ummer omTag27 September 1903. 26e Jaargang Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Eerste Blad. Bekendmaking De Socialistische heilstaat, ip HELDmieiiiiK. Pensioenen vooi weduwen en Weezen, U K II 1.' I Si Hi VI ti'-r 1\ I I H Si I I Al TOON TIELE Dit nummer bestaat uit TWEE BLADEN. Uitgever: FEUILLETON. I liHUIIIl illllrtiniTYiitBiirrffitraffiillliW-HliilBllllllllllllllllil mm r Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond A b o n neme n t s p r ij s per 3 maanden f 0.^5. Franco per post door het geheele rijk f 0.90. Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. WAALWIJK. Advkrtentiën 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contract gesloten. Reclames 15 cent per regel, Zij die zich voor het volgend kwartaal abonneeren, ontvangen de in deze maand nog verschijnende num mers GRATIS. IX. Uit de Staatswerkplaatsen. Mijn zoon Bernard, die in Groningen werkzaam is, houdt natuurlijk geregeld brief wisseling met me. In zijn laatsten brief deelde hij me mede, dat hij de betrekking van opzichter gekregen heeft. Hoe dat mogelijk is, begrijpt hij zelf niet. Enfin, hij is het. Hij is er heel blij mee. Niet, dat hij het werk in zijn vak minacht, neen dat niet, maar de manier, waarop het tegen woordig in de werkplaatsen toegaat, bevalt hem volstrekt niet. Het is immers niet alleen voor het armzalig loon, dat men werkt. Schiller, die ook wel een bourgeois was, heeft het toch heel aardig gezegd in zijn vers Zie, dat is 't wat den mensch verheft, En daartoe kreeg hij zijn verstand, Dat hij ter deeg ia 't hart beseft, Wat hij verricht met nijvr'e hand. l)e collega's van Bernard willen daar echter niet van weten. Hij schrijft, dat men tegenwoordig zou deuken, dat de werkplaatsen inrichtingen zijn, waar men tijd doodslaat. Het wachtwoord is er Voetje voor voetje vooruit, anders komt de man naast je niet mee. Aangenomen werk komt niet voor. Dat stelsel druischt tegen het beginsel van gelijk loon en gelijken arbeidsduur in. En nu met het vaste geld, schrijft Bernard, zegt ieder kom ik er van daag niet, dan kom ik er wel morgen. Werkzaam, ijverig te wezen, is zooveel als dom en bekrompen te zijn. Waar dient het toe? De vlijtige komt toch niet verder dan de trage. Men is niet meer smid van eigen voorspoed, men wordt gesmeed, schrijft mijn jongen. En geheel en al ongelijk heeft hij niet. Men kan er zich geen begrip van maken zoo gaat hij verder, wat er thans door on achtzaamheid en slordigheid aan materiaal TWEEDE GEDEELTE. verspild en aan 'gereedschappen bedorven wordt. En toen het dan ook een keer al te gek liep, sprak mijn zoon hen eens flink toe i/Collega's zoo zei hij, „de maatschappij verwacht, dat iedereen zijn plicht zal doen, in de nieuwe orde van zaken moet een „zedelijke atmosfeer* heerschen, waarin een ieder zich aangespoord moet voelen anderen in plichtsbetrachting voor te gaan.* (Kra nig van mijn jongen! Ik had niet gedacht, dat hij den nieuwen staat van zaken nog zoo is toegedaan, doch hij is een man van plicht en als zoodanig heeft hij gesproken.) Doch wat antwoordden de arbeiders „Wat kan hij mooi preeken, hé riepen ze allen te gelijk. „Ja, ja* zei er een, „de Maatschappij Och, kom, die is zoo groot. Zes millioen. Zal ik mij nu voor die allen afbeulen, terwijl de overige 5,999,999 niet zoo dwaas zijn Zie eens hier van het geen ik, door meer te werken, meer ten bate der Maatschappij inbreng, krijg ik, als ik het krijg, het Vsoooooo 5 en ze8 miJ nu> wat geeft dat En daarop zongen ze, na dezen brutalen woordvoerder, gezamenlijk Staat de Maatschappij u niet meer aan, Dan moet ge naar een andere gaan, Als men u wil laten gaan. Waarna ze, nadat een de Marseillaise had ingezet in koor deze aanhieven, vooral den nadruk leggende op de woorden Weg met tirannie Ge begrijpt zoo schrijft mijn zoon, dat ik verder van vermanen neb afgezien. Het is anders diep treurig. De courant is bijna nooit op tijd klaar, hoewel er voor een blad de helft meer zetters staan. Het is me een boel zegt hij. En in den Haag gaat het al niets beter, naar ik hoor, ja zelfs nog slechter. Ook daar zijn natuurlijk meesters en meesterknechts in de werkplaatsen, doch daar deze door de werklieden gekozen en door hen afgezet worden, moeten zij de toongevers te vriend houden en zorgen de meerderheid op hunne hand te hebben. Is er een, zooals Bernard, die aan dat spelletje niet mee doet, het bekomt hem slecht. Van beide kanten, arbeiders en opzichters, staat hij dan aau allerlei mishandeling bloot. En men komt evenmin uit zijn werkplaats als de soldaat uit zijn afdeeling, waar een onderofficier liera negert. Wel is er een wet tot bestraffing van vergrijpen tegen den arbeidsplicht en een uittreksel daarvan is in iedere werkplaats aangeplakt doch de meeste dezer zijn afgescheurd. En van de straften, daarin opgesomd, als intrekking der vleeschportie, van het geheele middagmaal, van het geld- certificaat of zelfs opsluiting in het werk huis, wordt er nooit een uitgesproken, daar er niemand is om klachten in te dienen. De bestuurders der werkplaatsen worden toch op gelijke wijze gekozen als dc opzichters en durven het dus ook niet met hunne kiezers te verkerven. Bovendien is de ge rechtelijke vervolging wegens overtreding der arbeidswet een omslachtige geschiedertis. Wat men wel eens doet, overplaatsen. Eenmaal heeft men het geheele personeel eener inrichting uaar een andere gemeente verplaatst. Bij persoonlijke verplaatsingen is gewoonlijk politiek in 't spel. En wat helpt feitelijk nog zoo'n verplaatsing? Waar men komt, moet men immers, krachtens het beginsel der sociale gelijkheid, hetzelfde loon en gelijke woning eu voedsel vinden. Voor jonge lui is het soms een aangename afwisseling, maar voor bejaarden en die vrouw en kinderen ongaarne verlaten, is het een harde maatregel. Er hapert inder daad iets aan die sociale gelijkheid. Nu, we moeten maar denken ook Rome is niet op één dag gebouwd. Die geest van zelfzucht in dc werkplaatsen, het is nog een booze nalalingschap der oude sa menleving. Als onze nieuwe scholen en opvoedingsgestichten weldra dis „zedelijke atmosfeer* verbreiden, waarin de boom der sociaal-democratie welig zal tieren, dan zal het menschdom hier op aarde onder zijn schaduw zijn geluk vinden. Bij verschillende wetsontwerpen, thans gelijktijdig bij de Tweede Kamer .ingediend wordt voorgesteld als deelgerechtigden in het Peuuioen fonds voor weduwen en weezen van burgelijken ambtenaren op te nemen a. de onderwijzers bij de lagere scholen b. de onderwijzers bij de bijzondere lage re scholen, waarvan de besturen in het ge not zijn van de Rijksbijdrage, bedoeld in art. 54-bis der wet op het lager onderwijs; c. het onderwijzendpersoneel aan ge- meente-hooger-burgerscholen, onverplichte gemeente-burgerscholen en gymnasia; d. het onderwijzend personeel van ge- meentelijke middelbare scholen voor meisjes c. het onderwijzend personeel aan ge meentelijke kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen. Uit de tweede wetenschappelijke balans van dit fonds, opgemaakt 31 Dec. 1900, overgelegd bij de begrooting van het fond9 voor het dienstjaar 1902 blijkt dat na uit- keering van een bedrag van f 4.000.000 aan Staat, ingevolge art. 31 der wet van 9 Mei 1890, gewijzigd 29 Juli 1899. in het fonds nog een belangrijk batig saldo aanwezig is. Bij de overweging van de vraag, welke be stemming aan 't saldo ware te geven, moet rekening worden gehouden met den in de thans aangeboden wetsontwerpen voorgenomen maatregel tot pensionneering van de nagelaten betrekkingen van het onderwijzend personeel. Uit de toelichting tot die wetsontwerpen blijkt dat het in de bedoeling ligt het Pen sioenfonds door storting van een kapitaal van f 4.000.000 schadeloos te stellen voor den meerderen last, op het fonds gelegd wegens de opneming van de nieuwe catego rieën van deelgerechtigden. Maar deze scha deloosstelling houdt slechts verband met de thans geldende bepalingen der Pensioenwet voor weduwen en weezeu van burgerlijke ambtenaren, niet naar ruimere bepalingen, mogelijk geworden door de aanwezigheid van het saldo. Bij de bestemming van dit laatste moet er derhalve op gerekend worden dat de nieuwe categorieën op gelijken voet met de vroegere deelgerechtigden in de voor handen baten deelen. Na gedachten wisseling van den minister van financiën met het fondsbestuur werden de volgende maatiegelen voorgesteld, waar mede dit bestuur zijn instemming heeft be tuigd lo. verhooging van alle weduwen- en weezenpensioenen met 15 percent; 2o. verlaging der bijdrage, bedoeld in art. 10 der wet, d.i. van de bijdrage te betalen door hen die ophouden burgelijke ambte naren te zijn, niettemin hun deelgerechtig- hcid wenschen te behouden 3o. vrijstelling van de korting voor vrou welijke deelgerechtigden, die het 40ste le vensjaar zijn ingetreden en geen kinderen beneden 18 jaren hebben. De geldelijke gevolgen zijn In het fonds was 31 Dec. 1900 aanwezig een saldo f 10.200.000, dat verhoogd met de kapitaal waarde van de stortingen door vrouwelijke ambtenaren verschuldigd (geschat op f 500.000) en rente ad 3 percent van f 10.200.000 van 31 Dec. 1900 tot 1 Ja- n Courant. Loting voor de Nationale Militie. Burgemeester en Wethouders der Gemeente Waalwijk brengen ter openbare kennis, dat voor hunne gemeente de loting voor de lichting der Nationale Militie van het volgend jaar zal plaats hebben op Zaterdag den 17 October aanstaande des voormiddags ten 9Va ure, ver plicht zijn zei ven hunne nummers te trekken, terwijl voor hen, die niet zijn opgekomen, de trekking kan geschieden door vader, moeder, voogd of curator, eu dat, zijn ook dezen met ogekomen, de trekking geschiedt door den Burgemeester of het lid van den raad der ge meente, dat bij de loting tegenwoordig is. Aanvragen ter bekoming van getuigschriften tot het erlangen wegens broederdienst (artt. 45 en 53 der wet) of op grond dat van twee of meer in hetzelfde jaar geboren broeders de helft of, bij een oneven getal, de kleinere helit wordt vrijgesteld (art. 50 der wetl, kunnen door of van wege de lotelingen geschieden ter gemeente-secretarie op 19, 20, 21 en 22 Gcto- bcr aanstaande des voormiddags van 9 tot 12 uur. Paspoorten of andere bewijzen van ontslag uittrekrel uit het stamboek, bewijzen van werkelijken dienst, welke zijn over te leggen ter bekoming van vrijstelling wegens eigen militairen dienst of broederdienst, moeten tenminste tien dagen voor den dag, waarop de zitting van den militieraad wordt geopend, ingeleverd worden bij dan Burgemeester dei- gemeente, in welke de loting, die de vrijstel ling wegens broederdienst wordt mede ver- ei8clit een getuigschrift van den Burgemeester, waaruit het getal zonen, tot het gezin be- hoorende, blijkt. N.B. De opgave van eene reden van vrij stelling bij de loting ontslaat hem, die vrij gesteld wenscht te worden, niet van de ver plichting om bij den militieraad de reden van vrijstelling op het daarvoor bestemde tijdstip n te brengen. Waalwijk, den 23 September 1903. Burgemeester en Wethouders voornoemd, J, TIMMERMANS, l.b. F. W. VAN LIEMPT, Secretaris. De Burgemeester der gemeente Waalwijk maakt bekend, dat het inschrijvingsregister der nationale militie voor de lichting 1904 en de daaruit opgemaakte alphabetische naamlijst op de secretarie der gemeente gedurende acht dagen voor een ieder ter lezing zijn neaergelegd. Waalwijk, 23 September 1903. De Burgemeester voornoemd, J. TIMMERMANS Wz., l.b. Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S. (69) tasjggggggg— 1 1 "•""FL1* EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het Huwelijksaanzoek. Nog staat hij in vollen bloementooi. Rozen en heliotropen zenden haar heerlijken geur Daar boven en in het donkerste groen schitteren de boomen van het park in de laatste stralen der ondergaande zon. „Een Goddelijk schemeruurtje 1 zegt Emmy, met volle teugen de balsamiete atmosfeer ge nietend. Het is toch zeer mooi hier, Ottilia. Ik heb ie wel eens benijd, om je gelukkig lot. Dit slot met zijn oude ruïne en de moderne gebouwen en uw pa's villa in Kroonsbad zijn altijd het eldorado mijner wenschen geweest'. Een koddig trekje glijdt vluchug over haar lief gelaat, dan lacht zij luid op overmoedig en gelukkig. rw.-i- „Thans heeft dit verlangen opgehouden, Ottilia nu wonen ook wij in een villa. En hoe mooi is het ook bij onsl In 't bijzonder des morgens nog heel vroeg, als ik 't park wandel. Ach, Ottilia, hoe heerlijk is toch de wereld, vooral als men gezond is en in welvaart leeft. Ik wil hiermede niet zeggen, dat ik mij bij onze vroegere een voudiger leefwijze ongelukkig of onbehagelijk heb gevoeld. God beware me.' Onze hoofdop zichterswoning was het meest poëtische tehuis, dat men maar bedenken kon. Doch als ik nu mijn dagelijksche morgenwandeling doe en als ik van ait het heerlijke park, dat uitzicht geeft op het meer, mijn blikken laat wijden, dan kom ik mij zelve altijd voor als een prinses, wie de geheele wereld toebehoort. D* prachtige omgeving, het woud met zijn gezonde hars-aroma, het blauwe water, het gezang der vogels, is dat niet alles voor mij geschapen Ik kan het zien, genieten, wat bekommer ik er mij over, dat ik het slechts als geniet. Ik beschouw mij eenvoudig als de bezitster; ieder plekje, dat mijn voet drukt raag ik toch met het recht van een bezitter betreden." Dweepster I Ottilia dreigt haar schelms met den vinger, doch het bittere van het lachje, dat zich daarbij op haar lippen dringt, kan ze niet onder drukken. „Gij spreekt bijna, als heeft je mijn heer Willburg de villa reeds als geschenk aan geboden.' Emmy wordt bleek en over haar gelaat gaat plotseling een weemoedig trekje. „Laat mij toch een keertje dwepen, Ottilia 1 De droom der spookjesprinses zal spoedig genoeg ten einde zijn, dat weet ik.' Dit klinkt bijna als een ingehouden snikje. „Als mijnheer Willburg trouwt, zal hij natuur lijk de arme hoofdopzichtersfamilie wel loslaten, tenmiste als huisgenooten in zijn prachtige woning.' „Dat zal hij nooit 1 En het is niet zeer mooi van u, mijn kleine, dat u uw pleegvader tot zulk een ondankbare handelwijze in staat achtl' Wilburg was onopgemerkt op het terras geko men en hoorde onwillekeurig de laatste minder vleiende uiting van Emmy. Verschrikt keert deze haar gloeiend gezichtje naar onzen held. Ottilia ziet ter zijde; zij is doodsbleek geworden en haar mond trekt zich pijnlijk te zamen. Op dit oogeublik lijdt zij hellepijnen van ijverzucht. Willburg staat naast Emmy. „Ik had werkelijk niet voor mogelijk gehouden dat u, goudelfje, u blonde kabold met het kinder gezicht en blauwe oogen, een zoo pessimistischen kijk op mijn karakter hadf. Dus, als ik eens ooit trouw, meent u, dat ik u en u ouders, die mijn kind zoo veel jaren een lief tehuis in uw woning bezorgden, die haar een vadeiland, een moeder en vader en zuster bezorgden, dat ik die edele menschen als een lastpost op zij zou schuiven? O, Emmy, dat was geen vleiend kora- pliment aan mijn adres. Maar natuurlijk, wij koud berekende zakenroenschen, wij egoïsten zonder hart hebben immers steeds ons voordeel in 't oog. Willburg's toon is ironisch. Ottilia voelt zich door deze woorden pijnlijk getroffen, zij moet haar lippen vast opeendruk- ken, om het hartzeer te onderdrukken, dat haar hart als 't ware doet ineenkrimpen. „Als men de schoonste bloemen uit een bou- quat al is deze nog zoo geurig wegneemt, ontstaat er een onaangenaam-opvallende leegte. Het is Hogensteins stem, die achter het drietal plotseling deze poëtische en galante woorden zegt. „ilijne dames, als u uw hoogvereerde en begeerde tegenwoordigheid zoo lang aan het ge zelschap onttrekt, berooft u de salons van hun schoonste sieraad I Maar natuurlijk, het is geen wonder, dat de dames zich hier buiten laten vasthouden. Rusland draagt immers in alles den palm der overwinning weg 1' De zanger legt joviaal de hand op Willburg s schouder en ziet lachend in 't gelaat. Onze held beantwooidt deze vriendelijke toe nadering eenigszins koel en teruggetrokken. Dc gravin doet zich geweld aan vriendelijk jegens Hohenstein te zijn, opdat hij zich niet gevloid moge gevoelen, dat zij eer.ige notitie genomen heeft van zijn tête tête met hore stiefmoeder. „Willen wij met ons vieren niet een wande ling in het^park maken llohenstein biedt bij dit voorstel Ottilia den arm. De dames stemmen toe en Willburg trekt Emmy's arm in den zijne. „Ik verheug er mij over, genadige gravin, dat het verkeer in uw huis zoo vrij is.' De zanger drukt zich wat dicht tegen haar aan. Onmiddellijk 9preidt zich een ijskoude uitdrukking over Ottilia's gelaat. „Willen wij links afgaan naar den vijver?' vraagt zij koel, zonder van Hohenstein's opmer king eenige notitie te nemen. „ZoudeD we niet een poosje gaan spelevaren, Emmy stelt ze haar vriendin voor. „Papa heeft mij pas een nieuwe boot ten geschenke gegeven ik breng soms urenlang op het water door.' „Dus u k int best alleen het roer wel voercD, gravin?' Deze meent ironie in Willburg s toon te hooren. „Hoogstwaarschijnlijk hebt u ook geen beboette aan een stuurman, die eens uw levensbootje be stuurt? U kunt dit voorzeker zelve wel met eigen hand in de golven der levenszee besturen? Zonder twijfel zal ik voor mijn eigen persoon mijnheer Willburg, steeds zelf alle rechten voor behouden. Dit sluit echter niet uit, dat ik ter plaatse van het roer wellicht spoedig een stuur man kies, die naar believen mijn levensboot kan besturen.' Men is aan den grootcn vijver gekomen en Ottilia springt veerkrachtig in de boot, om deze los te haken. „Ik zal roeien!" Zij grijpt de beide roeispanen. Mijnheer Willbarg, wil u mij helpen? Emmy, ga jij in 't midden zitten!' Zij reikt haar vriendin de hand, om haar bij het instijgen behulpzaam te zijn. „Mijnheer von Hohenstein, wees zoo goed eu neem u aan het roer plaats, u hebt dit vast toch al eens meer gedaan.» „De zanger, die vlak naast haar heen moet, om aan het roer plaats te nemen, neemt in 't voorbijgaan haar hand en drukt ze innig aan zijn lippen. Hij zoekt in haar woorden een diepere betee- kenis misschien heeft zij nu besloten, hem dat roer toe te vertrouwen, waarvan zij zoo sym- bolis en toch zoo duidelijk jegens Willburg gewaagde. Deze springt het laatst in de boot, hij ziet wat bleek, als hij zich naast de gravin neerzet en met een heftige beweging brengt hij zijn riem in het water. De boot verwijdert zich van den oever en glijdt vrij snel over de spiegelgladde waterop pervlakte. llohenstein ziet thans naar de gravin n;et een blik, waarin hartstochtelijke liefde, het jonge meisje overtreft z. i. haar stiefmoeder toch verre in jeugdige schoonheid. Zelfs het lieve, blonde meisje voor haar verdwijnt als 't ware bij deze koninklijke gestalte. Het lachen van dat blonde kind, dat haar bijna tot gewoonte is geworden, klinkt wel aangenaam, doch wat is het in verhouding tot dien impo- neerenden lach barer schoone vriendin I Als een lichtende, verwarmende zonnestraal, zoo treft die lach dengene, wien hem geldt, en het klassiek gevormd gelaat heeft een zeer inne mende uitdrukking, als de kersroode lippen zich vormen tot een hartelijk welgemeend en vroolijk gelach. Wellicht zijn Willburg's gedachten dezelfde als die van Hohenstein, terwijl hij peinzend van het eene meisje naar het andere ziet. Met een moede beweging la .1 hij de riem zinken en staart gedachteloos voor zich uit. Zuchtend strijkt hij langs zijn voorhoofd en een weemoe dige trek legt zich op zijn sympathiek en manne lijk gelaat. „Wat zou Editha thans doen Hij kiikt onwillekeurig in de richting van Görschenheide. „Zij zal met ongeduld onze tehuiskomst af wachten.' Waarom bracht u Editha niet mede, mijnheer Willburg?' vraagt de - gravin. „Deni9e zuu blij geweest zijn zoo'n lieve speelkameraad te hebben. Willburg's hart staat bij deze vraag bijna stil. Welk een schouwspelhet door dc moeder ver slonten kind in de nabijheid dier hartelooze moeder.» Hij zou zijn Editha daardoor bijna voor onteerd achten als voor een vergiftige adder, zoo waakt hij voor eene ontmoeting tusschen Editha en hare moeder. „U is wel goed, giavin! Bij dergelijke uitnoo- digingen zijn echter kinderen buitengesloten. Trouwens mijn dochter zal niet vóór haar zeven tiende jaar officieel in gezelschappen binnenge voerd worden. „Een gezelsehap" in de gewone beteekenis van het 'Jwoord kan men deze feestelijkheid ten onzent niet noemen, mijnheer Willburg. Zouden wij anders zoo „sans gêne hot slot kunnen ver laten, om hier op den vijver te gaan spelevaren Nccd, deze partij heeft meer het karakter van een landelijk feest, daarom zijn de uitnoodigin- gen voor dén namiddag geweest, maar nu wordt het toch tijd, dat wij terugkeeren, wij zijn toch wel wat ver gegaan. Mijuheer von Hohenstein, wees zoo goed en wil u naar het slot sturen men kon ons onze lange afwezigheid toch eenig- zins euvel nemen. Als dochter des huizes rust ook op mij de plicht, do honneuis waar te nemen. Hohenstein schrikt bij die woorden der gravin, hij was geheel en al verdiept in hare beschouwing. (Wordt vervolgd.) t

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1903 | | pagina 1