.
Het lieden, dat is niet de dag, dien we
hebben zien aanlichten, want wie kan des
morgens weten, wat hem zal zijn overko
men als de zon ter kimme is nedergedaald
Dat is niet het uur, welks eerste seconde-
tik zijn komst vermeldt, want wie zou kun
nen zeggen, of ook nog de laatste hem zal
toebehooren Och, wij schepselen van wei
nig kracht, wier voortbestaan door eiken
ademtocht wordt bedreigd en die niettemin
plannen maken alsof er nog een wereld
voor ons te veroveren lag, die regelin
gen ontwerpen en stelsels opbouwen als
ware de toekomst aan onze hoede toever
trouwd wij weten het immers, of zou de
dagelijksche waarneming het ons nog niet
hebben geleerd, dat wij slechts van één
ding zeker zijn, van de polsslagruimte die
door het verleden en de toekomst zijn be
grensd.
En in dat oogenblik, dat weggevlogen is
als zijn aanwezigheid ons bewust wordt,
moeten wij van het leven maken wat het
zijn kan. Op die wegvliedende golf van
den tijdstroom moeten wij de ledematen steun
doen vinden bij liet voortbewegen.
Het Heden is een punt en de lijn dier
punten is onze geschiedenis. Daarlangs
wordt geschreven wat wij zijn, wat wij ver
mochten in het samenspel van meuschelijk
doen en streven.
In het register van het verleden kunnen
wij nalezen wat eigen hand daar opteeken-
de. Maar is er iets uit te wisschen ot te wij
zigen, dat is onmogelijk het staat daar, in
ouveranderlijken vorm. Zeker, niet alle boe
ken zijn voor iedereen belangwekkend, en
wat in het onze geschreven werd, zal ver
moedelijk voor de wereldhistorie van gerin
ge beteekenis zijn. Maar voor onszelven,
voor de kennis van onze ikheid, heeft het
de hoogste waarde en het is van belang,
dat wij er, vaak in lezen en den inhoud
overdenken.
Niet, om er meer dan noodig is het
lieden mee te bezwaren aan voorlichting
en steun hebben we behoefte, niet aan den
druk van een af te wentelen lat. Wat
voorbijging, werpt wel zijn schaduw voor-
„Wij, Duitschers, zullen u wel van uw pessi
mistische buien genezen. Ik wed, als mijn vrouw
alle sluizen haror betooverende beminnenswaar
digheid opent, als zij u vriendelijk toelacht, dan
is u bekeerd en komt u op uw vooroordeel
terug.'
Willburg buigt hoffelijk, zonder echter verder
een weerlegging te gevenhij wil den graaf
verlaten en naar zijn huttenwerken terug.
komt dan na den raiddag weder bij ons?
De toon, waarop de graaf dit zegt heeft iets
smeekends.
Willburg belooft, indien hij kan, te komen.
*Wij hebben nog veel samen te bespreken
meent de graaf, terwijl hij zijn gast uitgeleide
doet, „en ik voel mij werkelijk heden niet frisch
genoeg, om mede naar de „hutten" ie rijden.
Als men oud wordt, houdt men van rust. U zijt
jong en, op uw blessuur na, welke wel gauw
genezen zal, kerngezond, mijnheer Willburg. Voor
u is een drukke werkkring een behoefte, denk
ik. Maar nu moet ik toch naar mijn gemalin*,
onderbreekt zich de graaf zclven. „Adieu, mijn
heer Willburg! Tot wederziens!'
Daarmede verdwijnt hij weer in het slot en
ijlt voor zoover dit hem zijn corpulentie
toelaat naar de kamer van Nora.
Nauwelijks hebben de heeren de ontbijtzaal
verlaten, of mademoiselle Blanche komt uit haren
schuilhoek te voorschijn.
Daar de bediende Diet onmiddellijk bij de
hand is, om de ontbijttafel af te ruimen, giet
zij zich een glas wijn in en laat het zich lekk«r
smaken. Terwijl ze drinkt, schijnt haar een idee
in te vallen, want een triumfeerend lachje spreidt
zich over haar vaal gelaat. De betrekkelijk
zachte uitdrukking, die er op lag onder het ge
not van het heerlijke glas wijn, verdwijnt en
een onaangename trek ran leedvermaak en
boosaardige vreugde treedt er voor in de plaats.
Mademoiselle Blanche schijnt een genialcn in
val gekregen te hebben, een nieuwe intrige
bezielt haar, want onwillekeurig richt zich haar
hoekige gestalte op en, terwijl ze haar lief
«kopje* achterover werpt, verlaat ze met vaste
schreden de zaal.
Het is middag en zeer warm, juist een tem-
tsr.
uit, maar is toch in elk geval voorbij en
de nawerking van geleden smart raag niet
den moed verdooven, waarmede we hef he
den tot ons welzijn aanwenden, evenmin
als de invloed van gesmaakte vreugd be
dwelmend zou mogen werken op de be
hoedzaamheid, die voor gevaren het oog
geopend houdt. Eigen verleden is een
voortreffelijke leers shool, mits wij goede
discipelen zijn en de leerstof weten te ver
werken.
Voorts is het een zaak van gemoedsge
steldheid, van karakter en van doorgaande
stemming, hoe wij het verleden aanwenden.
Wie met inspanning een schoon landschap
doorkruiste, zal zich later twee dingen her
inneren de moeite, die hij zich moest ge
troosten en de schoonheden, waarvan het
genot hem te beurt viel. Nu hangt het
van de persoonlijkheid des gewezen reizigers
af, welke indruk de overheerschende zal
blijven en den anderen geheel zal doen ver
dwijnen. Zoo is het ook met de beelden,
verkregen op het afgelegd gedeelte der le
vensreisom iets wezenlijks goeds te ge
nieten, hebben wij soms veel moeite 'moe
ten aanwenden. Niet zelden werd ook het
gewenschte, dat huiten ons toedoen kwam,
afgewisseld en bijna verdrongen door droe
vige ervaringen. Worstelende tegen de gol
ven, hebben we meermalen de heerlijkheid
van het bereiken ondervonden, maar kwam
ook niet zelden de ontmoediging van het
mislukken ons terugwerpen of met wegzin
ken bedreigen. Kloeke mannen en vrouwen
verliezen gemakkelijk de heugenis vau door
gestaan leed, in zooverre zij niet kau bij
dragen om nieuw leed te ontgaan, en put
ten uit het verleden kracht om het heden
ten beste te gebruiken.
Wel bezien is ieder oogenblik een voor
bereiding voor de toekomst, en zoo wordt
ook het heden opgevat. Dat is nu wel
zeer natuurlijk en geenszins te misprijzen,
mits men niet doe als een onbezonnen
kind, dat, begeerig naar de lekkernij die
nog voor hem ligt, die welke hij bezig is
te verorberen gulzig inslikt.
Het oogenblik moet doorleefd worden.
Wij behooren er helder wakker bij te
zijn, om het goed in den geest op te ne
men. Niet door gedachteloos mee te drij
ven op den stroom bereiken wij een zelfbe
wust doel. Misschien komen we wel iets
verder, meegespoeld als een ding; maar dat
leratuur, om het zich op zijn kamer gemakke
lijk te maken en een goede siesta te nemen. Dit
schijnt ook de gravelijke familie te beamen.
De graaf heeft zich tenminste dadelijk terug
getrokken en bevolen, dat hij vóór de aankomst
van den heer Willburg niet gestoord wil worden
en, zoo deze niet kwam, in 't geheel niet.
Mevrouw heeft aan lafel gezegd, dat zij zich
een weinig vermoeid gevoelt en daarom den
namiddag op haar kamer zal doorbrengen. Ook
gravin Ottilia heeft den wensch te kennen gege
ven, ongestoord op haar kamer te willen lezen
en schilderen.
Deni8e heeft wegens stoutigheid, tegenover
haar papa gepleegd, kumerarrest, zoodat alleen
Blanche overblijft ora baar tijd door te brengen
zooals zij dat verkiest, daar zij vrij is van onder
wijs geven.
En daar zij altijd contrarie is met haar omge
ving, besluit zij zich niet op te sluiten in haar
kamer, maar met een handwerkje in de salon te
gaan zitten.
Tegen zes uur komt Willburg en, daar men
op zijn uitdrukkelijkeu wensch zijn aanwezig
heid aan den graaf nog niet meldt, om dezen
uiel in zijn rust te storen, zoo is het de gouver
nante vergund, zich met den gsst te on lerhou
den.
Willburg dwingt zich tot een vriendelijk
gesprek met de Franfaise.
Hij prijst haar bedrevenheid in handwerken,
ofschoon hij er in 't geheel niets van afweet en
in 't algemeen bespreekt hij deelnemend liet
ongelukkige lot van gouvernantes.
Hij zegt, dat hij deze beklaagt, omdat zij zoo'n
dubbelzinnige positie hebben, zoo middenin
staande tusselien een dame en een dienstmeid,
terwijl ze toch gewoonlijk verre staan in kennis
boven haar meesteres.
„U hebt volkomen gelijk, mijnheer Willburg,'
zegt Blanche met al de lieftalligheid, die het arme
schepseltje ten toon kan spreiden. „Eer ik hier
in betrekking kwam, was ik gouvernante bij den
handclsraad Meier. Wij woonden 's zomers op
een riddergoed in Silezië, doch 's winters in
Berlijn.
Mevrouw Meier was zoo onbeduidend, dat zij
in de eenvoudigste zaken soms zoo naief was als
een twaalfjarig schoolmeisje. Daar wa9 het dan
ook alle oogenblikken«Mademoiselle Blanche,
is geen leven.
Volstrekt waardeloos is niets, elke han
deling heeft haar beteekenis, staat in oor
zakelijk verband met een volgende reeks
van daden. Men spreekt wel eens van
kleine oorzaken en groote gevolgen, en
duizendendea voorbeelden liggen voor het
grijpen, die bewijzen kunnen dat nietsbe-
duidende omstandigheden, zoo zij anders
waren geweest, belangrijke gebeurtenissen
niet op heel andere wijze zouden hehben
doen plaats grijpen. Maar dit bewijst, dat
in de reeks der feiten niets klein is, dat
elk stipje in de historie van de raenschen-
bewering een niet vooraf te bepalen waarde
heeft. Juist daarom is het zoo van
belang dat wij de punten, door ons per
soonlijk beheerscht. zoo goed mogelijk doen
zijn. Tot zekere hoogte, ook al niet door
ons te bepalen, zijn wij de scheppers van
onze toekomst, die der menschheidmaar
dat kunnen we alleen zijn door het ge
bruik, dat wij maken van liet vluchtigste
aller dingen, het oogenblik, het heden.
Daar zijn niet f 1 tijd langdurige overleg
gingen voor noodig die trouwens te weeg
zouden brengen dat het tijdstip tot hande
len voorbijging eer het besluit genomen
was. Toch komt dat voor. Wij staan dan
voor een keus, die gedaan moet worden,
als de reiziger voor den onbekenden kruis
weg. Niet gelijk dezen ontbreekt het ons
aan aanwijzingen, die zouden moeten nopen
maar op goed geluk verder te gaan; er zijn
als voor Hercules, toen hij te kiezen had
tusselien den weg der deugd en dien van
het zingenot, opwekkingen, neigingen of ze
delijke drangredenen, terwijl ook de voor
lichting van het redeneerend verstand van
hooge beteekenis is. Men geloove niet, dat
de tijd, aan deze overwegingen besteed,
verloren iszij doen vaak ineer dan daden,
zij zijn van invloed op een lange rij van
deze. Denken en werken zijn twee, die
sterke verwantschap tot elkander hebben.
In het gewone alledaagsche doen, met
zijn rustige bedrijvigheid, hebben we niet
lang te peinzen. Daar staan we ieder oogen
blik voor beslissingen, die zonder uitstel
worden aangenomen en toch van veel be
lang kunnen zijn. Daar geeft een natuur
lijke werkzaamheid het aanzijn van hande
lingen, die met elkander een stuk levens
geschiedenis vormen, toegevoegd aan het
zich uitbreidend verleden en bestemd om de
grondslagen der toekomst te verbreeden en te
versterken. En in die kleine, aaneengeschakelde
feiten moet de geest spreken, die ons be-
u zijt ja een wandelende encyclopaedic 1 Wil u
zoo goed zijn, mij hierover of duarover even in
te lichten?' En als er een gezelschap aan huis
was, dan pronkte mevrouw met haar nieuwe
kennis, waarbij zij dikwijls de onbeschoftheid
had, mij met een medelijdend blikje aan te zien,
als verwonderde zij zich over mijn on wetendheid,
daar ik altijd bescheiden zweeg.
En dat zijn nog niet eer.s de grootste onaan
genaamheden, welke een gouvernante ondervindt.
Er komen er voor, die het hurt dieper treffen
dan een dolksteek. Zoo werden b. v. ten huize
ran den handelsraad dagelijks naast ieder couvert
zeven verschillende glazen voor de diverse soor
ten Yan wijn klaar gezet. Daar ik mede aan
tafel at, werd voor de symmetrie ook mijn cou
vert op gelijke wijze met glazen gedecoreerd.
Wijn kreeg ik echter niet, alleen als de lieerde?
huizes jarig was, werd mij een glas rooden wijn
gepresenteerd, opdat ik op de gezondheid van
mijn „broodgever» kon mede aansiooten.'
De oogen der gouvernante fonkelden bij deze
herinnering, en haar met zomersproeten over
vloedig bedekt gelaat begon te gloeien.
„U zijt zeer ontevreden met uw lot, mademoi
selle,* zegt Willburg en uit den toon van zijn
stem klinkt een innig gevoeld medelijden. Zou
uw lot voor u zelve niet wat minder drukkend
zijn, als u wat minder toegaalt aan die biltere
stemmingen Heeft men eens een beroep gekozen,
zoo moet dit toch voor zich zelve zoo aangenaam
mogelijk maken. Niet overal zal u met die on
verschilligheid en dien hoogmoed bejegend zijn,
als in het huis van den raadsheer Meier. Ik ver
onderstel, dat u hier in het huis van den graaf
niet te klagen hebt, u wordt immers geheel als
een familielid behandeld.'
De gouvernante stoot een kort en gedwongen
lachje uit.
„Dat zou mij gravin Ottilia zeer kwalijk ne
men, als ik mij zelve zoo hall en half als haar
zuster beschouwde.'
„Is de gravin zoo trotschP» vraagt Willburg
zijn stem vibreert u erkbaar.
„Trotsch Dat is nog te zwak. Hoogmoedig I
Verschrikkelijk hoogmoedig is dit meisje. En
met welk recht Omdat zij rijk en schoon is
en ik arm en leelijk
„IT haat de gravin
Willburg ziet de spreekster doordringend aan,
zielt, het karakter zich afspiegelen, dat de
kern vormt van ons zedelijk wezen.
De daad is de bouwsteen van de toekomst,
maar niet deze alleen en de ontzaglijke
uitwerking van de onbekende omstandigheden
overheerscht de macht van eigen daden.
V» at beteekent het arbeidsvermogen van
den zwemmer tegenover dat van den stroom
Deze gedachte ontmoedigt velen. Gezien
hebbende de beperktheid van inenschen-
kracht, misschien ook wel neergedrukt door
hetgeen hun daarvan werd medegedeeld,
laten zij zich drijven. Als zinken toch het
eind moet zijn, wat doet het er dan toe of
het iets vroeger of later geschiedt
Maar toch hebben we telkens mogen zien,
dat die kleine zwemmer, een slip in het
golfgewoel er zich doorheen slaat. Van tijd
tot tijd moge hij teruggeworpen, in de
diepte geplolt, als een weerloos stofje om
hoog geheven worden, hij komt toch voor
uit. De tegenstand prikkelt tot inspanning
de overwonnen drang geeft genot. Hij zal
komen waar hij wil zijn of in de nadering
van zijn ideaal de bereiking van zijn levens
doel vinden elke spierbeweging is een ver
nieuwde poging om het zijne toe te brengen
aan de verzekering zijner toekomst.
Hoe die zijn zal, dat willen wij gaarne
weten. Gelukkig, dat deze weetgierigheid
onbevredigd blijft. Afwachten is het eenige.
Dal geschiedt op zeer onderscheiden wij
ze, met bezorgdheid 't meest. Het wordt
zelfs als lichtzinnigheid aangemerkt, als
men zijn gedachten niet laat gaan tot aan
de j iren, die nog op grooler afstand liggen.
Als een vader zijn spelend knaapje bespiedt,
denkt hij aan de toekomstige maatschappe
lijke positie van het kind, aan de ïnoeie-
lijkheid der voorbereiding en de glimlach
wijkt voir een strakken gelaatstrek.
Overdrijving noemt gij dif, zeer terecht.
Al te vaak wordt het heden bedorven door
de voorstelling van een toekomst, op welke
toch niemand boawen kan. Op onzen levens
weg ontmoeten we vele zonnige plekjes,
maar het rechte genot hebben wij er niet
van wanneer de geest afdwaalt naar de ruwe
paden, die wellicht den verderen tocht zullen
bemoeielijken. Heeft niet eiken dag genoeg
aan eigen lief en leed en uioelen wij op
zettelijk duisternis zoeken waar het licht
ons toewenkt?
En hierop komt toch ook de herinnering
aan het verleden ons te pis In den strijd
tegen onderscheiden bezwaren hebben we
onze krachten leeren kennen, heeft Hoogere
zoodat deze de oogen voor dien scherpen blik
neerslaat.
„Ik haat alle mensehen, ook mij zelve 1*
Dit wordt op zoo'n bitteren en tevens smar.'e-
lijken toon gezegd, dat het medelijden bij Will
burg wederom de overhand krijgt.
Een pijnlijke pauze volgt op deze eigenaardige
en openhartige bekentenis. Mademoiselle Blanche
begint wederom aan haar handwerkje en Will
burg kijkt onwillekeurig naar de ij vorige vingers
der gouvernante zonder aan iets anders te denken
dan aan den opvallend leelijken vorm dier
bordurende handen.
Eindelijk laat de dame hoar handwerkje in
den schoot vallen en, Willburg aanziende, zegt
ze
„Ik ben toch benieuwd, wie onder de zonen
van dit land deze hooggeroemde schoonheid
gravin Ottilia als echtgenoote zal veroveren,
Mijnheer papa zoekt naar een rijken galant, wani
hij is een praktisch man, tenminste in deze
zauk.
„Ook de jonge gravin is practisch, zooals ik uit
eenige besliste uitlatingen van haar heb kunnen
merken."
Willburg wordt opmerkzamer.
„Dus u me nt, dat gravin Ottilia een man om
zijn geld zou huwen, ook als haar hart geen
sympathie voor haar gevoelde?*
„Zeer zeker I" zegt Blanche. „Zoo spoedig papa
een geldsman ontdekt heeft die zijn financiën
wede.' in goeden staal kan brengen want in
vertrouwen, het i? een publiek geheim, dat me
vrouw hem geruïneerd heeft dus zoo spoedig
als de geschikte persoon op 't tooneel verschijnt',
zal papa niet verzuimen, tot zijn dochter te
zeggen: „Hier is de rechte man voor je, neem
hem 1*
„En de gravin zal zich werkelijk door haar
papa laten uithuwelijken, over haar harten hand
alleen volgens zijn zin beschikken?»
Op angstig vragenden toen wordt dit door
Willburg gezegd, wat d sluwe gouvernante niet
ontgaat.
(Wordt vervolgd.)