Nummer 24.
Zondag 24 Maart 1907.
30 Jaargang
Tweede Blad.
MENGELWERK.
landbouw.
De Indringster.
Hoe zijn de Boeren in
A frika gekomen f
'rïélM
van
Op het terras van het kasteel De Vil-
liers, in Touraine, stonden mevrouw
Martha Valboise en haar zuster Made
leine over de steenen balustrade geleund,
met ongeduld uitziende naar de automo
biel, die Robert Valboise en zijn broeder
naar het kasteel moest brengen.
Zij kenden den schoonbroeder van
Martha nog niet, want hij had jarenlang
in koloniën vertoefd en keerde nu
rijk van daar terug, maar toch hadden
zij op zijn verblijf ten kasteele al heel
wat hoop gebouwd en zij rekenden wel
op een snelle verwezenlijking daarvan.
Martha en Madeleine waren tweeling
zusters en zij geleken sprekend op el
kaar beiden waren zeer schoon, met
overvloedig zwart haar, regelmatige trek
ken, een slanke gestalte en een weelderi-
gen lichaamsbouw.
Zij waren dochters van een pachter
op het landgoed Villiers, dat toebehoorde
aan Robert Valboise, een 40-jarigen vrij
gezel, die op gemeenzamen voet met
zijn pachters omging. De meisjes waren
goed opgevoed en hadden een zacht
karakter, waren beminnelijk in den om
gang en hielden zielsveel van elkaar,
zooveel zelfs dat, toen nu 8 jaar geleden,
de heer van het kasteel om de hand
van Martha vroeg, Madeleine daar in
het minst niet naijverig op was.
Na het huwelijk kwam ook Madeleine
op het kasteel bij haar zuster inwonen
en de goede verstandhouding duurde
onverflauwd voort. Ook de echtgenoot
van Martha ging zeer goed met zijn
schoonzuster om en deze nam hartelijk
deel in de vreugde van het jonge echt
paar, toen er nu 6 jaren geleden een
dochtertje geboren werd, dat sedert door
Madeleine even zorgzaam werd opgevoed
als door de moeder zelf.
Toen er bericht kwam op Villiers, dat
Maurice de jongere broeder van Robert
Valboise, weldra uit de koloniën zou
terugkeeren, waar hij een groot fortuin
gewonnen had en aanvankelijk op het
kasteel van zijn broeder zou vertoeven,
hadden de beide zusters een plan opge
bouwd Maurice moest trouwen met
Madeleine en dan zouden zij met hun
allen één gezin vormen.
Vandaar dat zij zoo met verlangen
naar den broeder uit de koloniën uit
zagen.
Weldra kwam de automobiel door de
schaduwrijke oprijlaan van het kasteel.
Twee heeren stapten uitde een was
van middelbaren leeftijd, had grijzend
haar, doch een forsche gestalte, de an
dere was jonger, gebronsd van tint en
slank van lichaamsbouw.
Hij beviel aanstonds aan de beide
dames en Madeleine vooral beijverde
zich om den zwager van haar zuster
hartelijk te verwelkomen en hem het
verblijf op het kasteel aangenaam te
maken. Wellicht zou hij daar ook gevoe
liger voor geweest zijn en meer oog
gehad hebben voor de bekoorlijkheden
der dame, ware het niet dat er een derde
was geweest, een beeldschoon meisje,
blond met smachtende blauwe oogen,
tot wie zijn hart zich veel meer aange
trokken voelde.
Het was Marie Louise Bartey, de
gouvernante van het dochtertje van Ro
bert en Martha Valboise.
Al spoedig liep in het oog hoe Maurice
Valboise verre de voorkeur gaf aan de
blonde gouvernante boven de zuster
der dame van het kasteel met haar
ravenzwarte lokken Hij vermeed Made
leine zooveel mogelijk en verzuimde
geen gelegenheid daarentegen om met
Marie Lobise samen te zijn, terwijl hij
zijn neiging voor haar evenmin verborg.
Dat deed in beide zusters een bittere
vijandschap ontstaan tegen het blonde
meisje en het duurde niet lang of Martha
reide tegen haar echtgenoot
Ik wil die gouvernante niet langer
hier houden, zij is een coquette, die een
onweerstaanbaren invloed uitoefent op
alle mannen in haar omgeving. Nog
heden zal ik haar zeggen, dat zij het
kasteel verlaten moet.
Robert antwoorde met zachtheid, maar
op een toon waaruit een vasten wil
sprak
Neen, dat zult ge niet doen -
Waarom niet
Omdat ge daarmee zeer onrecht
vaardig handelen zoudt. Dat meisje vol
brengt nauwgezet haar plicht, gedraagt
zich voorbeeldig en ons kind houdt veel
van haar. Zij heeft niets gedaan om
een zoo krenkende behandeling te ver
dienen.
Om het even, het geluk van mijn
zuster gaat mij boven alles.
Gij weet dat ik veel genegenheid
heb voor Madeleine, maar ik wil haar
geluk toch niet koopen tot zulk een prijs
Martha drong er niet verder op aan
op haar kalme gelaat was niet merk
baar, welk een storm er in haar binnenste
woedde.
Dienzelfden middag kwam Maurice on
verwachts in het kasteel terug van een
wandeling, toen hij in de gang, die naar
de kamer van Marie Louise leidde, een
donkere schaduw zag voortsluipen. Het
was eenigzins duister in den gang, zoo
dat hij de gestalte niet kon herkennen
alleen zag hij dat het een vrouw was
die zich omzichtig voortbewoog als
iemand, die wat kwaads in den zin heeft.
Instinctmatig volgde hij haar en zag
dat zij de kamer van de gouvernante
binnensloop, waarvan zij de deur achter
zich sloot.
Hij naderde op zijn beurt voorzichtig
die deur, doch trad niet binnen-
Door een der naden van het hout be
spiedde hij de indringster en herkende
haar onmiddellijk, nu het volle licht door
het venster op haar viel
Het was Madeleine.
Hij zag ook ook wat zij deed en maak
te een beweging van toorn.
Uit den geopenden koffer van Marie
Louise nam zij een pluche doosje, waar
in het meisje brieven en andere papie
ren had geborgen en hij zag duidelijk,
dat zij een schitterend voorwerp in dat
doosje legde.
Maurice stond op het punt naar bin
nen te snellen en zijn volle verontwaar
diging te uiten over deze laagheid, maar
hij bedacht zich en wilde wachten tot
hij volkomen zekerheid had omtrent de
bedoelingen van Madaleine en dan wilde
hij haar openlijk ontmaskeren.
Hij verborg zich in den donkeren hoek
van de gang en Madaleine ging weer
heen, zonder zijn aanwezigheid te hebben
opgemerkt.
Nauw was zij weg of Maurice trad op
zijn beurt de kamer vaD Marie Louise
binnen, opende haar koffer en het pluche
dooaje en zag het voorwerp, door Made
leine daarin gelegd een gouden broche
met kostbaren diamant, die hij reeds en
kele malen door zijn schoonzuster had
zien dragen. Hij stak het kleinood in
zijn zak en verwijderde zich snel.
Den volgenden morgen heerschte er
groote opschudding onder de bedienden
van het kasteel. Een der kostbaarheden
van de dame des huizes was verdwenen
en een huiszoeking, zoowel op het ver
langen der meesters als op dat der be
dienden, op elks kamer ingesteld, had
geen resultaat opgeleverd.
Toen de commissaris van politie, ge
volgd door de bewoners van het kasteel,
den koffer van Marie Louise onderzocht,
merkte Maurice op dat de oogen van
Martha en van Madeleine triomfantelijk
schitterden, maar terstond daarop tee
kenden de gelaatstrekken der beide
zusters teleurstelling en vrees, toen ook
het verdwenen kleinood niet in den kof
fer der gouvernante werd gevonden.
Toch heiinnerde Madeleine zich zeer
goed, dat zij het er in verborgen had,
zij had niet gedachteloos gehandeld, zich
niet vergist, alle voorzorgen genomen om
te slagen en deze onverklaarbare mis
lukking schenen zij aan een bovenna
tuurlijke tusschenkomst toe te schrijven.
Nadat de politie vertrokken was, ver
zocht Maurice zijn broeder een oogenblik
afzonderlijk te spreken en gaf hem toen
de broche, terwijl hij hem zeide, hoe
die in zijn bezit gekomen was.
Robert nam 't sieraad zonder een
woord te spreken aan en begaf zich
naar zijn vrouw. Madeleine was er ook
bij.
Aan zijn ernstig gelaat en zijn stren
gen blik, waaruit zijn gewone goedhar
tigheid nu geheel verdwenen, was, be
grepen zij reeds ten deele de waarheid
en zij zagen hem angstig aan.
Een oogenblik keek hij zwijgend naar
de tweelingzusters, toen gaf hij Martha
haar broche terug en sprak
Gij moet beter op uw kostbaarhe
den passen, Martha, uw zorgeloosheid
daarmee zou groote onheilen kunnen te
weeg brengen.
Daarna glimlachte hij en voegde er bij
Tegelijkertijd deel ik u het aanstaand
huwelijk van mijn broeder Maurice met
mej. Marie Louise Bartey mee, waarvan
morgen het verlovingsfeest op het kas
teel zal gevierd worden.
Zij spraken geen woord tegen en ble
ven terneergedrukt zitten. Hij was niet
wreed geweest, want zij begrepen zijn
vergevens-gezindheid in den ernst van
zijn woorden, maar de rol van rechter
die hij nu vervulde, maakte hem groot
in haar oogen. Martha gevoelde, dat zij
hem er nog meer om beminde en Made
leine, die zich overwonnen gevoelde
weende berouwvol.
(Belangwekkend verhaal van
v roordeelde).
een ter dood
Het was in het jaar 1815. De Engel-
sche kapitein Andrews had 400 Afri-
kaanders doen ontwapenen en in eene
groote schuur doen opsluiten. Die
schuur was met leem en gevlochten
takken opgetimmerd Op den vastge-
stampten aarden vloer waren eenige
bussels stroo opengeschud, die voor die
geharde menschen een tamelijke rust
plaats verstrekten.
Die vermoeid waren hadden zich
dadelijk neergelegd, overwonnen door
de lichamelijke afmatting, onbekommerd
over hun lot, niets vragend voor het
oogenblik dan te rusten. Anderen
hadden eene groep gevormd en zaten
te zamen stilzwijgend rookend, nadenkend
over het gebeurde, met hun gedachten
bij vrouw en kind.
Alles was stil en rustig in de schuur.
Aan den muur was een kaarspan gehecht,
waarin een flauw lichtje brandde. Buiten
weerklonken de voetstappen der schild
wachten. De wakende Boeren trekken
lange halen uit hun pijp en de rook
hinderde hen des te minder, daar de
schuur bijna niet overdekt was.
Hendrik Prinsloo, hun aanvoerder,
was onder hen.
't Is misschien mijn laatste nacht,
had hij gezegd, dien wil ik niet ver
slapen. 'k Zal morgen tijd genoeg hebben
om te rusten.
De stemming der gevangen Boeren,
die niet in slaap waren gedompeld, was
ver van opgeruimd. De opstand was
mislukt en nu moesten zij er de gevolgen
van dragen, 't Zou slecht met hen af-
loopen.
Velen hadden berouw over hun mui
terij, want nu hij mislukt was, meenden
zij daarin eene afkeuring des hemels te
zien. Midden iri de stilte zuchtte er een
en zeiWij hebben hetgeen wij ver
dienen. Ja, beaamde een tweede,
wij zijn te roekeloos geweest.
Roekeloos Iik bedoel wat anders.
Wat meent ge dan
Ik meen, dat het een misdaad is tegen
de wettige macht op te staan, en Engeland
is toch onze wettige heer en meester.
Een gestalte rees op. Het was Prinsloo
Wie spreekt daar vroeg hij streng.
Waart gij het Nel?
Ja, Prinsloo.
Welnu, ik zeg u, dat Engeland onze
wettige heer en meester niet isdat
onze opstand billijk was, dat ik niet het
minste berouw heb dat ik blij ben ge
handeld te hebben zooals wij deden en
dat ik bereid ben te herbeginnen bij
de eerste gelegenheidzoo ik nog
de kans moest hebben. En nochtans
zal ik morgen vroeg waarschijnlijk voor
den rechterstoel van God staan.
Ja, wij worden verdrukt, sprak een
der Boeren, die tegen den leemen wand
waren gehurkt.
Dat is waar, doch mochten wij op
staan
Waarom niet
De koning van Engeland is onze
koniDg.
Maar als hij een du ingeland voor ons is
Het wettig gezag is heilig, sprak een
Boer, onzichtbaar in de duisternis. Wij
mochten klagen, verbetering zien te
bekomen, maar opstand maken
neen 1 Ook de Heer heeft ons gestraft.
Prinsloo was weer plots kalm geworden
en gaan neerzitten op het bol van een
doorgezaagden boomstam.
Neen, zei hij, de Heer heeft ons niet
gestraft, maar ons nog niet waardig ge
oordeeld een vrij volk te worden. De
Heer is met onze zaak, omdat hij altijd
aan den kant staat van het goede, doch
wij zullen de vrijheid, zijn hoogste wel
daad, misschien met ons bloed moeten
verdienen.
En na eene poos voegde hij er bij
Het mijne geef ik er gaarne voor.
Gij kunt gelijk hebben, Prinsloo, en
uw woord is bemoedigend, maar Engeland
is toch onze wettige heer en meester.
Neen 1 zei de wijze man kortaf.
Is Engeland onze meester niet?
Niet onze wettige meester. Als een
dief uw beurs ontfutseld is hij dan de
wettige eigenaar ervan? Engeland heeft
de Kaap ontfutseld, gestolen.
Dat is misschien niet bewezen.
Waarom niet Nel
Omdat de Kaap ons niet toebehoort.
Kent gij de geschiedenis dan niet
onzer voorouders
Jawel 1 Jawel, Prinsloo 1 Wij stammen
af van Hollanders en Hugenoten.
Niet heelemaal juist, Nel.
Hoe zijn wij, Hollanders, hier eigenlijk
gekomen vroeg een der jonge Boeren.
Ik zou er het fijne wel van willen weten.
Prinsloo bedacht zich een oogenblik.
Dan zei hij Indien het de laatste nacht
van mijn bestaan is, dan nog kan hij
niet beter besteed worden dan aan de
geschiedenis der Afrikaanders. Voor
ons is er niets zoo heilig, na het woord
Gods, dan de historie onzer voorouders,
niets belangrijker dan de oorsprong der
Nederlandsche sprekende bevolking van
de Kaap.
De Kaap werd ontdekt in 1486 door
Bartholomeus Diaz, een onverschrokken
Portugeesche zeevaarder. Hij had zich
zoover van huis gewaagd, dank aan het
kompas, dat de Venetiërs uit Azië hadden
overgebracht. Door het slechte weer
werd hij in Mosselbaai gegooid. Hij
noemde haar: »Cabo del totos tormen-
tos> of Kaap van alle stormen; maar
Jan de Tweede, zijn koning, keurde de
benaming af en zeiWij zullen haar
integendeel »Capo de Buano Esperanza*
of Kaap der Goede Hoop heeten, want
hij is eene pleisterplaats en een hoopvol
baken op den langen tocht naar de
Indiën.
Wat een koning wilde in dien tijd,
moest geschieden, een bewijs, dat de
benaming van Jan II tot heden toe ge
bleven is.
Maar hoe zijn de Hollanders hier ge
komen, Prinsloo?
Ik dacht, Klopper, dat ge liever alles
wist, van 't begin af.
Jawel, Prinsloo, maar ik dacht hardop
en vroeg mij af hoe de Hollanders hier
kwamen.
Ge weet toch wel vriend, dat er in
de 16e en 17e eeuw geen kloeker zee
vaarders waren dan de Hollandsche
Ik heb van Tromp en De Ruyter
gehoord.
En van Antonie van Riebeck
Neen.
Onthoud dan dien naam goed ont
houdt hem allen, mijne landgenooten,
want Antonie van Riebeck is de stichter
van onze kolonie.
Holland was toen meester van Oost-
Indië, gelijk nog op den huidigen tijd.
Antonie van Riebeck was aan de Kaap
aan wal geweest en 't was hem gebleken,
dat het land vruchtbaar was en op zijne
terugreis naar Holland dacht hijAls
wij van de Kaap eene pleisterplaats
konden maken voor onze schepen, die
naar den Oost varen en onze schepe
lingen er brandhout, water, visch, vleesch,
groenten konden opdoen in de helft
hunner reis, dat zou een schoone zaak
wezen. Om dit aan 't verstand der toen
malige Bewindhebberen van Holland te
brengen, moet niet makkelijk te zijn
geweest.
Ik heb u nog niet gezegd, vrienden,
dat Antonie van Riebeck een eenvoudig
cheepsdokter was en in 't begin zullen
de potentaten van 't Hollandsche vader
land wel gezegd hebben »Chirurgijn,
houdt u bezig met lijnmeelpap, mosterd
pleisters, aderlatingen en afzetten van
beenen, doch steek die grootsche
wereldplannen uit uwe koker.*
't ls nu gelijk hoe hij het aan boord
legde, maar den 23 December 1651
verliet van Riebeck, Texel, met drie
oude schepen de »Dromedaris«, de
Reiger* en de »Hoop.«
(Wordt vervolgd
Is een Kalibemesting voor haver
gewenscht
„Dat. vind ik de grootste gekheid, die er
bestaan kan,* zei Jan Limmers onlang»,
„om ka-'er te brmesten. Haver groeit zeer
goed zonder mest.* Wel mogelijk, ant
woordde Jan van Oer», maar met mest
itroeit-ie betf r. B*grijp-je En daarom bemest
'k mijn haver. Doe jij het dan maar zonder.
Jan van Oers had gelijk en toch is het
niet te verwonderen, dat Lnmmers sprak,
zooals hij deed, want inderdaad r is geen
geuiikkelijker gewas dan haver; geen land
bouwgewas neemt met zoo weinig moeite
de verschillende voedingsstoffen uit den
bodem. Ook de Kali. Daar, waar andere
irewassen geen Kali meer kunnen vinden,
kan de haver nog wel wat er uit hillen.
D*t is intuischen niet hetzelfde, alsof de
haver geen Kali noodig had. Zeker op kali
rijke gronden, dus op kleibodems behoeft
de haver zeker niet met Kali bemest te
worden, althans vooreerst nist. Doch op
lichtere gronden is de kwestie andera. Drar
bevordert een rijke voorraad gemakkelijk
opneembaae Kali, zoowel de korrelopbrengst
«ls de strooopbrengst Geen betere leering
dan het voorbeeld. De bovengenoemde J.
van Oers had bij eigen ondervinding, dat
Patentkali den haveroogst zeer vergrootte
en zich rijk betaald maakte. Daarom deed
hij He volgende proef om zijn vrienden en
buren te overtuigen (inderdaad door Van
Oers te Sprondel gedaan)
Bemesting per H A.
Onbemest Zonder Kali Met Kali
400 kg. Patentkali
Niets 300 kg. Beendermeel 300 kg. Beendermeel
200 kg. Chilisalpeter 200 kg. Chilisalpeter
Opbrengst per II. A.
1200 kg. 2180 4180 kg. zaad (haver)
1300 kg. 2200 3230 kg. stroo.
Aldus had van Oers door de Kalibemea-
tiug een meeropbrengst van 2000 K. G.
haver en 3230 K G. stroo, wat op f 170.35
geschat werd. Aangezien 400 K. G. Patent-
kali f 26 gekost hadden, had hij du» door
zijn Kalibemesting per Hectare een zuiver»
winst gemaakt van f 144.35 per Hectare.
Mij dunkt, dat een dergelijke opbrengst
op gewonen zandgrond wel eens de moeite
waard is, overwogen te worden. Ik acht
het niet wel mogelijk, dat zonder bemesting,
waar ook, iets dat op dezen oogst lijkt, ver
kregen kan worden.
Ik durf dan ook feen dergelijke bemesting
als Vau Oers gaf, voor de haver gerust aan
bevelen. In plaats van Patentkali had men
de dubelle hoeveelheid Kaïniet kunnen ge
ven en in plaats van beendermeel had hij
slakkenmeel of superfosfaat kunnen gebrui
ken.
Wat gij doet doe het goedl
Herinnert ge u, lezer, dat ik U in een
vorig artikel mede deeldp, hoe ik verleden
jaar mijn aardappelen (Eigenheimers) op
tweeërlei wijzen met Peru-guano bemestte
2 Are lepelseewijze, bii eiken poter wat,
eu 2 Are, waarop de guano werd uitgestrooid
en undt rgpwerkt En hoezeer de uitslag
was in 't voordeel der 2e. manier, waarbij
per H. A. 32 H. L. meer werd verkregen
Indien ge het u nog herinnert, dan weet
ge misschien ook nog, dat het veldje eigenlijk
6 Are groot was, en dat overige 2 Ar»
Juist, daarover z u ik het nu hebben.
Het 3e perceel was er door mij bij genomen
om aan de le proef een 2e te verbinden
ik wilde, namelijk op dit stuk naast de Peru-
guano kali aanwenden en zien, of dit ren
deerde. Waarom ik dat deed? om een zeer
eenvoudige, reden. Peru Guano is een volledige
meststof, d. z alle vo dingsstoffen, waar-
voor de bemesting moet zorgen, komen er
in voor, en de stikstof zelfs in 3 verschillende
vormen, waarvau de een» eerder dan de an
dere kan worden benut. Vandaar haar goede
werking. Maar dat „volledig* mag niet in
volstrekten zin wordeD op gevat, daar één
voedingsstof, de kali, beslist in te geringe
hoeveelheid er in voorkomt. In ieder leerboek
kan men dit viudsn. Op kali-rijke bodems
is dit geen bezwaar. Maar op onze kali-
arme zandgronden, als het onderhavig» proef
veld en iuzouderheid bij den verbouw van
een kali- minnet d gewas als aardappelen,
is een aparte kali-bemesting zeer wenschelijk,
zooals reeds vaak gebleken is. Door den
aanleg van een 3e veldje hoopte ik dio
wenschelijkheid met cijfers te kunnen aan-
toonen. Meermalen had ik met goed resultaat
mijn aardappelen bemest (behalve met slak
en Chili) met 400 KG. patentkali per H. A.
Hierin gaf ik 4 X 27 108 KG. kali.
In mijn 725 Kilo guano zat slechts 14.50
K.G. kali, het ontbrekende wilde ik dus met
patentkali aanvullen en bemestte daartoe bet
s'ukje met 7 Kilo patentkali, dat was dus
350 Kilo per H. A.
Dunkt u dit geen ratioueele, doelmatige
bemesting? Die 350 Kilo patentkali (per
H. A.) kost f23.10, op die 2 Are was dat
slechts 47 cents, 't Was dus geen waagstuk,
dat mij bij mislukking geld zou kosten*
Maar ik was niet bang voor mislukking.
Toch zag ik met belangstelling den uitslag
van den oogst te gemoet, Deze wasop
het veldje, waar alleen guano wa» uitge
strooid, zooals ik vroeger meedeelde326