Rummer 37 Zondag 6 Mei 1906 29« Jaargang ■t Tweede Blad. Andreas Heeil van Baardwijk, Het Rembrandt-Album de gaslheer van den Zaligen Pelrus Canisius le Keulen. Nu wij vernemen, dat de tijd voor bestelling der Albums is aangebroken en de plaatselijke commissie zich beijvert zooveel mogelijk bestellingen op te ne men, nu kan het z'n nut hebben nog even terug te komen op den strijd der laatste weken betreffende het Rembrandt- Album. De proefdrukken waren dan versche nen en van verschillende zijden werd met lof gesproken over het Rembrandt- Albom,maar zooals het meestal gaat, een enkeling (misschien wel betrokken bij een der andere uitgaven over Rem brandt) keurde het af. Het Centraal- Comité ging dezen anonimus te lijf, er volgde een pennestrijd, die tot resultaat had dat het oordeel zou gevraagd wor den van eenige Hollandsche meesters. En dat oordeel was, wat bij eenig nadenken best te begrijpen is, niet heel gunstig; Jozef Israels noemde het i Rem brandt onwaardig Dat was koren op den molen der tegenpartij, kleine keffertjes kwamen toen naderbij, keften tot hun schorre keeltjes geen geluid meer konden geven, trachtten toen pootje te lichten, maar daar kwamen de stemmen uit het buiten land van groote kunstenaars, die zich op het goede, breede standpunt van beoordeeling van het album stelden, die geen van allen geïnteresseerd waren in eene andere wijze van Rembrandt-hul de en die stemmen waren beslist gunstig. Dat stemde tot nadenken. In het voorlaatste weekblad »de Amster dammer" bespreekt de kunstverslaggever W. Steenhoff het Rembrandt-feest en de Rembrandt-uitgaven en inde eerste plaats het Rembrandt-album. Na een algemeen overzicht, volgt dan Maar ik voor mij zie toch nog niet in, dat de tegenpartij in volkomen verslagenheid den muts door het Bpel heeft te gooien. Neen, de kwestie heeft volstrekt nog niet haar volle beslag gekregen. Waar komt het eigenlijk op aan? We kunnen, geloof iK wel, nu, onaan geraakt laten do vraag kan de reproductie in kleur langs fotografischen weg een bevre digend resultaat bereiken Ongeacht haar betrekkelijke waarde als hulp middel bij studie en steun bij de voorstelling van eenig werk, (een practiBch voordeel dus) moet daar zeker neen op gezegd worden en vooral bij de schilderijen van Rembrandt, die zijn vlee8ch-geworden in kleur. De heer van der Valk had niet zooveel woorden hoeven te bezigen om te betoogen, dat een reproductie die voorwendt van een schilderij een levend afbeeldsel voor oogen te stellen, noodwendig falikant moet wezen. Twee dingen aan elkaar gelijk te doen zijn, kan op deze wereld niet voorkomen, om de nuchtere reden al, dat het e6ne wezenlijk, het andere schijnbaar is. (n Wanneer het onbereikbare zou zijn bereikt en de beste expert zou het nagemaakte niet van het tchte kunnen onderscheiden wel dan is die beste expert nog niet best genoeg). Ook de stelling „dat iets een unicum is, is een deel van zijn waarde'* kan geen grond vinden en komt me voor te steunen op begrips- verwarring der bestaansredenen een vermenig vuldiging vau een Unicum is niet denk baar, hoe zouden we dat dus kunnen wenschen of vreezen. Ja als het kon, dat we konden ons vcor- stellen de Staalmeesters bij duizendtallen over de wereld verspreid, ik zou zeggen gaarne, tenzij ik bovenal aan een kunstwerk waarde toeken le in d« hoedanigheid van rariteit. Maar hiermee raak ik weer aan de vraagwaar komt het eigenlijk op aan óf deze (uiter aard) erbarmelijke mechanische kleurnabootsing van Rembrandt, den meester onwaardig is, of hem een hoon Dat kan niet, om de ingeto genheid van zin, en de ingespannenheid, waar mee naar de mate van de ontoereikendheid van deze arbeidsmiddelen hier getracht werd een afschijns 1 van zijn kunst te geven. Insijn soort verdient dit reproductiewerk immers alle lof? Eere allen ingespannen en bekwamen arbeid. 't Komt hier op aan is het verspreiden van dit album een doemwaardige proeve van Rerabrandt-hulde, wijl daardoor bij het volk (zoowel uit de Jordaan als van de Heeren gracht) de ontwikkeling van kunstzin, een toenadering tot Rembrandt's werk. belemmerd wordt? Dan zeg ik: neen, integendeel; en daarom lijkt me de stormloop tegen deze wijze van deelneming aan de officieele hulde een kortzichtige en onbillijke drijverij. We weten toch dat eerst na jaren en jaren van innigsten omgang met kunst, haar volle getuigenis tot ons doordringt, en dat er nog, altijd diepten te peilen blijven Bedenken we dan, dat de onervarenen nog slechts aan het oppervlak ^an die grondeloosheid zijn, en het oppervlak juist, zij het voor de ingewijden een Ioob, doch niet valsch, afschijnsel geven deze platen met kleur. Juist de aanwezigheid van kleur* zal aanzetten tot belangstelling voor deze reproductie's, en daarmee den luBt van anndachtiger bezien opwekken. De eleuentaire kennis van de hoofdvormen dezer kunstgedaante ontbreekt hun nogden zin van de kwalificatie «clair-obscuur" bij Rembrandt's kunst, zal den meesten uit de 1 origineelen even moeial ijk zijn kenhnnr te makc-D, als bij deze reproductie's. lots te leeren kennen en lief te gaan krijgen, wordt voor bereid door gemeenzaam verkeer ermee. Un bekend maakt onbemind, maar het leeren kennen begint bij het waarnemen vau de meest opvallend s uiterlijke teekenen. 't Blijft in dit geval dus de hoofdvraag kan het publiek deze platen mooi vinden We mogen aannemen van wol, en waar dan nnde. soort gekleurde platen ziju smaak op verkeer de wegen kunnen leiden, zal het, naar m u meening, bij deze resultaten van een oprecht en zorgzaam streven om het uiterlijke aanzien na te bootsen van werken, die kunst zijn, eerder winnen dan verliezen. Wij houden ons overtuigd, dat er massa's gezinnen, ook in Waalwijk, zijn die het bezit van een album op prijs zullen stellen en daarom spreken wij den wensch uit, dat het comité in staat ge steld mag worden veel, zeer veel albums te verspreiden. PRAAG, DRESDEN, LEIPZIG, BERLIJN. Het verblijf in Praag duurde slechts enkele dagen, hij bezocht er verscheidene kennissen en vrienden, o. a Guardassoni, die hem twee honderd ducaten het dubbele honorarium van den Don Juan voor eene nieuwe opera bood. Mo zart beloofde op zijn verzoek te zullen ingaan, schoon hij voor 't oogenblik zich tot niets verplichten kon. Eenige dagen daarna vertrok hij reeds met prins Lichnowski naar Dresden, waar hij tegen 14 April des namiddags half zes uitge- noodigd werd cm voor het Hoi op te treden. Hij voerde brj die gelegenheid zijn concert in re uit, terwijl Mevrouw Dussex, welke eveneens haar medewerking ver leende, verscheidene stukken uit de Figaro en den Don Juan ten gehoore bracht. Den volgenden dag ontving de meester bij het hem toegezegde honora rium nog een fijn bewerkte gouden snuifdoos. Men weet, dat snuifdoözen in dien tijd onontbeerlijke modeartikelen waren, waarvan ieder welopgevoed, aristo cratisch man er minstens een half dozijn moest bezitten, om vandaag met deze, morgen met die. overmorgen weer met een andere te kunnen pronken. Dat Mozart een heele boel van die snuis terijen bezat, weten wij ook reeds uit vorige hoofdstukken. Dikwijls, als hij geen gereed geld had, moesten die gouden en zilveren luxe voorwerpen voor eenigen tijd naar de bank van leening verhuizen. Ook zijn groote voorganger Glück bezat een prachtige collectie snuifdoozen, hor loges, tabaksdoozen enz., maar deze dreef er handel in, was voortdurend aan het ruilen en schacheren. Wie zou dat achter den genialen schepper van Or pheus, Armide en zooveel andere meester werken gezocht hebben Op veler verzoek liet Mozart zich ook op het orgel der Groote kerk hooren op welk instrument hij den beroemden Hassler die voor een tweeden Johannes Sebastiaan Bach, doorging, ver achter zich liet. Zijn bezoek aan Leipzig, dat een viertal dagen later plaats vond, zou voor hem van groote beteekenis worden. Meer malen toog hij naar de St. Thomaskerk om er kerkmuziek door het wijd en zijd bekende koor te hooren uitvoeren. Bij een dier uitvoeringen hoorde hij een prachtig hem nog onbekend motet van genoemden Bach, waarover hij zóó ver rukt was, dat hij opgetogen uitriep «Goddank, daar heb ik nu weer eens wat nieuws gehoord, waaruit nog te leeren valt.» Dat «nieuws was reeds een groote vijftig jaar oud,» Terstond wendde hij zich tot zijn vriend Doles, directeur der muziekschool van de St. Thomaskerk om meer andere soortge lijke werken van den grooten Bach, den «Ur-Vater der harmonie,» te leeren kennen. Doles gaf er hem eene heele collectie. Mozart legde van verscheidene de geschreven partijen (want zij bestonden alleen in manuscript) op een stoel voor zich en beschouwde ze met de grootste aandacht. Hij kon er niet van scheiden, zoo boeiden hem die onnavolgbare stukken toch niet vroeger gekend heb.» Het was, als .vilde hij daarmede te kennen geven, dat hij zich dan Bach tot voor beeld gesteld zou hebben. Nu kende hij Bach wel, doch niet in zijn grootste en voornaamste werken, zooals de Mat heus- en de Johannes Passie, de Pinkster cantate enz. Beter kende hij de pro- dukten van Philip Emanuel Bach, den tweeden eveneens beroemden zoon van den nog grooteien Vader. Dat hij dezen, die den vorm der sonate heelt vastgesteld, mede hoogachtte en vereerde, blijkt uit het gezegde, dat zoo dikwijls van zijn lippen kwam «Er ist der Vater, wir sind die Buben.» Gere geld, wij merkten het reeds vroeger op, prijkten de fuga's van Bach op zijne iessenaar en voor het klavier. In zijne laatste werker, gelijk wij weldra zullen zien, volgde hij zijne geniale voorgan gers na. Toen hij van Doles afscheid nam, was deze zeer geroerd en vroeg aan Mozart om eenige maten muziek var. zijne hand als een souvenir te mogen ontvangen. Aanvankelijk bood Mozart eenigen tegen stand. doch deze was spoedig overwon nen. Hij nam twee blaadjes muziek- papier en schreef op het eene een drie stemmige canon in heele en halve noten, op het andere eveneens een canon maar in kwarten, achtsten en zestienden. Toen men na zijn vertrek onder de eerste canon gelegenheidswoorden plaatste, merkte men, dat zij zeer goed klonk; doch diezelfde woorden pasten ook op de tweede, en deze was niet minder fraaidoch hoe groot was aller verbazing toen men op aanraden van een deskun dig toehoorder de belde canons te gelijk uitvoerende een majestueusen samenklank stellen. Dan zou hij vrij zijn in zijn volgde een jaar van lusteloosheid, waarin bewegingen, groote werken scheppen, slechts weinig werken het licht zagen, nieuwe banen bewandelen, de wereld Behalve de twee kwartetten uit dank- verbaasd doen staan, door zijne activiteit, baarheid voor den koning van Pruisen geschreveif, Wreede ontgoocheling Toen hij Jozef II, na zijne terugkeer te Weenen, in be leefde vormen zijn ontslag aanbood en hem vurig smeekte hem toch te laten vertrekken, riep de verwonderde monarch uit »Hoe 1 wilt gij mij verlaten, en gij weet hoe ik over de Italianen denk Welnu, antwoordde Mozart op vastbe raden toon, dan blijf ik bij u en neem ik beleefd de vrijheid mij in Uwer Ma- jesteits goedheid aan te bevelen.* Die goedheid van Zijne Majesteit strekte zich niet verder uit, dan tot de bestelling eener comische opera. Da Ponte leverde ook ditmaal het libretto, dat tot titel droegCosi fan tutte (Zoo doen ze allemaal). Wanneer men den flauwen, niets beteekenenden tekst leest, dan vraagt men zichzelven af, hoe het moge lijk is geweest, dat Mozart op zoo'n prulwerk zoo'n heerlijke, melodierijke muziek heeft kunnen schrijven. Nog grooter echter wordt de verwondering, als men weet, dat de meester juist toen in de allermoeielijkste omstandigheden leefde. De ziekte zijner vrouw verslond meer dan de helft van zijn inkomen, daarbij werd hij gedurig beklad en af gebroken door de Salieri-kliek en was tot overmaat van smart, keizer Jozef, van wien hij na de bekende audiëntie zooveel verwachtte, betrekkelijk onvoor ziens door den dood weggerukt, vóór hij voor Mozart nog iets had gedaan. Te leurstelling op teleurstelling was zijn lot. Tevergeefs had hij gehoopt een uitnoo- diging te ontvangen om zijne mede- hoorde. Zoo openbaarde zich het genie I werking te verleenen op de concerten Mozart tot zelfs in de kleinste die gegeven zouden worden bij gelegen- schijnbaar nietigste dingen, 't Is wel te bejammeren, dat deze schepping, als zoovele andere, verloren is gegaan. Men heeft er ijverig, ofschoon tot heden zonder resultaat, allerwegen naar gezocht. Na Leipzig kwamen Potsdam en Ber lijn aan de beurt. In laatstgenoemde stad vooral zou bij een z:jner schitterende triomfen vieren. De koning van Pruisen, die als een groot muziekliefhebber be kend stond en zelf een degelijk fluitvir- tuoos was, had al geruimen tijd op de komst van den Salzburger meester ge wacht en tegen den beroemden zanger Ramm reeds zijne vrees geuit, dat Mozart niet komen zou. Eindelijk verscheen de lang verwachte aan het hof van Frederik Wilhelm II en het kostte hem hem al heel weinig moeite den kunstlievenden vorst door zijn geniaal spel, zijne wonder bare gave van improvisatie, in verruk king te brengen Als blijk zijner hooge tevredenheid schonk de vorst hem een gouden snuifdoos en honderd gouden Frederics, dus omstreeks duizend gulden. Pas echter had Mozart die som ontvangen, of een vriend klopte aan om te leenen, en daar hij er ditmaal niet goed buiten scheen te kunnen, stond hij direct tien Frederics af. Een andermaal, toen Mozart den ko ning zijn bijzondere tevredenheid betuigd had over het hoforkest, gevoelde deze zich door den lof van den grooten meester dermate gevleid, dat hij hem een jaargeld van 3000 thaler bood bij aldien hij in zijn dienst wou treden. Iedereen zal zeggen, dat Mozart nu stellig direct dat aanbod aanvaard zou hebben, en toch is dit niet zoo. Hij verdiende aan keizer Jozef slechts acht honderd gulden, doch was zóó aan hem en zijn Vaderland gehecht, dat hij tegen Pruisens koning zei: «Majesteit, dan moet ik mijnen Keizer verlaten.» Tegelijk kwamen hem de tranen in de oogen, wat Frederic Wilhelm zóó zeer trof, dat hij hem vertrouwelijk op den schouder klopte met de woorden: «Welnu mijn waarde Mozart, denk er nog maar eens over na, ik zal de betrekking van eersten kapelmeester nog een vol jaar voor U openlaten.» Nieuwe teleurstellingen. Opgeruimd aanvaardde Mozart de terugreis, in zijn hart verblijd zijne lieve Constancia, die in den laatsten tijd ge durig lijdende was, na eene afwezigheid van bijna vier maanden, aan het hart te mogen drukken. Zijn toekomst scheen heid van het huwelijk van Aartshertog Frans met de prinses van Napels Ilaydn, Salieri en meer anderen konden daar hunne werken uitvoeren, doch Mozart, het wonder zijner eeuw, kwam niet in aanmerking. Hoe is zoo iets toch mo gelijk zal menigeen zeggen. Och, de geschiedenis heeft meer van die onver klaarbare dwaasheden opgeleverd. Bij keizer Leopold, den opvolger van Jozef II, stond Mozart naar het schijnt, ook al niet hoog in aanmerking, want toen hij hem om de betrekking van tweeden kapelmeester verzocht, kreeg hij ternauwernood antwoord. Bij aartsher tog Frans was hij mede niet gelukkiger. Tevergeefs solliciteerde hij naar den post van piano-onderwijzer der konink lijke familie. Overal leed hij schipbreuk. Schier wanhopige brieven schreef hij in zijn nood aan den koopman Puchberg te Weenen, en de meester moet wel haast geen raad meer geweten hebben, toen hij, geen antwoord op zijne bede ontvangende, het volgende aan zijn vriend schreef »Gij hebt gelijk met niet op mijne »brieven te antwoorden, want al te zeer strek ik u tot last. Maai toch, als Gij »iets voor mij doen kunt, doe het dan, »ik smeek het U in den naam van God. >Word dus niet boos over mijn aan- houden. Kom morgen, bid ik U, bij veldmaarschalk graaf Hardick, dan kunt gij het trio hooren, dat ik voor U ge- maakt heb. Men heeft mij opgedragen »U daarvoor uit te noodigen. Daar ik »al te zeer door rheumatiek gekweld »word, kan ik tot mijn spijt niet bij U komen, maar ach, weiger mij Uwe hulp »niet en vergeef het mij, dat ik U voor »de zooveelste maal lastig val.« Men moet dus wel de lieveling der Muzen zijn om bij zulk een nood en kommer de lyre nog te kunnen tokkelen, en de snaren liederen van weemoed, maar ook, en dit is een nog grooter wonder,van lust en luim, van zon nige vreugde en opgewektheid te laten zingen. »Cosi fan tutte* is daar om dit te bewijzen. Toen dit een kwintet, een nieuwe instrumentatie bij-enkele groote werken van Handel, en de opera Cosi fan tutte, in de maand Jannari gecomponeerd, vloeide slechts weinig uit de anders zoo vruchtbare pen. In den catalogus, waarin Mozart sinds 1784 nauwkeurig alles no teerde, worden onder 1790 slechts vijf werken genoemd. Nu zijn dit wel wer ken van groote beteekenis, doch in de voorafgaande jaren schreef hij geregeld drie, viermaal zooveel Door den nood gedwongen, besloot hij nogmaals zijn geluk te beproeven en naar Frankfort te reizen, waar de plech tige kroning van Leopold tot keizer zou plaats hebben. Om zich het noodige reisgeld te verschaffen, werd het laatste zilverwerk, dat hij nog bezat, naar de bank van Lening gebracht. In den brief, dien hij in dato 28 Sep tember 1790 aan Constancia richtte, zegt hij o. m >Ik ben vast besloten hier (te Frank- »fort) orde op mijne zaken te stellen. >Ik zal werken, rusteloos werken om »uit onze netelige positie te geraken. »In Weenen wil men mij duizend gulden voorschieten, zoo Hoffmeister (muziek- uitgever) den wissel endosseert. Wij zouden daarmede onze schulden kunnen betalen. Als ik dan weer thuis ben, »kan ik rustig doorwerken.* De zaken schenen ook in Frankfort niet best te vlotten, want einde Septem ber, schijnen duizend gulden niet meer voldoende, immers hij schrijft Voor alle zekerheid zou ik toch maar liever »twee duizend gulden van Hof- meister hebben. Gij moet hem echter »de ware toedracht niet mededeelen en »een geheel andere reden opgeven. Zeg b. v dat ik speculatien in den zin heb. In ieder geval zorg, dat de zaak met Hofmeister haar beslag krijge. Als ik op die manier geld krijg, behoef ik het niet terug te geven, want dan verdien ik het met werken. Als men in mijn hart kon kijken, zou ik nog al dikwijls over mij zeiven moeten bloozen". Het heeft bepaald veel moeite gekost dezen brief te beschrijven, want hij sluit met het post scriptum Toen ik deze letteren schreef vielen mijne tranen op het papier. Maar dat is »al weer voorbij en opnieuw ben ik vroo- »lijk en levenslustig. Mijne kussen vliegen om u heen, en duivels, ik zie er een heele boel rondom u zweven 1" Ik geef er u drie, vier O, wat doen zij mij goed". Na te* Miinchen, op verzoek van den Keurvorst, nog op een concert gespeeld te hebben, dat ter eere van den Koning van Napels gegeven werd, kwam Mozart op het laatst van November weer in Weenen terug. Zijn vrienden hadden aan hem verlorenhij was mager geworden en heel zijn wezen drukte somtijds diepe neerslachtigheid uit Een korte rust deed hem goed en scheen zijne krachten te herstellen. Wel had hij die krachten noodig om de onsterfelijke meesterwer ken, waaraan hij weldra beginnen zou, te kunnen voleinden. Het jaar 1791, dat weldra voor hem aanbrak, was aan com- positiën het rijkste en vruchtbaarste van zijn geheele leven, maar ook het laatste, dat hij hier op aarde te doorworstelen zou hebben. (Wordt vervolgd.) De Keulsche Jezuïten-stichting ware dus geheel tegen Faber's bedoeling opgeheven, hadde niet de ernstige ziekte van den bij Heerl gehuisvesten werk den 261 Lambert du Chateau de uitvoering be- meesterstukken en sprak hij ook al geen hem helderder dan ooit, de keizer, hij was enkel woord, toch zeiden het bleeke, er vast van overtuigd, zou, als hij het ontroerde aangezicht en de tranen, die aanbod van den Koning van Pruisen hem bij wijlen over de wangen rolden, gehoord had, voor dezen, ware het ook meer dan een heele rede had kunnen uit noodzakelijkheid des gebods, niet doen. «Doles, Doles» sprak hij. bij het willen onderdoen en zijn honorarium teruggeven der partijeu, dat ik die misschien wel op vier duizend florijnen Januari 1790 voor het eerst in den grooten schouwburg opgevoerd werd, en de honderden toehoorders verrukt waren over de zoo bij uitstek vroolijke van levenslust en humor tintelende mu ziek, dacht er zeker niemand aan, dat de componist van het meesterstuk bij de vervaardiging zooveel bittere tranen ge schreid en het brood der armoede ge geten had, ja, dat hij, om zijne Constan cia het noodige te verschaffen en onbe schofte schuldeischers weer een tijdje tevreden te stellen, meermalen tot woe keraars zijne toevlucht had moeten nemen. Doch na iedere geweldige actie volgt let. Nu moesten de Leuvenaar Leonar- dus Kessel door Faber bij zijn heen gaan als overste aangesteld en Canisius achterblijven, om den doodzieken broeder op te passen. De onbekrompen zorgen van een Keulsche matrone, uit de def tige familie Kannengiesser, de raad van den geneesheer, eiken dagdoor Canisius ingewonnen, het onafgebroken waken van Kessel konden den zieke niet red den. Du Chateau stierf den 29 Sept. een heiligen dood; en treffend diep gevoeld zijn de woorden waarin Canisius den jeugdigen afgestorvene herdenkt. Weinige dagen later werd van Heerl's eene reactie. Na de ongekende inspan- woning, die de eerste Jezuiten tc Keulen ningen gedurende de jaren 1788 en 89 herbergde, ook het lijk van den eersten

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1906 | | pagina 5