jSummer 33. Donderdag 23 April 1903. 26e Jaargang, Toegewijd aan Handel, Industrie en Cerneentebelangen. i:n uiiiinniitiii. I, AH TOON TIELE Bekendmaking. FEUILLETON. U I T G E V E 11 WAALWIJK. TWEEDE GEDEELTE. i '3£ES£?3£2£52E 5 f3*SB6aSC2aE£::- '1' 2SSB WaalwQkstke Liiïxlraafxrkt Courant, Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per 3 maanden f O.^ö. Franco per post door het geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden ,J— Uitgever. stukken gelden enz., franco te zenden aan den Ë20 Advertentiën" 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groot e letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten gesloten. Reclames 15 cent per regel, Het gemeente bestuur van Waalwijk Gelet op het 3e lid van art. 9 der wet van den 22 Juni 1901, Staatsblad no. 158, houdende wettelijke bepalingen betrefïeDde de volkshuisvesting (woningwet) MAAKT BEKEND: dat de eerste aangifte van woningen welke drie of minder ter bewoning bestemde ver trekken bevatten door de verhuurders aan het gemeentebestuur, voornoemd (ter secretarie) moet geschieden vóór den 2n Mei aanstaande. De verhuurders, zijn voorts verplicht nieuwe aangifte te doen binnen eene maand nadat de woning door een nieuwen huurder is betrokken, tenzij deze inmiddels de bewoning heef'gestaakt. Formulieren van aangiften zijn gratis verkrijg baar ter secretarie alhier alwaar inlichtingen worden gegeven. Onder verhuurders worden verstaan de personen die, hetzij voor zich zeiven, het zij in eenige hoedanigheid eene woning schriltelijk of monde ling verhuren. Hij, die niet voldoet aan vorenstaande ver plichtingen, wordt gestraft met eene geldb ete van ten hoogste f25. Waalwijk, den 14 April 1903. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester. K. DE VAN DER SCHUEREN. De Secretaris, F. W. VAN LIEMPT. INKICflTINGEN welke gevaar, schade of hinder kuuucu ver oorzaken. Burgemeester en Wethouder» der gemeente Waalwijk brengen ter openbare kennis, dat ter Gemeente-Secretarie ter inzage ligt een verzoek met bijlagen van Jac. Gragtmans, aldaar om vergunning tot uitbreiding zijner stoomlederfa- briek kadastraal bekend in Sectie C. No. 1945. üp Zaterdag, den 2 Mei 1903, des voormiddngs te elf uren, zal op het gemeentehuis gelegenheid bestaan om bezwaren tegen dit verzoek in le brengen en deze mondeling en schriftelijk toe te lichten. Zoowel de verzoeker, als zij die bezwaren hebben, kunnen gedurende drie dagen, voor het bovengemelde tijdstip, op de Secretarie der Gemeente kennis nemen van de ter zake inge komen schrifturen. Waalwijk, den 18 April 1903. De Burgemeester. K. DE VAN DER SCHUEREN. De Secretaris, F. W. VAN LIEMPT, Kostelooze vergunning om te Visschen. De Burgemeester der gemeente Waalwijk maakt bekend, dat zij, die eene kostelooze vergunning tot uitoefening der visscherij verlangen, zich ter seeretaric kunnen aanmelden. Waalwijk, 20 April 1903. De Burgemeester voornoemd K. DE VAN DER SCHUEREN- Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S. (36) TWAALFDE HOOFDSTUK. Een zware taak, kloek volbracht. De graaf staart zijn veelzeggenden directeur met groote oogen aaneen en al verbazing teekent zich op zijn gelaat, als hij zegt „Parbleu, mijnheer Willburg! Zoo iets is mij in mijn gansche leven nog niet overkomen. Alles en allen liggen aan mijn Nora's voeten. En u spreekt op waarlijk vijandigen toon over haar. U noemt mijn gemalin een verkwistster. Dat is meer dan ik ooit verwachten kon. Men ziet bij u, zaakmannen, is elk gevoel voor schoonheid gestorven. Het gezicht van goud is u liever dan dat vau een schoone vrouw, want, ronduitge- sproken mijnheer Willburg, als u niet gezien hebt, dat mijn vrouw de mooiste vrouw van geheel de wereld is, dan ia u volslagen blind of u zijt niet ontvankelijk voor vrouwelijke schoonheid.' Wederom vertoont zich dat ironisch lachje op Willburg's gelaat; het schijnt telkens terug te te komen, als de graaf de schoonheid en dege lijkheid zijner gemalin roemt. De heeren vouwen hun servetten op en ver heffen zich van hun zetels, echter niet vooraleer Willburg zijn glas op 't aandringen van den graaf geledigd heeft. Het onbehagelijke gevoel is bij den laatste wederom verdwenen, nadat hij het mat een glas wijn heelt weggespoeld. Hij klopt onzen held weer joviaal op den schouder, vriendelijk zeggende Slechts door een punt des tijcis zijn die twee gescheiden en dat punt is het éénige, wat ons werkelijk toebehoort. Over al het geen daar buiten ligt, is de vrije beschik king ons niet verleend. Het lieden, dat is niet de dag, dien we hebben zien aanlichten, want wie kan des morgens weten, wat hem zal zijn overko men als de zon ter kimme is nedergedaald Dat is niet het uur, welks eerste seconde- tik zijn komst vermeldt, want wie zou kun nen zeggen, of ook nog de laatste hem zal toebehooren Och, wij schepselen van wei nig kracht, wier voortbestaan door eiken ademtocht wordt bedreigd en die niettemin plannen maken alsof er nog een wereld voor ons te veroveren lag, die regelin gen ontwerpen en stelsels opbouwen als ware de toekomst aan onze hoede toever trouwd wij weten het immers, of zou de dagelijksche waarneming het ons nog niet hebben geleerd, dat wij slechts van één ding zeker zijn, van de polsslagruimte die door het verleden en de toekomst zijn be grensd. En in dat oogenblik, dat weggevlogen is als zijn aanwezigheid ons bewust wordt, moeten wij van het leven maken wat het zijn kan. Op die wegvliedende golf van den tijdstroom moeten wij de ledematen steun doen vinden bij liet voortbewegen. Het Heden is een punt en de lijn dier punten is onze geschiedenis. Daarlangs wordt geschreven wat wij zijn, wat wij ver mochten in het samenspel van meuschelijk doen en streven. In het register van het verleden kunnen wij nalezen wat eigen hand daar opteeken- de. Maar is er iets uit te wisschen ot te wij zigen, dat is onmogelijk het staat daar, in ouveranderlijken vorm. Zeker, niet alle boe ken zijn voor iedereen belangwekkend, en wat in het onze geschreven werd, zal ver moedelijk voor de wereldhistorie van gerin ge beteekenis zijn. Maar voor onszelven, voor de kennis van onze ikheid, heeft het de hoogste waarde en het is van belang, dat wij er, vaak in lezen en den inhoud overdenken. Niet, om er meer dan noodig is het lieden mee te bezwaren aan voorlichting en steun hebben we behoefte, niet aan den druk van een af te wentelen lat. Wat voorbijging, werpt wel zijn schaduw voor- „Wij, Duitschers, zullen u wel van uw pessi mistische buien genezen. Ik wed, als mijn vrouw alle sluizen haror betooverende beminnenswaar digheid opent, als zij u vriendelijk toelacht, dan is u bekeerd en komt u op uw vooroordeel terug.' Willburg buigt hoffelijk, zonder echter verder een weerlegging te gevenhij wil den graaf verlaten en naar zijn huttenwerken terug. komt dan na den raiddag weder bij ons? De toon, waarop de graaf dit zegt heeft iets smeekends. Willburg belooft, indien hij kan, te komen. *Wij hebben nog veel samen te bespreken meent de graaf, terwijl hij zijn gast uitgeleide doet, „en ik voel mij werkelijk heden niet frisch genoeg, om mede naar de „hutten" ie rijden. Als men oud wordt, houdt men van rust. U zijt jong en, op uw blessuur na, welke wel gauw genezen zal, kerngezond, mijnheer Willburg. Voor u is een drukke werkkring een behoefte, denk ik. Maar nu moet ik toch naar mijn gemalin*, onderbreekt zich de graaf zclven. „Adieu, mijn heer Willburg! Tot wederziens!' Daarmede verdwijnt hij weer in het slot en ijlt voor zoover dit hem zijn corpulentie toelaat naar de kamer van Nora. Nauwelijks hebben de heeren de ontbijtzaal verlaten, of mademoiselle Blanche komt uit haren schuilhoek te voorschijn. Daar de bediende Diet onmiddellijk bij de hand is, om de ontbijttafel af te ruimen, giet zij zich een glas wijn in en laat het zich lekk«r smaken. Terwijl ze drinkt, schijnt haar een idee in te vallen, want een triumfeerend lachje spreidt zich over haar vaal gelaat. De betrekkelijk zachte uitdrukking, die er op lag onder het ge not van het heerlijke glas wijn, verdwijnt en een onaangename trek ran leedvermaak en boosaardige vreugde treedt er voor in de plaats. Mademoiselle Blanche schijnt een genialcn in val gekregen te hebben, een nieuwe intrige bezielt haar, want onwillekeurig richt zich haar hoekige gestalte op en, terwijl ze haar lief «kopje* achterover werpt, verlaat ze met vaste schreden de zaal. Het is middag en zeer warm, juist een tem- tsr. uit, maar is toch in elk geval voorbij en de nawerking van geleden smart raag niet den moed verdooven, waarmede we hef he den tot ons welzijn aanwenden, evenmin als de invloed van gesmaakte vreugd be dwelmend zou mogen werken op de be hoedzaamheid, die voor gevaren het oog geopend houdt. Eigen verleden is een voortreffelijke leers shool, mits wij goede discipelen zijn en de leerstof weten te ver werken. Voorts is het een zaak van gemoedsge steldheid, van karakter en van doorgaande stemming, hoe wij het verleden aanwenden. Wie met inspanning een schoon landschap doorkruiste, zal zich later twee dingen her inneren de moeite, die hij zich moest ge troosten en de schoonheden, waarvan het genot hem te beurt viel. Nu hangt het van de persoonlijkheid des gewezen reizigers af, welke indruk de overheerschende zal blijven en den anderen geheel zal doen ver dwijnen. Zoo is het ook met de beelden, verkregen op het afgelegd gedeelte der le vensreisom iets wezenlijks goeds te ge nieten, hebben wij soms veel moeite 'moe ten aanwenden. Niet zelden werd ook het gewenschte, dat huiten ons toedoen kwam, afgewisseld en bijna verdrongen door droe vige ervaringen. Worstelende tegen de gol ven, hebben we meermalen de heerlijkheid van het bereiken ondervonden, maar kwam ook niet zelden de ontmoediging van het mislukken ons terugwerpen of met wegzin ken bedreigen. Kloeke mannen en vrouwen verliezen gemakkelijk de heugenis vau door gestaan leed, in zooverre zij niet kau bij dragen om nieuw leed te ontgaan, en put ten uit het verleden kracht om het heden ten beste te gebruiken. Wel bezien is ieder oogenblik een voor bereiding voor de toekomst, en zoo wordt ook het heden opgevat. Dat is nu wel zeer natuurlijk en geenszins te misprijzen, mits men niet doe als een onbezonnen kind, dat, begeerig naar de lekkernij die nog voor hem ligt, die welke hij bezig is te verorberen gulzig inslikt. Het oogenblik moet doorleefd worden. Wij behooren er helder wakker bij te zijn, om het goed in den geest op te ne men. Niet door gedachteloos mee te drij ven op den stroom bereiken wij een zelfbe wust doel. Misschien komen we wel iets verder, meegespoeld als een ding; maar dat leratuur, om het zich op zijn kamer gemakke lijk te maken en een goede siesta te nemen. Dit schijnt ook de gravelijke familie te beamen. De graaf heeft zich tenminste dadelijk terug getrokken en bevolen, dat hij vóór de aankomst van den heer Willburg niet gestoord wil worden en, zoo deze niet kwam, in 't geheel niet. Mevrouw heeft aan lafel gezegd, dat zij zich een weinig vermoeid gevoelt en daarom den namiddag op haar kamer zal doorbrengen. Ook gravin Ottilia heeft den wensch te kennen gege ven, ongestoord op haar kamer te willen lezen en schilderen. Deni8e heeft wegens stoutigheid, tegenover haar papa gepleegd, kumerarrest, zoodat alleen Blanche overblijft ora baar tijd door te brengen zooals zij dat verkiest, daar zij vrij is van onder wijs geven. En daar zij altijd contrarie is met haar omge ving, besluit zij zich niet op te sluiten in haar kamer, maar met een handwerkje in de salon te gaan zitten. Tegen zes uur komt Willburg en, daar men op zijn uitdrukkelijkeu wensch zijn aanwezig heid aan den graaf nog niet meldt, om dezen uiel in zijn rust te storen, zoo is het de gouver nante vergund, zich met den gsst te on lerhou den. Willburg dwingt zich tot een vriendelijk gesprek met de Franfaise. Hij prijst haar bedrevenheid in handwerken, ofschoon hij er in 't geheel niets van afweet en in 't algemeen bespreekt hij deelnemend liet ongelukkige lot van gouvernantes. Hij zegt, dat hij deze beklaagt, omdat zij zoo'n dubbelzinnige positie hebben, zoo middenin staande tusselien een dame en een dienstmeid, terwijl ze toch gewoonlijk verre staan in kennis boven haar meesteres. „U hebt volkomen gelijk, mijnheer Willburg,' zegt Blanche met al de lieftalligheid, die het arme schepseltje ten toon kan spreiden. „Eer ik hier in betrekking kwam, was ik gouvernante bij den handclsraad Meier. Wij woonden 's zomers op een riddergoed in Silezië, doch 's winters in Berlijn. Mevrouw Meier was zoo onbeduidend, dat zij in de eenvoudigste zaken soms zoo naief was als een twaalfjarig schoolmeisje. Daar wa9 het dan ook alle oogenblikken«Mademoiselle Blanche, is geen leven. Volstrekt waardeloos is niets, elke han deling heeft haar beteekenis, staat in oor zakelijk verband met een volgende reeks van daden. Men spreekt wel eens van kleine oorzaken en groote gevolgen, en duizendendea voorbeelden liggen voor het grijpen, die bewijzen kunnen dat nietsbe- duidende omstandigheden, zoo zij anders waren geweest, belangrijke gebeurtenissen niet op heel andere wijze zouden hehben doen plaats grijpen. Maar dit bewijst, dat in de reeks der feiten niets klein is, dat elk stipje in de historie van de raenschen- bewering een niet vooraf te bepalen waarde heeft. Juist daarom is het zoo van belang dat wij de punten, door ons per soonlijk beheerscht. zoo goed mogelijk doen zijn. Tot zekere hoogte, ook al niet door ons te bepalen, zijn wij de scheppers van onze toekomst, die der menschheidmaar dat kunnen we alleen zijn door het ge bruik, dat wij maken van liet vluchtigste aller dingen, het oogenblik, het heden. Daar zijn niet f 1 tijd langdurige overleg gingen voor noodig die trouwens te weeg zouden brengen dat het tijdstip tot hande len voorbijging eer het besluit genomen was. Toch komt dat voor. Wij staan dan voor een keus, die gedaan moet worden, als de reiziger voor den onbekenden kruis weg. Niet gelijk dezen ontbreekt het ons aan aanwijzingen, die zouden moeten nopen maar op goed geluk verder te gaan; er zijn als voor Hercules, toen hij te kiezen had tusselien den weg der deugd en dien van het zingenot, opwekkingen, neigingen of ze delijke drangredenen, terwijl ook de voor lichting van het redeneerend verstand van hooge beteekenis is. Men geloove niet, dat de tijd, aan deze overwegingen besteed, verloren iszij doen vaak ineer dan daden, zij zijn van invloed op een lange rij van deze. Denken en werken zijn twee, die sterke verwantschap tot elkander hebben. In het gewone alledaagsche doen, met zijn rustige bedrijvigheid, hebben we niet lang te peinzen. Daar staan we ieder oogen blik voor beslissingen, die zonder uitstel worden aangenomen en toch van veel be lang kunnen zijn. Daar geeft een natuur lijke werkzaamheid het aanzijn van hande lingen, die met elkander een stuk levens geschiedenis vormen, toegevoegd aan het zich uitbreidend verleden en bestemd om de grondslagen der toekomst te verbreeden en te versterken. En in die kleine, aaneengeschakelde feiten moet de geest spreken, die ons be- u zijt ja een wandelende encyclopaedic 1 Wil u zoo goed zijn, mij hierover of duarover even in te lichten?' En als er een gezelschap aan huis was, dan pronkte mevrouw met haar nieuwe kennis, waarbij zij dikwijls de onbeschoftheid had, mij met een medelijdend blikje aan te zien, als verwonderde zij zich over mijn on wetendheid, daar ik altijd bescheiden zweeg. En dat zijn nog niet eer.s de grootste onaan genaamheden, welke een gouvernante ondervindt. Er komen er voor, die het hurt dieper treffen dan een dolksteek. Zoo werden b. v. ten huize ran den handelsraad dagelijks naast ieder couvert zeven verschillende glazen voor de diverse soor ten Yan wijn klaar gezet. Daar ik mede aan tafel at, werd voor de symmetrie ook mijn cou vert op gelijke wijze met glazen gedecoreerd. Wijn kreeg ik echter niet, alleen als de lieerde? huizes jarig was, werd mij een glas rooden wijn gepresenteerd, opdat ik op de gezondheid van mijn „broodgever» kon mede aansiooten.' De oogen der gouvernante fonkelden bij deze herinnering, en haar met zomersproeten over vloedig bedekt gelaat begon te gloeien. „U zijt zeer ontevreden met uw lot, mademoi selle,* zegt Willburg en uit den toon van zijn stem klinkt een innig gevoeld medelijden. Zou uw lot voor u zelve niet wat minder drukkend zijn, als u wat minder toegaalt aan die biltere stemmingen Heeft men eens een beroep gekozen, zoo moet dit toch voor zich zelve zoo aangenaam mogelijk maken. Niet overal zal u met die on verschilligheid en dien hoogmoed bejegend zijn, als in het huis van den raadsheer Meier. Ik ver onderstel, dat u hier in het huis van den graaf niet te klagen hebt, u wordt immers geheel als een familielid behandeld.' De gouvernante stoot een kort en gedwongen lachje uit. „Dat zou mij gravin Ottilia zeer kwalijk ne men, als ik mij zelve zoo hall en half als haar zuster beschouwde.' „Is de gravin zoo trotschP» vraagt Willburg zijn stem vibreert u erkbaar. „Trotsch Dat is nog te zwak. Hoogmoedig I Verschrikkelijk hoogmoedig is dit meisje. En met welk recht Omdat zij rijk en schoon is en ik arm en leelijk „IT haat de gravin Willburg ziet de spreekster doordringend aan, zielt, het karakter zich afspiegelen, dat de kern vormt van ons zedelijk wezen. De daad is de bouwsteen van de toekomst, maar niet deze alleen en de ontzaglijke uitwerking van de onbekende omstandigheden overheerscht de macht van eigen daden. V» at beteekent het arbeidsvermogen van den zwemmer tegenover dat van den stroom Deze gedachte ontmoedigt velen. Gezien hebbende de beperktheid van inenschen- kracht, misschien ook wel neergedrukt door hetgeen hun daarvan werd medegedeeld, laten zij zich drijven. Als zinken toch het eind moet zijn, wat doet het er dan toe of het iets vroeger of later geschiedt Maar toch hebben we telkens mogen zien, dat die kleine zwemmer, een slip in het golfgewoel er zich doorheen slaat. Van tijd tot tijd moge hij teruggeworpen, in de diepte geplolt, als een weerloos stofje om hoog geheven worden, hij komt toch voor uit. De tegenstand prikkelt tot inspanning de overwonnen drang geeft genot. Hij zal komen waar hij wil zijn of in de nadering van zijn ideaal de bereiking van zijn levens doel vinden elke spierbeweging is een ver nieuwde poging om het zijne toe te brengen aan de verzekering zijner toekomst. Hoe die zijn zal, dat willen wij gaarne weten. Gelukkig, dat deze weetgierigheid onbevredigd blijft. Afwachten is het eenige. Dal geschiedt op zeer onderscheiden wij ze, met bezorgdheid 't meest. Het wordt zelfs als lichtzinnigheid aangemerkt, als men zijn gedachten niet laat gaan tot aan de j iren, die nog op grooler afstand liggen. Als een vader zijn spelend knaapje bespiedt, denkt hij aan de toekomstige maatschappe lijke positie van het kind, aan de ïnoeie- lijkheid der voorbereiding en de glimlach wijkt voir een strakken gelaatstrek. Overdrijving noemt gij dif, zeer terecht. Al te vaak wordt het heden bedorven door de voorstelling van een toekomst, op welke toch niemand boawen kan. Op onzen levens weg ontmoeten we vele zonnige plekjes, maar het rechte genot hebben wij er niet van wanneer de geest afdwaalt naar de ruwe paden, die wellicht den verderen tocht zullen bemoeielijken. Heeft niet eiken dag genoeg aan eigen lief en leed en uioelen wij op zettelijk duisternis zoeken waar het licht ons toewenkt? En hierop komt toch ook de herinnering aan het verleden ons te pis In den strijd tegen onderscheiden bezwaren hebben we onze krachten leeren kennen, heeft Hoogere zoodat deze de oogen voor dien scherpen blik neerslaat. „Ik haat alle mensehen, ook mij zelve 1* Dit wordt op zoo'n bitteren en tevens smar.'e- lijken toon gezegd, dat het medelijden bij Will burg wederom de overhand krijgt. Een pijnlijke pauze volgt op deze eigenaardige en openhartige bekentenis. Mademoiselle Blanche begint wederom aan haar handwerkje en Will burg kijkt onwillekeurig naar de ij vorige vingers der gouvernante zonder aan iets anders te denken dan aan den opvallend leelijken vorm dier bordurende handen. Eindelijk laat de dame hoar handwerkje in den schoot vallen en, Willburg aanziende, zegt ze „Ik ben toch benieuwd, wie onder de zonen van dit land deze hooggeroemde schoonheid gravin Ottilia als echtgenoote zal veroveren, Mijnheer papa zoekt naar een rijken galant, wani hij is een praktisch man, tenminste in deze zauk. „Ook de jonge gravin is practisch, zooals ik uit eenige besliste uitlatingen van haar heb kunnen merken." Willburg wordt opmerkzamer. „Dus u me nt, dat gravin Ottilia een man om zijn geld zou huwen, ook als haar hart geen sympathie voor haar gevoelde?* „Zeer zeker I" zegt Blanche. „Zoo spoedig papa een geldsman ontdekt heeft die zijn financiën wede.' in goeden staal kan brengen want in vertrouwen, het i? een publiek geheim, dat me vrouw hem geruïneerd heeft dus zoo spoedig als de geschikte persoon op 't tooneel verschijnt', zal papa niet verzuimen, tot zijn dochter te zeggen: „Hier is de rechte man voor je, neem hem 1* „En de gravin zal zich werkelijk door haar papa laten uithuwelijken, over haar harten hand alleen volgens zijn zin beschikken?» Op angstig vragenden toen wordt dit door Willburg gezegd, wat d sluwe gouvernante niet ontgaat. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1903 | | pagina 1