Nummer 89.
Donderdag 12 November 1903.
26e Jaargang
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
I
Lotingsdag
m HELIIEHlGlIllll.
AITOOI TIELEN,
LANDBOUW,
^S2SMaa«MEHWHKsa««Bg^^ «m*iwim—i mmf» .hui»jmiHi—w^gggaww»ai«ajiiiir mm-rtrnmt^1
Uitgever:
FEUILLETON.
Op goeden Zandgrond.
Staatkundig overzicht»
Dit Blad verschijnt Woensdag— en Zaterdaga vo n d.
A. b o li n e m e n t s p r ij s per 3 maanden f ü.~5.
Franco per post door het geheele rijk f Ü.90.
Brieveningezonden
Uitgever.
stukken gelden enz., franco te zenden aan
den
WAAL W IJK.
Advertkntiën 1—7 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regel» en
advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel.
Men weet dat tegenwoordig overal pogingen
norden in 't werk gesteld om de brooddronken
heid, ook dronkenschap en daaruit volgende
vechtpartijen op lotingsdageu tegen te gaan,
door propaganda, door 't beschikbaar stellen
yan lokalen, waar geen sterken drank wordt
getapt of zooals onze St. Paulusvereeniging
deed door wedstrijd?n op hare zaal te orga-
niseeren. En zeker heeft die gezamenlijke ac
tie geholpen en heel wat ook, dat zal eenie
der moeten getuigen maar toch komt het
half- en heel dronken langs de straten 11a-
neeren nog voor, hier weinig daar veel.
Om daaraan nu een einde te maken komt
de Graafschc Courant met 't volgende
voorstel
„Een voorzeker afdoend middel schrijft 't
blad om paal en perk te stellen nau de los
bandigheid en haren nasleep van ernstige
verwondingen, ja moordaanslagen, zou Aaar
onze bescheiden meeniug gevonden kunnen
worden in een wijziging van het voorschrift
waarbii aan de Commissarissen der Provin
ciën opdracht wordt verstrekt in overleg
met Gedeputeerde staten en Militie Coin-
missaiissen en de dagen der loting voor
groepen van gemeenten aan te wijzen.
„Wij stellen ons dat zoo voor
„Nemen wij onze eigen stad als plaats
der loting met de gemeenten voor wier in
geschrevenen die loting alhier gescniedt.
„De Militie-Commissaris arriveert met de
hem toegevoegde!) ten circa 9 ure voormid
dag te Ravenstein van waar de heeren per
rijtuig Grave bereiken.
Ons bedunkens zou hij zijn functie kun
nen vervullen te Ravenstein voor die ge
meente met de naast aangrenzende kleine
gemeenten Deursen c. a. Dieden c. a. en
Duizeling c. a. Aangezien het getal niet zoo
bijzonder groot is, zou de voor de loting te
besteden tijd enz. niet meer dan een uur
vorderen.
Dan zouden de heeren zich naar het na
burige Schaijk kunnen begeven voor de loting
en vandaar naar Zeeland, waar met het
oponthoud van déjeuner, enz. de klok dan
half- 2 ure wijzen als zou de Militie-Com
missaris eu de hem toogevoegden wegreden
naar Eacharen om daar voor die gemeente
en Gassei de loting te doen plaats hebben.
Na afloop begeveu zich de Commissaris c.s
naar Grave, alwaar de lotelingen der gemeente
Velp en Reek met die van Grave zouden
saamkomen om aan de wettelijke verplich-
ting te voldoen.
„Als er eeuige regel en orde op de zaken
wordt gesteld kan naar onze mcening ten
4 ure of half 5 in den middag heel het
werk der loting zijn afgeloopen. De betrek
kelijk geringe verhooging der reiskosten
voor den militie-Commissaris worden dubbel
eu dwars gevonden uit de bespaarde reis
kosten van heeren burgemeesters of Wet
houders der betrokken gemeenten.
„Een goed deel der lotelingen zou voor
het middagmaal reed» weer thuis zijn, en
hun daardoor de gelegenheid, (ook 't meer
onder direct toezicht blijven van ouders en
voogdenbenomen worden misbruik te
maken van sterken drank. Het andere deel
dat na den middag saamkomt zou evenals
de andere helft slechts een halven dag ver
liezen in den arbeid waarvan het loon meestal
niet kan worden gemist.
Allen bleven beter onder toezicht, juist
door de versnippering.
„Ziedaar een vage aanduiding tot het
aanwenden van een naar het ons toeschijnt
wel probaat middel om zoo niet volkomen
dan toch voor een voornaam deel een einde
te maken aan een toestand die thans meer
dan ooit dringend herziening eischt.
Hoe goed gevonden dan ook, gelooven we
dat dit voorstel juist in de practijk niet erg
zal voldoen.
We gelooven, dat het „niets-doen en la
waaien" op de i lotingsdag, dat als een erfelijk
iets is te beschouwen ook op deze manier
niet is uit te roeien.
Over 't algemeen wordt het loten door
den jongeling, ja door eenieder beschouwt
als een evenement, een gewichtige gebeurte
nis in zijn leven. De lotingsdag wordt van te
voren en nadien lang besproken, het num
mer o..thoudt men bijna zijn geheele leven en
als men naar de leeftijd van een jongmensch
informeert, heet 'thebt ge al geloot Er
zijn zoo van die gewoonten van die oude
webruiken waaraan men vasthoudt en waarin
niet gemakkelijk verandering is te brengen.
Prijzenswaardig is t wel dat men alles
in ;t werk stelt om dat walgelijke eraf te
krijgen.
We gblooven, vooral voor onze streken dat
ook bovenstaand plan geen verbetering zou
brengen, stel b. v. voor dat de militie-com
missaris om 9 uur te Vlijmen begint, eu
b. v. na Nieuwkuik Drunen en«. Waalwijk
om 2 uur loot. dan weten we 't stellig: men
steekt zich Vmorgens in 'i Zondagsch pak, en
blijft er tot 's-avonds inzitten en maakt
den geheelen dag als-een feestdag. Geen enkel
die hier op een lotingsdag zal werken, niet
al had de loting om 9 uur 's morgens plaats
en wat we hier van onze gemeente schrijven
geldt eveneens voor de omliggende en deze
geheele streek.
We gelooven dat dit plan niet veel
practisch heeft, het eenige is dat de jonge
lieden niet naar andere gemeenten behoeven,
dat is de goede zijde van dit plan, de toestand
in de gemeente zelf zal hetzelfde blijven,
misschien nog verergeren, als men 't zoover
heeft gebracht, dat die walgelijke, ergerlijke
tooneelen van dronkenschap meer en meer
verdwijnen dan is men reeds ver in de goede
richting laat men dan al niet werken dien
halven dag en laat men wat vroolijk zijn,
die dag is voor de meesten dan ook een
ware levensgebeurtenis; laten we dan trachten
te maken dat die dagen gezellig en netjes
kunnen worden doorgebracht. X. Y.Z.
TWEEDE GEDEELTE.
Op vele plaatsen ziet men op goede zand
gronden proeven nemen en ook gelukken
met kleicultures, met kleigewassen. Zoo
ziet men op dergelijke gronden bieten 'ver
bouwen, suikerbieten, die, alhoewel nu niet
absoluut een gewas der klei, daar toch meer
eigenaardig thuishooren. Zoo wordt hier en
daar op dergelijke gronden tarwe verbouwd, ja
zelfs koolzaad en vlas. 't Ia duidelijk, dat
men, om dergelijke proeven te doeu slagen,
bijzondere maatregelen moet nemen. De
zandgrond onderscheidt zich van den klei-
bodem o. a. ook door zijn samenstelling, door
zijn inhoud Zoo bevat de zandgrond, ver
geleken bij den kleibodem heel wat minder
kaliverbindingeu, die als voedsel kunnen die
nen voor planten. Wil men daarom op
bedoelde gronden gewassen gaan telen, die
op kleigronden groeien en zich daar thuis
gevoelen, dan moet men beginnen met die
•.iandgronden door een uitstekende bemesting
voor dat doel gereed te maken. Behalve
stalmest, die aan den bodem o. a. den noo-
digen huraes moet geven, zal er een rijke
lijk gebruik gemaakt moeten worden van
kunstmest, zooals dan ook inderdaad gedaan
wordt, in die streken, waar meu op goede
zandgronden dergelijke gewassen, als de bo
vengenoemde teelt. Deze gewassen, suiker
bieten, tarwe, koolzaad, vlas e. a. nemen
alle een betrekkelijk groote hoeveelheid kali
uit den grondsommige ervau zijn bepaald
kaliplanten. Behalve stalmest en in het voor
jaar chilisalpeter eu superphosphaat, zal deze
zandgrond in de eerste plaats moeten hebben
een kalibemesting. Daaraan heeft hij, met
het oog op de in te voeren cultuur in de
allereerste plaats behoefte. Betreft het een
wintergewas, dan worde de kalibemesting
reeds zoo vroeg mogelijk in het najaar ge
geven en kan men daarvoor het best kaïniet
gebruiken. Het mislukken van de gansche
proef zou het gevolg zijn van het niet ge
bruiken van eenige kalihoudende meststof.
Betreft het een voorjaarsgewas dan kan men
vroeg in het .voorjaar chloorkalium gebrui
ken of anders gedurende den winter kaïuiet.
Het is duidelijk, dat daar, waar zulke ge
wassen op zandgronden gelukken de opbrengst
heel wat grooter is dan van de gewone zand-
producten. Dat men dus in die richting
werkzaam is, is vrij natuurlijk Men ver-
zuime dan echter ook niet zich uitstekend
op de hoogte te stellen van de eischen, die
bovengenoemde gewassen aan den bodem
stellen.
Militnirisme.
Het is merkwaardig, lioe in Amerika de
laatste jaren de ideeën over militaire zaken
zich wijzigen gaan.
Met Amerika bedoelen we natuurlijk de
Vercenigde Staten in 'f Zuiden toch is
iedereen generaal en als hij het niet is
wenschl hij 't te worden en als hij 't wordt,
schaft hij zich een torenhooge pluim aan en
gevoelt zich koning van 't heelal.
Daar heeft men steeds van militaire
dingen, althans uiterlijkheden, gehouden
maar in 't Noorden werd een soldaat of
officier als een wezen beschouwd, dat on
geveer nergens nuttig voor was en daarom
maar in den militairen dienst was getreden
Officieren, zelfs de hoogste in rang, ver
schenen ncoit in uniform in gezelschappen
men trok dat pak zoo spoedig mogelijk uit
om als gewoon burger meer achting te
ontmoeten.
Maar dit begint een weinig te veranderen
De oorlog met Spanje heeft bewezen, dat
ook langs den weg der krijgshaftigheid we'
eer, en nog mooier, wel voordeel te behalen
is.
Cuba is niet kwaad en de Philippijneu
kunnen een goed gebied van afzet worden
en zoo wordt dan ook het middel, dat
deze eilanden veroverde pardon deze
door Spanje verdrukten bevrijdde, het
leger eu de vloot, met meer welwillende
oogen aangezien.
Nog zijn er vreemde dingen
De minister van Oorlog Root, zoowel als
zijn opvolger, die thans nog gouverneur der
Philippijneu is: T'aft, zijn beiden van huis
uitadvocaten en de vorige generalis
simus Milis heeft zijn schitterende uniform
verwisseld met het vette pak van directeur
eener petroleura-onderneming.
Maar er is nu toch algemeene belang
stelling voor het leger en de vloot en men
noemt de namen van hen, die bij een even-
tueelen oorlog de leiders der operaties zouden
zijn te land generaal Chaft'ee en ter zee
admiraal Coghlan.
Zelfs gaat men het goedvinden, dat het
komend congres groote sommen zal inwil-
igen tot uitbreiding van de vloot.
Maar vreemd klinkt het ons, die bij het
woord militair ook terstond denken aan tucht
en orde, te vernemen, dat twee officieren,
die op de Pbilippijnen waren gedetacheerd,
er vandoor zijn gegaan met de krij»skas
en een oorlogsschip. Ze zijn er mee in
de richting Borneo vertrokken en schijnen
een zeerooverszaakje te beginnenanders
gezegdzelf oorlog te gaan verklaren en te
voeren, naar model van 't eigen vaderland.
Want in de zaak, die op de Panamaland
engte is afgespeeld, kau toch moeilijk anders
dan een brutale daad van roof worden ge-
zien.
Een nieuwen staat erkennen reeds voor
dat hij eigenlijk gevestigd is, den eersten
dag, dat hij gaat opstaan tegen het wettig
gezag, is een daad zonder voorbeeld in de
diplomatie.
En de wijze, waarop dit wordt bemanteld,
is even brutaal.
Het Amerikaansche ministerie van buiteu-
landsche zaken heeft aan Beau^ré, den
Amerikaansche gezant te Bogota, een tele
gram gezonden, inhoudende dat de bevol
king van Panama blijkbaar eenparig zijn
politieke afhankelijkheid van Colambië prijs
gegeven, zijn onafhankelijkheid hersteld en
een nieuwe republikeinsche regeering heeft
aangenomen, met welke de Verewiigde Sta
ten in betrekking zijn getreden. President
Roosevelt beveelt de regeeringen van Co-
lumbië eu Panama dringend aan, een vreed
zame oplossing van de kwesties die rich
nog mochten opdoen, te vinden. De presi
dent gelooft, dat de Vereenigde Staten niet
alleen krachtens de tractaten, uiaar ook in
het belang van dc beschaving verplicht zijn
e Echo van het Zuiden
en Lugstmts.che Courant,
0S9EBHSHBHBBBHI
Vrij naar het Duitsch bewerkt door J. M. S.
(82)
TWEE EN TWINGTIGSTE HOOFDSTUK,
Vader cn Zoon.
„Dien u zoudt onderteekend hebben Ja, hoe
is het nu, mijnheer de baron P Ben ik plotseling
krankzinnig, of u? Uw brief, waarin u mij
uitnoodigdet, onverwijld hier te komen, omdat
mij gevangenschap dreigde, kwam mij wel eigen
aardig voor.'
Blanche schuift onwillekeurig wat van Egon,
die naast haar heeft plaats genomen, al.
„Het ligt anders niet in mijn aard, mij spoedig
bang te maken, mijnheer de baron, maar nu voel
ik toeh bijna- vrees en afschuw voor u. Wat
bedoelt u eigenlijk met uw duistere zinspelingen
Egon lacht ironisch.
„Niets meer of minder mademoiselle, dan dat
ik u van valschheid in geschiifte zul aanklager.
U hebt dat accept, dat van mijn handteekening
voorzien in de kamer van mijn oom lag, gestolen
hebt het verder met een bepaalde som ingevuld
cn de handteekening van mijn oom nagemaakt.
Ik zal do wissel, die mijn tante, welke de ver-
valsching onmiddellijk bemerkte, mij gisteren
toezond, heden aan mijnheer Willburg zenden.
Deze kan dan het andere opknappen. U ziet, dat
wij u te slim zijn geweest. Noch mijn tante,
noch ik heb u in de toekomst te vreezen. U zult
goed doen, zoo spoedig mogelijk, alvorens deze
zaak ondirzicht wordt,Duitschlaud den rug toe te
keeren. Reis u zoo mogelijk nog heden af,.morgen
mocht het reeds te laat zijn/'
Blanche zit aanvankelijk stil en stijf, als ware
zij bewusteloos. Dan overvalt haar een zenuw
achtig beven over haar geheele lichaam eu tranen
van woede ontspringen haar oogen.
O, mijnheer de baron, u is slecht, slechter dan
de duivel in eigen persoon.'
„Ik had in u een voortreffelijke leermeesteres,
mademoiselle. Om zich zeiven tegen een wezen
als u te beschermen, moet men gelijksoortige
middelen gebruiken. U is zeer slim, en ik wil
gaarne bekennen, dat het mij niet gemakkelijk
is geweest, een uitweg te vinden, die mij en miju
tante uit uw lieve handjes kon redden.'
Een triomfankelijke blik doet echter Blanches
oog al weer tintelen zij schijnt reeds een uitweg
gevonden te hebben.
„En met al uw slimheid en voorzichtigheid,
miju heer de baron, hebt u mij toch niet kunnen
overtroeven. Ten eerste heb ik de correspondentie
nog want ik gaf u niet de voornaamste en
ten tweede, weet ik, dat uw tante niet de vrouw
van uw oom is, maar die vaD Willburg. Zoo iets
hndt u niet gedacht, niet waar? Wij vrouwen
worden steeds onderricht. U ziet thans zeker in
dat het niet zoo gemakkelijk is, tegen ons een
in trigen-strijd op leven en dood te strijden.'
Egon trekt zijn schouders even op.
„Dat alles geeft u niets, mademoiselle. Oom is
niet meer toerekenbaar, hij kan dus geen eisch
tot echtscheiding meer instellen eu mijnheer
Willburg zal u dien onzin wel liegen heeten, ot
hebt u bewijzen? Immer?, neen. Het beste, wat
u kunt doen, is maar zoo spoedig uit deze kamer
en van hier te gaan.'
Blanche staat woedend op.
Goed, ik ga, mijnheer de baron 1 laar wij neb
ben onze rekening nog niet met elkander vereffend.
Tot wederziens!'
Den volgenden morgen ontvangt Willburg het
verwachte bezoek van den boekhouder, dien de
jonge graaf in de hoofdstad had leeren kennen.
Hij herinnert zich niet, dezen man ooit gekend
noch minder gezien te hebben. De boekhouder
treedt hem toch brutaal tegemoet en bedreigt
hem met alles en nog wat v»n hem te vertellen.
Willburg heeft hem bolm, met een ironisch
lachje op zijn gelaat aangehoord.
Uw geheele toeleg is: afpersing van geld, gelijk
ik hoe langer hoe meer bemerk. U verwaoht
zeker, dat ik in den grootsten angst schuld beken
en u een hooge som aanbied, opdat u maar
zoudt willen zwijgen. U hebt u dan toch deerlijk
vergist, mijn waarde.
U zijt met uw bedreigingen en afpersings
systeem aan 't verkeerde adres. Ik ken u niet;
u beweert wel mij vóór dertien jaren in Weenen
oekend te hebben en dat is best mogelijk, doch
ik herinner mij niet u ooit gezien te hebben.
Wel schijnt u 'uitstekend op de hoogte te zijn
met mijn familieverhoudingen, ik moet dus wel
aannemen, dat ik destijds met u in aanraking
ben geweest, ik herinnerer mij echter niets van.
En omdat nu mijn vrouw en mijn kind vóór
dertien jaar plotseling verdwenen zijn, wil u,
zonder eenigen grond daarvoor te kunnen aan
voeren, beweren, dat ik hen zou hebben vermoord.
Beproef toch, dit tc bewijzendat is immers
uw eerste taakdoch het zal u moeilijk vallen
deze vreeselijke beschuldiging te kannen staveo.
Ik meen toch niet ter verantwoording te kunnen
geroepen worden voor het verdwijnen van mijn
vrouw, als deze het uoodig geacht heeft, mij te
verlaten. En wat u dan nog bazelt over mijn
toenmaligen, ongelukkigen toestand en mijn
tegenwoordige rijkdom, dat heelt ook niets te
beduiden. Ga naar den consul, mijn waarde, en
verneem daar Daar mijn positie; daar kunt u de
noodige inlichtingen bekomen, waaraan u schijn
baar zooveel gelegen is. Ik zelf heb weinig tijd
noch lust. u deze eenvoudige zaak uit te leggen.
Thans hebt u mijn meening gehoord, en ik hoop
u zult het bij dit eerste bezoek laten.
De boekhouder strijkt ouder een eigenaardig
lachje over zijn baard.
„Hm mijnheer, u is moeilijk in verlegenheid
te brengen. Toch zal het mij wel gelukken, u
een beetje klein te krijgen. Tot nu toe heb ik n.
1. nog een geheim bewaard, een geheim dat
voor andereD als u wellicht groote sommen waard
zou zijn. Let nu eens goed op, mijnheer Willbuig,
op hetgeen ik nu zeggen ga.
Het ging u destijds in Weenen zeer slecht,
Blijft u maar kalm, ik zal kort zijn. U hadteen
mooie vróuw, en een mooie vrouw representeert
onder bijzondere omstandigheden een kapitaal.
Waarom zoudt u nog laugcr in ellende leven?
De verblindend schoone vrouw had aan uw zijde
geen glanzende positie, u beiden konden het met
één slag beter hebben, als u de allervernuftigsten
uitweg aangreept, dien het lot u bood. U verkocht
voor een aanzienlijke som uwe echtgenoote met
wie u gelijk ik weetiin niet gelukkigen echt leefde,
aan een buitenlander.'»
De boekhouder pauseert even en ziet Willburg
met een veelzeggenden blik aan.
Deze tracht zich met bovenmenschelijke kracht
te beheerschen hij wil nu alles weten, gedachtig
aan het spreekwoordeen gewaarschuwd man
geldt voor twee.
„Nu en wat verder vraagt hij 6cherp.
„Wat verder? U wordt een rijk man en uw
echtgenoote een zeer rijke en voorname dame.
Gravin van Mansfeld verstaat uitstekend de kunst,
het te doen voorkomen, als leefde zij altijd in
de kringen der „High life'. Zelfs de intiemste
kennissen van het slot zijn vergeten, dat zij eens
als een arme gouvernante in het huis van haar
speude-echtgenoot kwam. 0 ziet dus, dat ik zeer
goed het feit ken, dat uw vrouw, zonder ge
scheiden te zijD, een nieuwe eehtverbintenis.heefi
aangegaan. Men zal haar dus wegens bigamie
vervolgen, zoo spoedig deze opzienbarende ont
hulling het paleis van justitie bereikt heeft. En
thans is u toch zeker wel er van overtuigd, dat
ik u en uw verleden zeer nauwkeurig ken'.
De jonge man ziet met een honenden lach
Willburg in 't gelaat.
Met een bewonderenswaardige kalmte vraagt
deze nu Ai
„Wie is u eigenlijk en wat is uw doet met
deze waanzinnige beschuldigingen? Ik geloof
thans niet meer. dat het alleen geldafpersing
geldt. Wie met zulk een raffinement materia»
verzamelt onverschillig of het waar ofvalseh
is om een beschuldiging te motiveeren, wordt
door andere motieven geleid. Kendeiu mijn vrouw,
vóór ze miju echtgenoot werd en drijft u eeD
persoonlijke wraakneming
„Ja I*
„En mag ik weten, waarom u nu pas zoo tegen
mij en miin gewezen echtgenoote wilt optreden
Waarom deedt u dat niet vroeger, u kendet toch
de verblijfplaats der gravin f*
„Pardon, die kende ik niet. Ik meende tot .nu
toe werkelijk, dat u die dame van het wereld—
tooneel had doen verdwijnen, totdat ik dezer
dagen in de gravin van Mansfeld. Hercherstorl,
uw vroegere vrouw herkende.
„En zoo kwaamt u er too, do misdadige ver
onderstelling te maken, dat ik mijn vrouw-
vei kocht zou hebbeu, om een vermogen machtig
to worden
„Ik was zoo vrij, mijnheer Willburg, aldus ta
combineeren en ik heb mij toch zeker niet
C^f'olkoroen mijn waarde. Ja, ik zou denken,
dat het u zeer moeilijk zal vallen te bewijzen
dat de gravin en mijn echtgenoote dezelfde
personen zijn.'
„Meent u Ik kan voor alle dingen bewijzen
dat gravin van MansfeldHorcherstorf mijn
zuster is I"
Willburg schrikt bij deze woorden lievig; zijn
hand valt zwaar op den lessenaar en hij staart
den boekhouder zoo bleek als een doode aan.
„Ja, de gravin is werkelijk mijn zuster, mijnheer
Willburg', zegt dc bezoeker na een pauze „zij
heeft u zeker nooit verteld, dat zij een broer
had God* beware over arme, onbeduidende
bloedverwanten spreekt men liever niet; men
zou er zich mede compromitteeren. O, ik ken
mijn lieve zuster Nora! Zij was reeds als kind
het verpersoonlijkte egoisme. Omdat zij mooi
was, werd zij steeds door iedereen voorgetrokken,
zij kreeg de lekkerste hapjes, terwijl mijn arme
moeder en ik ons met een stuk droog brood
vergenoegden. En zij nam het kalm aan, als moest
het zoo zijn.
Mijn moeder en ik nebben in aen waren zin
van 't woord voor haar honger geleden, om
voor haar het bezoeken eener goede school
mogelijk te maken, 's Morgens vroeg, als het
popje nog in zoeten slaap gedompeld lag, liep ik
reeds met kranten rond, om enkele groschen te
verdienen.
Als ik 's winters met vei kleumde leden mijn
kleeding was op menige plaats gescheurd en vun
het kleine weduwepensioen konden geen nieuwe
af_ naar huis kwam, dan lachte dat hartelooze
schepseltje, mijn mooie zuster, mij in 't gezicht
uit om mijn roode, half bevroren handen. Doch
ondanks dat gaf ik onverdroten alles, wat ik
verdiende, voor haar men moest van haar
houden, zij wa9 immers zoo mooi en als zo
wilde zeer aanvallig en beminnelijk. Eens heeft
zij mij dit alles vergolden.
(Wordt vervolgd).