Nummer 60
Zondag 29 Juli 1906.
29e Jaargang.
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
■waarin opgenomen DE NOOUDBEABAUTSCHE POST.
Eerste Blad.
Krachtkèrels.
ANTOON TIELEN,
Dit nummer bestaat
uit DRIE Bladen.
Het Arbeidscontract.
Uitgever:
FEUILLETON.
Onze Koningin.
Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
A b o n n e in e n t s p r ij s per 3 maanden f 0.~5.
Franco per post door het geheele rijk f 0.90.
Brieveningezonden stukken gelden enz., franco te zenden aan
Uitgever.
den
W A A L W IJ K. Telefoonnummer 38.
Advkrtentikn 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden 9peciple zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel.
XI.
Wanneer mag de werkgever boete van
den arbeider heffen
De werkgever mag alleen boete hef
fen, als een schriftelijke overeenkomst
is gesloten. Is de overeenkomst dus mon
deling aangegaan, dan mag geen boete
geheven worden.
Boete mag geheven worden wegens
overtreding van de voorschriften van
een reglement. In dat reglement moeten
de boeten zijn aangegeven. De boete
mag binnen een week nooit meer be
dragen dan één dagloon.
Te wiens voor dee le strekt de boete
De boete mag nimmer ten voordeele
komen van den werkgever. In het re
glement of in de arbeidsovereenkomst
moet nauwkeurig zijn aangegeven, welke
bestemming aan de boete wordt gege
ven. Van de bepalingen omtrent de
boeten mag niet afgeweken worden voor
arbeiders, die minder dan f 1 daags ver
dienen.
Kan de werkgever schadeloosstelling
eischen
De wet maakt geen onderscheid tus-
schen boete en schadeloosstelling dat
wil zeggen: voor hetzelfde feit kan de
werkgever niet tegelijkertijd boete en
schadeloosstelling eischen.
De werkgever zoowel als de werk
nemer kunnen schadeloosstelling eischen,
als één dei partijen opzettelijk of door
schuld in strijd met hare verplichtingen
heeft gehandeld. De rechter stelt dan
de vergoeding vast, die geëischt kan
worden. Zoo kan bv- schadeloosstelling
worden toegekend als de arbeider de
eer en goeden naam van den werkgever
heeft aangerand of omgekeerd.
Wal wordt omtrent de uitbetaling van
10)
Rornau van de Zee
door
JOS. SCHELLEKENS.
III.
Ik liep over het dek, tot eensklaps voor
mij eene opening gaapte. Ik ging op de
knieën zitten, om te zien, hoe diep het
ruim was. Dit was niet diep, toch aarzelde
ik er in te gaan Een onverklaarbare vrees
beving mij op d«t oogenblik. Spoedig echter
herstelde ik mij en maakte me gereed naar
beneden te gaan. Eerst echter onderzocht ik,
of alles aan mijn co9tuum nog in orde was.
Over dit onderzoek voldaan, liet ik mij door
het vrij enge gat naar beneden zakken. Het
was daar vrij donker zoodal ik een poosje
moest blijven staan, om aan dat schemerige
licht gewend te raken.
Terwijl ik nu zoo rond stond te kijken,
stootte er iets tegen mijn beenen aar.. Het
was, of mijn hart eenige oogenblikken stil
stond. Ik gevoelde mij op dat oogenblik
geheel machteloos. De bijl was mij uit de
handen gevallen. Met groote schrik-oogen
staarde ik in het schemerend vloeibaar licht,
zonder te weten, wat te doen. Onwillekeu
rig bukte ik me en greep in een beenige
massa, die bij mijn aanraking dof rammelend
uit elkander viel. Toen ging me een licht
op, het was een geiaamte. En werkelijk,
toen ik, na deze gedachte gerustgesteld,
goed toekeek, zag ik drie reusachtige ge
raamten liggen, vlak voor eenige kisten, die
het loon bepaald?
De werkgever is verplicht den arbeider
zijn loon op den bepaalden trjd uit te
betalen. Is het de sehuld van den werk
gever, dat de uitbetaling niet op tijd
geschiedt, dan heeft de arbeider niet
alleen aanspraak op loon, doch boven
dien, op een verhooging van 5 percent
van den vierden tot en met den 8sten
werkdag, terwijl voor eiken volgenden
werkdag 1 percent moet worden betaald.
De verhooging mag in het geheel echter
niet meer bedragen dan de helft van het
verschuldigd bedrag.
De bepaling geldt ook voor dietistboden.
De rechter kan bij geschil de verhoo
ging beperken tot een hem billijk voor
komend bedrag.
Wanneer is de werkgever geen loon
verschuldigd
De werkgever is geen loon verschul
digd voor den tyd, dat de arbeider den
overeengekomen arbeid niet heeft ver
richt.
Echter zijn hierop uitzonderingen in
de wet vermeld. De werkgever moet wel
het loon uitbetalen in verschillende ge
vallen, welke art. 1638 der wet opsomt
bv. als de arbeider een familielid moet
gaan begraven, als hij een korten tijd
wegens ziekte moet verzuimen enz. Wij
komen op deze uitzonderingen nog uit
voeriger terug bij de bespreking van
hetgeen het arbeidscontract omtrent
ziekte van den werknemer bepaalt.
Hebben de arbeiders volgens de over
eenkomst recht op een aandeel in de
winst, dan hebben zij recht uit de boek
houding van den werkgever het bewijs
te zien gegeven, dat de winst werkelijk
zoo groot is, als de werkgever opgeeft.
De werkgever kan met zijn arbeiders
overeenkomen, dat hij die opgave zal
verstrekken aan een bepaald aantal ar
beiders zamen of ook aan deskundigen.
Hij kan uitdrukkelijk geheimhouding van
de verstrekte inzage vorderen V.
Met innig leedwezen zegt het Han
delsblad hebben wij in de Staats.-Ct.
geheel met koraal overdekt waren.
Terwijl ik de vermolmde beenderen weg
schopte, hetwelk daar beneden op den bodem
der zee een eigenaardig geluid moet hebben
gemaakt zelf kon ik het door mijn helm
natuurlijk niet hooren begon ik als een
bezetene met inijr. bijl op een der kisten
in te hakken En nu g°ef ik je eens te
raden, Haakon, wat ik, nadat het deksel
was stuk geslagen, zag
„Ja, dat weet ik niet, Tom, misschien
wel goudstukken."
„Juist, een kist vol blinkende goudstuk
ken. Wat ik toen gevoelde, raiju jongen,
kon ik je niet beschrijreu. Ik was haas»
krankzinnig van opwinding. Ik gooide ir.ijn
bijl weg, greep, na aan 't koord getrokken
te hebben, haastig mijn beide handen vol
goudstukken en toen ik boven kwam, liet
ik ze met den schreeuw „Zie daar, wat ik
gevonden heb op het dek vallen.
Als razenden kwamen allen toeloopen,
en het was een kruisiuur van vragen, dat
men mij toezond, doch de emotie had mij
te sterk aangegrepen. Ik viel bewusteloos
op het dek neer. Toen ik tot mij zeiven
kwam, lag er een massa goud op het dek
gestapeld. De andere twee duikers, die nog
op het schip waren, hadden het werk van
mij overgenomen en met kooitsachtigen haast
waren zij nog steeds bezig het blinkende
metaal uit het ruim van het vaartuig te
halen, dat voorzeker een oud Spaansch goud
schip moest geweest zijn, iu de 16e eeuw
daar gezonken.
Nadat alles hoven was, gingen we den
boel aan 't verdeelen. Ik kreeg een dubbel
portie, daar ik den schat ontdekt had. Ik
was op dat oogenblik een rijk man De
kapitein stond met een-geladen revolver de
verdeeling te regelen, en dat was goed ook,
wat de bemanning leek wel gek van opwin-
de officieele bevestiging gelezen van het
bericht, dat de blijde verwachting van
H. M., onze geliefde Koningin, weder
verijdeld is geworden.
Met zooveel hartelijke vreugde was
het bekend geworden, waarom de Ko
ningin het verstandiger had gevonden
niet naar Amsterdam te komen om de
Rembrandtsfeesten bij te wonen, waarin
Zij, de Koningin van het land van Rem
brandt, zoo groot belang stelde. De
reden dier onthouding was een vreugde-
mare voor Haar volk geweest.
Toen H. M. verleden week de Rem-
brandts-commissie in het Park van het
Loo ontving, trof het ieder, hoe geluk
kig en gezond H. M. er uitzag. Haar
jonge gelaat straalde ieder toe Zij was
zoo opgewekt en blijmoedig.
En nu is onze jonge Koningin weer
zwaar beproefd en de sympathie van
geheel Haar volk gaat uit tot Haar, Haar
Echtgenoot en Haar Moeder.
Ons aller bede rijst op voor Haar her
stel, voor Haar herleving tot vroegere
kracht.
Zij is nog zoo. jong 1
En hoopvol en moedig zal Zij zeker
blijven onder alle omstandigheden, dank
zij der geestkracht van de Oranjes en
gedragen als Zij Z'ch gevoelt door de
liefde en de sympathie van Haar volk.
Zoo ooit aldus de Nieuwe Ct.
dan is thans het leed der Koningin het
leed des volks.
Meestal is het moeielijk zich in te
denken in de gevoelens der vorsten,
die immers zulk een gansch bijzondere
plaats innemen in onze samenleving.
Maar in omstandigheden als deze, wordt
wel in elk gezin iets beseft van wat er
moet omgaan in het hart der Koningin
en bevangt zuiver menschelijke deernis
elk gemoed bij de gedachte, hoe wreede
ontgoocheling, Haar Echtgenoot en Haar
getrouwe Moeder heeft getroffen.
De hoop, dat het toch eenmaal nog
zoo wezen moge, is op dit oogenblik
nauwelijks bij machte eenigen troost te
bieden. Zeker kan onze zwaarbeproefde
Koningin hiervan zijn, dat de genegen-
ding en wilde in 't eerst naar geen rede
luisteren. Feitelijk wa9 mij alles alleen toe
gekomen, doch ik hpgreep zeer goed, dat
ik geen uur langer geleefd zou hebben, in
dien ik dat denkbeeld had willen doen
zegevieren.
Zooals ge begrijpen kunt, lette niemand
op hetgeen rondom ons plaats had, totdat wij
plotseling uit onzen goudroes werden wakker
geschud door een helsch geschreeuw van
een talrijke troep inboorlingen, die met een
aantal kano's onze brik naderden. De kerels
zagen er met hun koffio-bruine, getoueerde
tronie'?, hun naakte bovenlijven en dik
zwart krulhaar niet al te liefelijk uit. Zij
bestuurden hun smalle, doch lange kano's
met bewonderenswaardige zeemanskunst.
Eenigen waren gewapend met pijl en boog,
anderen met vuurwapenen, die zij zeker op
de Spanjaarden veroverd hadden. Eigenaar
dig was het, dat we in deze buurt geen enkel
Spaansch oorlogsschip zagen. Trouwens op
dit idee kwamen we pas later, toen we op
de terugreis vernamen, dat er opstand op
'Je Carolinen was.
Nauwelijks had de kapitein, die een
dappere en voortvarende kerel was, ben op
gemerkt, of hij beval met luide Btem „Te
wapen, jongens! Ieder neme zijn geweer en
mikke op den stuurman van elke kano.
Maar opgepast, geef je niet te veel bloot,
hoor Zij zijn nog een eindje van ons af,
misschien kunnen wij ze nog ran ons lijf
houden." Slechts noode gehoorzaamden de
mcesten aan dit bevel, zij konden niet goed
van hunnen schat scheiden, doch zij zagen
ten slotte wel in, dat, wilden ze hun goud
behouden, zij zich tegen deze wilde horde
moesten te weer stellen.
De kano's kwamen al nader. Daar klonk
het bevel „vuur!" en eenigen der kano's
stuurlieden tuimelden achterover in zee.
heid van Haar volk zich dieper in de
harten vestigt naarmate Haar deel in het
menschelijk leed grooter wordt. En dat
bij het medegevoelen van de smart, die
slechts Haar innig geloof Haar in staat
zal stellen berustend te dragen, de bede
zich dringt over vrome en onvrome
lippen
God sterke en vertrooste Haar 1
Zullen we morren tegen 't wreede lot
vraagt de TelegrWat baat het 't
Teekent slechts kleinmoedigheid.
En we wetpn allen, dat de Hooge
Vrouwe ginds op 't Loo het allerzwaarst
is getroffen door die verijdelde hoop.
Dat daar, in het oude Oranjeslot, menig
bittere traan zal fonkelen in het oog
van de Lijderesse. Tranen, die opwellen
uit de verborgen bron van smartvolle
ontgoocheling.
't Heeft niet mogen zijn.
Welnu. Bezorgen wij Haar en ons-
zelven zoo spoedig als mogelijk berus
ting. Hebben we al geen kind van Staat,
we hebben en behouden onze nog zoo
jonge Wilhelmina.
HAar treft het leed het zwaarste.
Onze Vorstin zij ons nu het leed
Haar niet spaart des te liever.
Haar onze liefde en achting en eer
bied in dubbele mate. Dan zal de alles
heelende tijd de rest doen.
En de Tijd\
De droefheid, die de hooge Vrouwe
op het Loo, Haar Gemaal, Haar Konink
lijke Moeder en Haar onmiddellijke om
geving drukt om deze gebroken hoop,
deelt zich aan de gansche natie mee.
Deernis vervult alle vrienden van Oranje
over de verstoorde illusie, dat ons nog
dit jaar het jonge leven zou geboren
worden, 'twelk 't geluk van ons Konink
lijk Echtpaar volmaken en de voortzet
ting van het ons dierbare Vorstenhuis
verzekeren zou. Zorgvolle en hoog
ernstige gedachten voor de toekomst,
die nu leeg is en zonder beloften, drin
gen zich aan ons op, wanneer wij over
wegen, wat deze wreede ontgoocheling
beteekent èn voor onze geliefde Koningin
zelve, Wier droefheid nauwelijks in
Een gebrul als van wilde beesten ging
uit den troep op. De pijlen vlogen over
ons, die achter de verschansing waren op
gesteld, heen, terwijl enkele kogels in den
romp ran onze brik hieven zitten.
„Toe jongens, hou je goed!" riep de ka
pitein.
„Spoedig weer geladen en dan nog eens
zoo'n losbranding." Bij het tweede salvo
vielen weer enkele van onze naakte tegen
standers, doch met ware doodsverachting
bleven zij recht op onze brik aansturen.
Langzamerhand waren onze mannen wat
kalmer geworden De bemanning van onze
brik, die vaak ammunitie en geweren met
doodsgevaar naar eilanden had vervoerd,
waar opstand was, hadden wel meer voor
zoo'n vuurtje gestaan. Zij kenden dus hun
ne pappenheimers en wisttn wel, dat zij,
als ze levend in da handen van deze kan
nibalen vielen, zonder eenigen vorm van
proces opgepeuzeld zouden worden. Toen
daD ook, ondanks de velen die reeds ge
sneuveld of gewond waren, de bloeddorstige
troep op ons bleef aanhouden, werd naast
het geweer, de bijl aan de rechterhand ge
bonden, om desnoods de kerels den kop in
te hakken.
Doch gelukkig kwam het niet zoo ver.
Na nog eenige salvo's, waarvan op dien
korten afstand, geen enkel schot miste,
keerden de heeren plotseling om. De ooizaak
hiervan was zeker, dat de kapitein hun
aanvoerder had neergeschoten. Deze kerel
met zijn baard, waaraan een hondestaart,
en ziju witten band om het hoofd, stond iD
een kano, die er met zijn snijwerk en drie
hoekig zeil voornamer uitzag dan de andere.
Hij wees voortdurend met wilde gebaren
naar ons vaartuig, terwijl hij tevens met
woest geschreeuw den troep aanvuurde.
Toen hij plotseling viel, giDg er een lang-
woorden is uit te drukken, èn voor Haar
bemind volk, dat zoo gaarne de edele
traditiën, waarvan Zij de draagster is,
mèt Haar, na Haar zou voortzetten, veilig
als het zich weet onder de schutse van
het Oranjehuis.
Bedrukt, maar nauwer nog dan te
voren scharen wij ons in dit groot leed
om het Vorstenhuis en zijn laatste telg,
ten volle deelend de teleurstelling van
Haar, Die steeds den voor- en tegen
spoed meeleefde van het volk, tot het
welk Zij in alle omstandigheden afdaalde
en waaronder Zij als onder eigen gezin
rondging.
En wij bidden den Schepper van alle
leven, dat Hij Haar Christelijk hart door
de berusting in de leiding Zijner Voor
zienigheid trooste, en eerlang want
niet alle hoop is verloren Haar deze
smart doe vergeten in de vreugden van
het moederschap, dat Haar thans door
een bitter ongeval moest ontgaan 1
Onder het opschrift „Droeve Teleur
stelling" bevat De Standaard het volgende
naar vorm en inhoud prachtige artikel,
waarvan eiken zin het merk van den
meester draagt
De teleurstellende tijding, die gisteren
van 't Loo werd ontvangen, en die de
Staatscourant bevestigde heeft in de ziel
van ons volk een aandoening van wee
moed en leedgevoel doen trillen.
Nederland is met Oranje niet maar
saamgesnoerd, het is met Oranje één
en daarom in onze Koningin al onze
hope en was de stille verwachting, dat
eens een kind uit Haar geboren den
Troon moge beklimmen, sinds de blijde
dagen van Haar huwelijk, de bede van
ons hart.
Reeds eenmaal scheen die bede der
verhooring nabij, toen een hevige typhus-
ziekte niet alleen de gewekte verwach
ting teleurstelde, maar ook het leven van
de Koningin bedreigde.
Sinds gingen er drie sombere jaren
voorbij, waarin maar al te velen zich
gerekt klaaggehuil op en wendden de vijan
delijke vaartuigen als op een bevel den boeg.
Wij zonden ze nog eenige salvo's achter
na, die weer enkelen deden tuimelen en
hiermede was dit gevecht, dat zich in den
beginne vrij gevaarlijk voor on» liet aanzien,
in ou9 voordeel geëindigd. Wij waren er
goed afgekomen. Slechts enkelen van ons
waren gewonddoch niet ernstig. Ik zelf
had een schampschot aan mijn arm gekre
gen. Onze tegenstanders wisten zeker nog
niet goed met het geweer om te gaan,
wat ons geluk was.
Zoo spoedig als we konden lichtten we
het anker en gingen we er van door. Ge
lukkig was de wind wat opgestoken, zoodat
onze zeilen niet meer slap langs den wand
hingen.
Dit was voor ons een fortuintje, want
hadden we moeten blijven liggen, de kerels
waren zeker mat nog meerdere kano's terug
gekomen en dan weet ik niet, of het wel
zoo goed met ons zou ziju afgeloopen.
Juist wilde Haakon die met de grootste
aandacht naar dit verhaal had zitten luiste
ren, vragen wat Tom met zijn goud gedaan
had, toen zijn oom hem riep. Dat speet
den jongen geducht, hij had den ouden Tom
nog zoo gaarne het een en ander gevraagd.
Bij zijn oom gekomen, die hem mede
deelde, dat zij morgen weer van Ceylon
gingen vertrekken en die hem vroeg, wear-
over hij toch wel zoo druk met den hof
meester had zitten praten, vertelde Haakon
hetgeen hij gehoord had en vroeg hij zijn
oom, waarom Tom nu tcch weer hofmeester
was. Hij was toen toch een rijk man ge
worden.
(Wordt vervolgd.)
('«mailt.