ummer
omTag27 September 1903.
26e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste Blad.
Bekendmaking
De Socialistische heilstaat,
ip HELDmieiiiiK.
Pensioenen vooi weduwen en
Weezen,
U K II 1.' I Si Hi VI ti'-r 1\ I I H Si I I
Al TOON TIELE
Dit nummer bestaat
uit TWEE BLADEN.
Uitgever:
FEUILLETON.
I liHUIIIl illllrtiniTYiitBiirrffitraffiillliW-HliilBllllllllllllllllil mm r
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond
A b o n neme n t s p r ij s per 3 maanden f 0.^5.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
WAALWIJK.
Advkrtentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contract
gesloten. Reclames 15 cent per regel,
Zij die zich voor
het volgend kwartaal
abonneeren, ontvangen de in deze
maand nog verschijnende num
mers GRATIS.
IX.
Uit de Staatswerkplaatsen.
Mijn zoon Bernard, die in Groningen
werkzaam is, houdt natuurlijk geregeld brief
wisseling met me. In zijn laatsten brief
deelde hij me mede, dat hij de betrekking
van opzichter gekregen heeft. Hoe dat
mogelijk is, begrijpt hij zelf niet. Enfin, hij
is het. Hij is er heel blij mee. Niet, dat
hij het werk in zijn vak minacht, neen dat
niet, maar de manier, waarop het tegen
woordig in de werkplaatsen toegaat, bevalt
hem volstrekt niet. Het is immers niet
alleen voor het armzalig loon, dat men
werkt. Schiller, die ook wel een bourgeois
was, heeft het toch heel aardig gezegd in
zijn vers
Zie, dat is 't wat den mensch verheft,
En daartoe kreeg hij zijn verstand,
Dat hij ter deeg ia 't hart beseft,
Wat hij verricht met nijvr'e hand.
l)e collega's van Bernard willen daar
echter niet van weten. Hij schrijft, dat
men tegenwoordig zou deuken, dat de
werkplaatsen inrichtingen zijn, waar men
tijd doodslaat. Het wachtwoord is er
Voetje voor voetje vooruit, anders komt de
man naast je niet mee. Aangenomen werk
komt niet voor. Dat stelsel druischt tegen
het beginsel van gelijk loon en gelijken
arbeidsduur in. En nu met het vaste geld,
schrijft Bernard, zegt ieder kom ik er van
daag niet, dan kom ik er wel morgen.
Werkzaam, ijverig te wezen, is zooveel als
dom en bekrompen te zijn. Waar dient
het toe? De vlijtige komt toch niet verder
dan de trage. Men is niet meer smid van
eigen voorspoed, men wordt gesmeed, schrijft
mijn jongen. En geheel en al ongelijk
heeft hij niet.
Men kan er zich geen begrip van maken
zoo gaat hij verder, wat er thans door on
achtzaamheid en slordigheid aan materiaal
TWEEDE GEDEELTE.
verspild en aan 'gereedschappen bedorven
wordt. En toen het dan ook een keer al
te gek liep, sprak mijn zoon hen eens flink
toe
i/Collega's zoo zei hij, „de maatschappij
verwacht, dat iedereen zijn plicht zal doen,
in de nieuwe orde van zaken moet een
„zedelijke atmosfeer* heerschen, waarin een
ieder zich aangespoord moet voelen anderen
in plichtsbetrachting voor te gaan.* (Kra
nig van mijn jongen! Ik had niet gedacht,
dat hij den nieuwen staat van zaken nog
zoo is toegedaan, doch hij is een man van
plicht en als zoodanig heeft hij gesproken.)
Doch wat antwoordden de arbeiders
„Wat kan hij mooi preeken, hé riepen ze
allen te gelijk. „Ja, ja* zei er een, „de
Maatschappij Och, kom, die is zoo groot.
Zes millioen. Zal ik mij nu voor die allen
afbeulen, terwijl de overige 5,999,999 niet
zoo dwaas zijn Zie eens hier van het
geen ik, door meer te werken, meer ten bate
der Maatschappij inbreng, krijg ik, als ik
het krijg, het Vsoooooo 5 en ze8 miJ nu> wat
geeft dat
En daarop zongen ze, na dezen brutalen
woordvoerder, gezamenlijk
Staat de Maatschappij u niet meer aan,
Dan moet ge naar een andere gaan,
Als men u wil laten gaan.
Waarna ze, nadat een de Marseillaise
had ingezet in koor deze aanhieven, vooral
den nadruk leggende op de woorden Weg
met tirannie
Ge begrijpt zoo schrijft mijn zoon, dat
ik verder van vermanen neb afgezien. Het
is anders diep treurig. De courant is bijna
nooit op tijd klaar, hoewel er voor een
blad de helft meer zetters staan. Het is
me een boel zegt hij. En in den Haag
gaat het al niets beter, naar ik hoor, ja
zelfs nog slechter.
Ook daar zijn natuurlijk meesters en
meesterknechts in de werkplaatsen, doch
daar deze door de werklieden gekozen en
door hen afgezet worden, moeten zij de
toongevers te vriend houden en zorgen de
meerderheid op hunne hand te hebben. Is
er een, zooals Bernard, die aan dat spelletje
niet mee doet, het bekomt hem slecht.
Van beide kanten, arbeiders en opzichters,
staat hij dan aau allerlei mishandeling bloot.
En men komt evenmin uit zijn werkplaats
als de soldaat uit zijn afdeeling, waar een
onderofficier liera negert.
Wel is er een wet tot bestraffing van
vergrijpen tegen den arbeidsplicht en een
uittreksel daarvan is in iedere werkplaats
aangeplakt doch de meeste dezer zijn
afgescheurd. En van de straften, daarin
opgesomd, als intrekking der vleeschportie,
van het geheele middagmaal, van het geld-
certificaat of zelfs opsluiting in het werk
huis, wordt er nooit een uitgesproken, daar
er niemand is om klachten in te dienen.
De bestuurders der werkplaatsen worden toch
op gelijke wijze gekozen als dc opzichters
en durven het dus ook niet met hunne
kiezers te verkerven. Bovendien is de ge
rechtelijke vervolging wegens overtreding
der arbeidswet een omslachtige geschiedertis.
Wat men wel eens doet, overplaatsen.
Eenmaal heeft men het geheele personeel
eener inrichting uaar een andere gemeente
verplaatst. Bij persoonlijke verplaatsingen
is gewoonlijk politiek in 't spel. En wat
helpt feitelijk nog zoo'n verplaatsing? Waar
men komt, moet men immers, krachtens
het beginsel der sociale gelijkheid, hetzelfde
loon en gelijke woning eu voedsel vinden.
Voor jonge lui is het soms een aangename
afwisseling, maar voor bejaarden en die
vrouw en kinderen ongaarne verlaten, is
het een harde maatregel. Er hapert inder
daad iets aan die sociale gelijkheid.
Nu, we moeten maar denken ook Rome
is niet op één dag gebouwd. Die geest
van zelfzucht in dc werkplaatsen, het is
nog een booze nalalingschap der oude sa
menleving. Als onze nieuwe scholen en
opvoedingsgestichten weldra dis „zedelijke
atmosfeer* verbreiden, waarin de boom der
sociaal-democratie welig zal tieren, dan
zal het menschdom hier op aarde onder
zijn schaduw zijn geluk vinden.
Bij verschillende wetsontwerpen, thans
gelijktijdig bij de Tweede Kamer .ingediend
wordt voorgesteld als deelgerechtigden in
het Peuuioen fonds voor weduwen en weezen
van burgelijken ambtenaren op te nemen
a. de onderwijzers bij de lagere scholen
b. de onderwijzers bij de bijzondere lage
re scholen, waarvan de besturen in het ge
not zijn van de Rijksbijdrage, bedoeld in
art. 54-bis der wet op het lager onderwijs;
c. het onderwijzendpersoneel aan ge-
meente-hooger-burgerscholen, onverplichte
gemeente-burgerscholen en gymnasia;
d. het onderwijzend personeel van ge-
meentelijke middelbare scholen voor meisjes
c. het onderwijzend personeel aan ge
meentelijke kweekscholen voor onderwijzers
en onderwijzeressen.
Uit de tweede wetenschappelijke balans
van dit fonds, opgemaakt 31 Dec. 1900,
overgelegd bij de begrooting van het fond9
voor het dienstjaar 1902 blijkt dat na uit-
keering van een bedrag van f 4.000.000 aan
Staat, ingevolge art. 31 der wet van 9 Mei
1890, gewijzigd 29 Juli 1899. in het fonds
nog een belangrijk batig saldo aanwezig is.
Bij de overweging van de vraag, welke be
stemming aan 't saldo ware te geven, moet
rekening worden gehouden met den in de
thans aangeboden wetsontwerpen voorgenomen
maatregel tot pensionneering van de nagelaten
betrekkingen van het onderwijzend personeel.
Uit de toelichting tot die wetsontwerpen
blijkt dat het in de bedoeling ligt het Pen
sioenfonds door storting van een kapitaal
van f 4.000.000 schadeloos te stellen voor
den meerderen last, op het fonds gelegd
wegens de opneming van de nieuwe catego
rieën van deelgerechtigden. Maar deze scha
deloosstelling houdt slechts verband met de
thans geldende bepalingen der Pensioenwet
voor weduwen en weezeu van burgerlijke
ambtenaren, niet naar ruimere bepalingen,
mogelijk geworden door de aanwezigheid
van het saldo. Bij de bestemming van dit
laatste moet er derhalve op gerekend worden
dat de nieuwe categorieën op gelijken voet
met de vroegere deelgerechtigden in de voor
handen baten deelen.
Na gedachten wisseling van den minister
van financiën met het fondsbestuur werden
de volgende maatiegelen voorgesteld, waar
mede dit bestuur zijn instemming heeft be
tuigd
lo. verhooging van alle weduwen- en
weezenpensioenen met 15 percent;
2o. verlaging der bijdrage, bedoeld in art.
10 der wet, d.i. van de bijdrage te betalen
door hen die ophouden burgelijke ambte
naren te zijn, niettemin hun deelgerechtig-
hcid wenschen te behouden
3o. vrijstelling van de korting voor vrou
welijke deelgerechtigden, die het 40ste le
vensjaar zijn ingetreden en geen kinderen
beneden 18 jaren hebben.
De geldelijke gevolgen zijn
In het fonds was 31 Dec. 1900 aanwezig
een saldo f 10.200.000, dat verhoogd met
de kapitaal waarde van de stortingen door
vrouwelijke ambtenaren verschuldigd (geschat
op f 500.000) en rente ad 3 percent van
f 10.200.000 van 31 Dec. 1900 tot 1 Ja-
n
Courant.
Loting voor de Nationale Militie.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente
Waalwijk brengen ter openbare kennis, dat
voor hunne gemeente de loting voor de lichting
der Nationale Militie van het volgend jaar zal
plaats hebben op Zaterdag den 17 October
aanstaande des voormiddags ten 9Va ure, ver
plicht zijn zei ven hunne nummers te trekken,
terwijl voor hen, die niet zijn opgekomen, de
trekking kan geschieden door vader, moeder,
voogd of curator, eu dat, zijn ook dezen met
ogekomen, de trekking geschiedt door den
Burgemeester of het lid van den raad der ge
meente, dat bij de loting tegenwoordig is.
Aanvragen ter bekoming van getuigschriften
tot het erlangen wegens broederdienst (artt.
45 en 53 der wet) of op grond dat van twee
of meer in hetzelfde jaar geboren broeders de
helft of, bij een oneven getal, de kleinere helit
wordt vrijgesteld (art. 50 der wetl, kunnen
door of van wege de lotelingen geschieden ter
gemeente-secretarie op 19, 20, 21 en 22 Gcto-
bcr aanstaande des voormiddags van 9 tot 12
uur.
Paspoorten of andere bewijzen van ontslag
uittrekrel uit het stamboek, bewijzen van
werkelijken dienst, welke zijn over te leggen
ter bekoming van vrijstelling wegens eigen
militairen dienst of broederdienst, moeten
tenminste tien dagen voor den dag, waarop
de zitting van den militieraad wordt geopend,
ingeleverd worden bij dan Burgemeester dei-
gemeente, in welke de loting, die de vrijstel
ling wegens broederdienst wordt mede ver-
ei8clit een getuigschrift van den Burgemeester,
waaruit het getal zonen, tot het gezin be-
hoorende, blijkt.
N.B. De opgave van eene reden van vrij
stelling bij de loting ontslaat hem, die vrij
gesteld wenscht te worden, niet van de ver
plichting om bij den militieraad de reden van
vrijstelling op het daarvoor bestemde tijdstip
n te brengen.
Waalwijk, den 23 September 1903.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J, TIMMERMANS, l.b.
F. W. VAN LIEMPT, Secretaris.
De Burgemeester der gemeente Waalwijk
maakt bekend, dat het inschrijvingsregister
der nationale militie voor de lichting 1904 en
de daaruit opgemaakte alphabetische naamlijst
op de secretarie der gemeente gedurende acht
dagen voor een ieder ter lezing zijn
neaergelegd.
Waalwijk, 23 September 1903.
De Burgemeester voornoemd,
J. TIMMERMANS Wz., l.b.
Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S.
(69)
tasjggggggg— 1 1 "•""FL1*
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Het Huwelijksaanzoek.
Nog staat hij in vollen bloementooi. Rozen en
heliotropen zenden haar heerlijken geur Daar
boven en in het donkerste groen schitteren de
boomen van het park in de laatste stralen der
ondergaande zon.
„Een Goddelijk schemeruurtje 1 zegt Emmy,
met volle teugen de balsamiete atmosfeer ge
nietend. Het is toch zeer mooi hier, Ottilia. Ik
heb ie wel eens benijd, om je gelukkig lot. Dit
slot met zijn oude ruïne en de moderne gebouwen
en uw pa's villa in Kroonsbad zijn altijd het
eldorado mijner wenschen geweest'.
Een koddig trekje glijdt vluchug over haar
lief gelaat, dan lacht zij luid op overmoedig en
gelukkig. rw.-i-
„Thans heeft dit verlangen opgehouden, Ottilia
nu wonen ook wij in een villa. En hoe mooi is
het ook bij onsl In 't bijzonder des morgens nog
heel vroeg, als ik 't park wandel. Ach, Ottilia,
hoe heerlijk is toch de wereld, vooral als men
gezond is en in welvaart leeft. Ik wil hiermede
niet zeggen, dat ik mij bij onze vroegere een
voudiger leefwijze ongelukkig of onbehagelijk
heb gevoeld. God beware me.' Onze hoofdop
zichterswoning was het meest poëtische tehuis,
dat men maar bedenken kon. Doch als ik nu mijn
dagelijksche morgenwandeling doe en als ik van
ait het heerlijke park, dat uitzicht geeft op het
meer, mijn blikken laat wijden, dan kom ik mij
zelve altijd voor als een prinses, wie de geheele
wereld toebehoort. D* prachtige omgeving, het
woud met zijn gezonde hars-aroma, het blauwe
water, het gezang der vogels, is dat niet alles
voor mij geschapen Ik kan het zien, genieten,
wat bekommer ik er mij over, dat ik het slechts
als geniet. Ik beschouw mij eenvoudig als de
bezitster; ieder plekje, dat mijn voet drukt raag
ik toch met het recht van een bezitter betreden."
Dweepster I Ottilia dreigt haar schelms met den
vinger, doch het bittere van het lachje, dat zich
daarbij op haar lippen dringt, kan ze niet onder
drukken. „Gij spreekt bijna, als heeft je mijn
heer Willburg de villa reeds als geschenk aan
geboden.'
Emmy wordt bleek en over haar gelaat gaat
plotseling een weemoedig trekje.
„Laat mij toch een keertje dwepen, Ottilia 1
De droom der spookjesprinses zal spoedig genoeg
ten einde zijn, dat weet ik.'
Dit klinkt bijna als een ingehouden snikje.
„Als mijnheer Willburg trouwt, zal hij natuur
lijk de arme hoofdopzichtersfamilie wel loslaten,
tenmiste als huisgenooten in zijn prachtige
woning.'
„Dat zal hij nooit 1 En het is niet zeer mooi
van u, mijn kleine, dat u uw pleegvader tot zulk
een ondankbare handelwijze in staat achtl'
Wilburg was onopgemerkt op het terras geko
men en hoorde onwillekeurig de laatste minder
vleiende uiting van Emmy.
Verschrikt keert deze haar gloeiend gezichtje
naar onzen held. Ottilia ziet ter zijde; zij is
doodsbleek geworden en haar mond trekt zich
pijnlijk te zamen.
Op dit oogeublik lijdt zij hellepijnen van
ijverzucht.
Willburg staat naast Emmy.
„Ik had werkelijk niet voor mogelijk gehouden
dat u, goudelfje, u blonde kabold met het kinder
gezicht en blauwe oogen, een zoo pessimistischen
kijk op mijn karakter hadf. Dus, als ik eens
ooit trouw, meent u, dat ik u en u ouders, die
mijn kind zoo veel jaren een lief tehuis in uw
woning bezorgden, die haar een vadeiland, een
moeder en vader en zuster bezorgden, dat ik
die edele menschen als een lastpost op zij zou
schuiven? O, Emmy, dat was geen vleiend kora-
pliment aan mijn adres. Maar natuurlijk, wij
koud berekende zakenroenschen, wij egoïsten
zonder hart hebben immers steeds ons voordeel
in 't oog. Willburg's toon is ironisch.
Ottilia voelt zich door deze woorden pijnlijk
getroffen, zij moet haar lippen vast opeendruk-
ken, om het hartzeer te onderdrukken, dat haar
hart als 't ware doet ineenkrimpen.
„Als men de schoonste bloemen uit een bou-
quat al is deze nog zoo geurig wegneemt,
ontstaat er een onaangenaam-opvallende leegte.
Het is Hogensteins stem, die achter het drietal
plotseling deze poëtische en galante woorden
zegt.
„ilijne dames, als u uw hoogvereerde en
begeerde tegenwoordigheid zoo lang aan het ge
zelschap onttrekt, berooft u de salons van hun
schoonste sieraad I Maar natuurlijk, het is geen
wonder, dat de dames zich hier buiten laten
vasthouden. Rusland draagt immers in alles den
palm der overwinning weg 1'
De zanger legt joviaal de hand op Willburg s
schouder en ziet lachend in 't gelaat.
Onze held beantwooidt deze vriendelijke toe
nadering eenigszins koel en teruggetrokken. Dc
gravin doet zich geweld aan vriendelijk jegens
Hohenstein te zijn, opdat hij zich niet gevloid
moge gevoelen, dat zij eer.ige notitie genomen
heeft van zijn tête tête met hore stiefmoeder.
„Willen wij met ons vieren niet een wande
ling in het^park maken
llohenstein biedt bij dit voorstel Ottilia den
arm. De dames stemmen toe en Willburg trekt
Emmy's arm in den zijne.
„Ik verheug er mij over, genadige gravin, dat
het verkeer in uw huis zoo vrij is.'
De zanger drukt zich wat dicht tegen haar
aan. Onmiddellijk 9preidt zich een ijskoude
uitdrukking over Ottilia's gelaat.
„Willen wij links afgaan naar den vijver?'
vraagt zij koel, zonder van Hohenstein's opmer
king eenige notitie te nemen. „ZoudeD we niet
een poosje gaan spelevaren, Emmy stelt ze
haar vriendin voor. „Papa heeft mij pas een
nieuwe boot ten geschenke gegeven ik breng
soms urenlang op het water door.'
„Dus u k int best alleen het roer wel voercD,
gravin?'
Deze meent ironie in Willburg s toon te
hooren.
„Hoogstwaarschijnlijk hebt u ook geen beboette
aan een stuurman, die eens uw levensbootje be
stuurt? U kunt dit voorzeker zelve wel met
eigen hand in de golven der levenszee besturen?
Zonder twijfel zal ik voor mijn eigen persoon
mijnheer Willburg, steeds zelf alle rechten voor
behouden. Dit sluit echter niet uit, dat ik ter
plaatse van het roer wellicht spoedig een stuur
man kies, die naar believen mijn levensboot kan
besturen.'
Men is aan den grootcn vijver gekomen en
Ottilia springt veerkrachtig in de boot, om deze
los te haken.
„Ik zal roeien!" Zij grijpt de beide roeispanen.
Mijnheer Willbarg, wil u mij helpen?
Emmy, ga jij in 't midden zitten!'
Zij reikt haar vriendin de hand, om haar bij
het instijgen behulpzaam te zijn.
„Mijnheer von Hohenstein, wees zoo goed eu
neem u aan het roer plaats, u hebt dit vast toch
al eens meer gedaan.»
„De zanger, die vlak naast haar heen moet,
om aan het roer plaats te nemen, neemt in 't
voorbijgaan haar hand en drukt ze innig aan
zijn lippen.
Hij zoekt in haar woorden een diepere betee-
kenis misschien heeft zij nu besloten, hem dat
roer toe te vertrouwen, waarvan zij zoo sym-
bolis en toch zoo duidelijk jegens Willburg
gewaagde.
Deze springt het laatst in de boot, hij ziet wat
bleek, als hij zich naast de gravin neerzet en
met een heftige beweging brengt hij zijn riem
in het water.
De boot verwijdert zich van den oever en
glijdt vrij snel over de spiegelgladde waterop
pervlakte.
llohenstein ziet thans naar de gravin n;et een
blik, waarin hartstochtelijke liefde, het jonge
meisje overtreft z. i. haar stiefmoeder toch verre
in jeugdige schoonheid. Zelfs het lieve, blonde
meisje voor haar verdwijnt als 't ware bij deze
koninklijke gestalte.
Het lachen van dat blonde kind, dat haar bijna
tot gewoonte is geworden, klinkt wel aangenaam,
doch wat is het in verhouding tot dien impo-
neerenden lach barer schoone vriendin I
Als een lichtende, verwarmende zonnestraal,
zoo treft die lach dengene, wien hem geldt, en
het klassiek gevormd gelaat heeft een zeer inne
mende uitdrukking, als de kersroode lippen zich
vormen tot een hartelijk welgemeend en vroolijk
gelach.
Wellicht zijn Willburg's gedachten dezelfde als
die van Hohenstein, terwijl hij peinzend van het
eene meisje naar het andere ziet.
Met een moede beweging la .1 hij de riem zinken
en staart gedachteloos voor zich uit. Zuchtend
strijkt hij langs zijn voorhoofd en een weemoe
dige trek legt zich op zijn sympathiek en manne
lijk gelaat.
„Wat zou Editha thans doen
Hij kiikt onwillekeurig in de richting van
Görschenheide.
„Zij zal met ongeduld onze tehuiskomst af
wachten.'
Waarom bracht u Editha niet mede, mijnheer
Willburg?' vraagt de - gravin. „Deni9e zuu blij
geweest zijn zoo'n lieve speelkameraad te hebben.
Willburg's hart staat bij deze vraag bijna stil.
Welk een schouwspelhet door dc moeder ver
slonten kind in de nabijheid dier hartelooze
moeder.»
Hij zou zijn Editha daardoor bijna voor onteerd
achten als voor een vergiftige adder, zoo waakt
hij voor eene ontmoeting tusschen Editha en
hare moeder.
„U is wel goed, giavin! Bij dergelijke uitnoo-
digingen zijn echter kinderen buitengesloten.
Trouwens mijn dochter zal niet vóór haar zeven
tiende jaar officieel in gezelschappen binnenge
voerd worden.
„Een gezelsehap" in de gewone beteekenis
van het 'Jwoord kan men deze feestelijkheid ten
onzent niet noemen, mijnheer Willburg. Zouden
wij anders zoo „sans gêne hot slot kunnen ver
laten, om hier op den vijver te gaan spelevaren
Nccd, deze partij heeft meer het karakter van
een landelijk feest, daarom zijn de uitnoodigin-
gen voor dén namiddag geweest, maar nu wordt
het toch tijd, dat wij terugkeeren, wij zijn toch
wel wat ver gegaan. Mijuheer von Hohenstein,
wees zoo goed en wil u naar het slot sturen
men kon ons onze lange afwezigheid toch eenig-
zins euvel nemen. Als dochter des huizes rust
ook op mij de plicht, do honneuis waar te nemen.
Hohenstein schrikt bij die woorden der gravin,
hij was geheel en al verdiept in hare beschouwing.
(Wordt vervolgd.)
t