Nummer 30.
Zondag 14 April 1907.
30 Jaargang
Tweede Blad.
JAN VAN BRABANT.
OVER BOEKEN EN SCHRIJVERS
Wederzien.
MENGELWERK.
Henri H. van Calker.
Oorspronkelijke Schetsen
VAN
IV (Slot).
Stroopere-avonturen.
Deze wendt met 'n verwonderingsblik
't hoofd om en ziet Huibje reeds met
de koniinen in de hand en z'n hond
achter hem weghollen.
>Wel verdommen 1" ontsnapt aan des
koddebeiers mond en met 'n grooten
sprong is hij van den oven en ijlt Huibje na.
Deze is 'n uitstekend looper, wat na
tuurlijk in z'n voordeel is, maar ook is
de omstandigheid hem gunstig, dat de
jachtopziener 'n vreemdeling, pas in
dit jachtgebied aangesteld hem niet
kent. De man moet dus het hollend
corpus delecti" bij de kladden hebben,
anders is de zoo gewenschte bekeuring
onmogelijk.
Beiden, overtuigd van de rechtskundige
noodzakelijkheid van deze grijp nood
wendigheid, zetten dus hun beste beentje
vooruit, 't Wordt 'n wilde jacht, want
ook de jonge jachtopziener is 'n loop-
athleet. Huibje is hem intusschen al 'n
mooi stukje voor, zoodat 't op 't oogen-
blik 'n handicap-wedstrijd is.
Hoe snel echter onze stroopersheld
z'n korte beentjes vooruit werpt, toch
verliest hij terrein.
Reeds heeft de jachtopziener'n aardig
eindje op hem gewonnen. Huibje bemerkt
daten nu volgt'n bevel aan z'n viervoeter,
welks meesterlijke uitvoering diens uit
stekende dressuur bewijst.
Met 'n wonderlijk snellen draai maakt
de hond rechts-om-keert en ijlt recht op
den koddebeier toe. Deze heeft hierin
in 't geheel geen erg, tot hij plotseling
iets tusschen z'n beenen voelt en lang
uit over den hond op den grond valt.
'n Gesmoorde vloek is de temperament
volle uiting der situatie. Karro is hem
echter wederom gesmeerd en Huibje
maakt 'n kwart draai links en ijlt op 'n
plas toe, die half vol water, thans ijs,
staat en geheel vol met rietstengels is
begroeid.
Inmiddels is de koddebeier weer op
gesprongen en holt met nieuwen moed
voorwaarts.
Ondanks z'n val heeft hij toch de
richtingverandering van Huibje wel op
gemerkt, doch op 't oogenblik, dat ook
hij den draai wil maken, zit Karro weer
tusschen z'n beenen en valt hij voor den
tweeden maal. Wat nu aan des mans
lippen ontsnapt, zullen wij maar ver-
z wij gen.
Huibje rust intusschen even uit aan
den rand van genoemden plas. Lang
duurt echter z'n rustkuur niet, want reeds
hoort hij z'n vervolger woedend schreeu
wen >Als je hond nog eens in m'n
nabijheid komt, schiet 'k h'm dood"
»Ga je gang 1" is 't lakonieke antwoord
en, meteen is de vervolgde tusschen
't riet verdwenen, doch de man der wet
is ook niet van gisteren. Ook hij vliegt
met gang 't ijs op, maar of ook
hier de hond hem parten speelt of 't ijs
juist te dier plaatse erg glad is, weer
ligt de arme man op z'n buik.
Dat wordt hem toch wat al te bar.
Met 'n ruk gaan de laarzen uit en over
de schouders en op z'n kousen zet hij
de vervolging voort.
'n Heel eind voor hem uit, ziet hij de
rietstengels ritselend van elkaar wijken
en zich weer sluiten. Dat wijst hem 't
spoor van den vluchteling.
Als hij echter aan 't andere einde van
den plas gekomen is, loopt Huibje reeds,
vrij kalm, op 't vlakke veld.
Dit moedigt onzen onfortuinlijken
jachtopziener weer aan. Met 'n sprong
werpt hij zich voorwaarts en hij wint
zooveel terrein, dat hij bijna tegelijk met
Huibje aan 'n vrij breede vaart gekomen
is, waarover 'n losse plank als vonder ligt.
Huibje vliegt er over en, juist zet de
koddebeier z'n rechtervoet er op en
brengt hij 't lichaam naar voren, om ook
het andere been er op te plaatsen of de
vlugge strooper trekt dc plank naar zich
toe en de ijverige dienaar van Nim
rod ligt lang uit in de vaart te spartelen,
die daar juist ten behoeve der scheep
vaart open is# gehouden.
Dit schouwspel is onzen Huib toch te
machtig, om er niet 'n oogenblik van
te genieten.
Ook Karro is van 't zelfde gevoelen.
Met 'n sprong is hij bij den drenkeling
en bijt hem in 'n zeker lichaamsdeel,
wat den armen geplaagden man 'n kreet
van woede pijn ontlokt, welke niets
menschelijks meer heeft. Hij rukt z'n
revolver uit den drager en schiet a bout
portant op den hond. Voor Karro 'n
bof, dat de bevende woede hand z'n
doel mist. 't Verstandige dier maakt
echter, dat hij gauw uit die gevaarlijke
omgeving komt. Hij vlucht naar z'n baas,
die ook zoo zachtjes aan begint te be
grijpen, dat 't geduld van 'n koddebeier
zelfs uitgeput kan raken. Met versnelden
pas trekt hij tenminste langs de vaart af
Doch onze politieman, die, wijl de
vaart niet diep is, inmiddels aan den
anderen oever is gekomen, springt blik
semsnel op den kant en vliegt hoe
druipnat hij ook is den delinquent
achterna. En als gaf de ziedende drift,
die in hem kookt, hem vleugels, zoo snel
springt hij als 't ware voorwaarts Zicht
baar wint hij weer terrein, maar 't stond
nu eenmaal geschreven den koning der
stroopers want dat was ons Huibje
zou hij vandaag niet te pakken krij
gen. Plots staat hij voor 'n gesloten
hek, waar Huib met 'n veerkrachtigen
sprong overheen is gewipt. - Hij wil 't
zelfke doen, helaas, hij blijft met z'n
jas in 't prikkeldraad haken en valt
voorover, gelukkig met de in-tijds nog
vooruitgestoken handen op den grond.
Z'n beenen steken de lucht in, terwijl
't hoofd op den besneeuwden grond
rust.
Huibje ziet even om enbarst in
'n schaterlach uit. De situatie is dan ook
al te dol.
Met 'n ruk is echter de reeds zooveel
malen gevallene weer los en ook even
overeind. En weer begint de jacht, doch
thans komt er spoedig 'n eind aan.
Weldra bereikt Huibje 'n boerderij en,
alsof hij de beste vriend des huizes is,
zoo vrij stapt hij binnen, legt de konij
nen in 't hooi en gaat zelf naar de
huiskamer, waar de familie juist aan 't
halfelfje zit Allen kijken vreemd op bij
de binnenkomst van den onverwachten
gast. De boer, die zelf 'n groot liefheb
ber van stroopen is, begrijpt echter al
heel spoedig, wat er aan de hand is en
geeft z'n bezoeker dan ook 'n stoel met
de woorden Ga jij maar zitten man en
eet 'n stukje mee. Dat loopje zal je
hongerig gemaakt hebben.*
Slechts enkele oogenblikken daarna
verschijnt 't hoofd van den koddebeier
boven de lage raamgordijntjes. 's Mans
gelaatsuitdrukking is eenvoudig niet te
definieeren. Woedend schudt hij eenige
malen met den gebalden vuist, terwijl
hij met 'n stem, heesch van drilt en
nijd, roept: «Wacht maar, 'k zal nog
wel 'ns krijgen
Onder 'n sarrende schaterlach van de
geheele familie met Huib in 't huis,
verdwijnt de bitter geplaagde man.
V.
L. Bückmann.
Is. Querido
De Erven F. Bohn, Haarlem.
Uit blijkbaar zeer groote bewondering
voor een onzer meest bekende moderne
auteurs, Is. Querido, kwam de heer
L. Bückmann er toe, vóór ruim een
jaar, in het maandschrift Op de hoogte
een serie geïllustreerde artikelen te pu-
blicecren over dien >millioenair in woord
kunst*, gelijk Haspels hem in Onze
Eeuw noemde. Reeds aanstonds bij hun
verschijnen trokken deze artikelen de
aandacht en niet lang daarna verzamelde
de heer Bückmann zijn opstellen tot
het bundeltje, dat wij thans in 't kort
wenschen te bespreken.
Het is werkelijk niets ongewoons, dat
het leven van beroemde mannen be
schreven wordt, ^oovelen immers viel
deze eer reeds te beurt, en toch ligt er
voor den onpartijdlgen, dus kalmen be
schouwer iets komisch in het feit, dat
iemand zich gedrongen gevoelt, leven
en streven van den letterkundige I s.
Querido te beschrijven. Maar hoe?
Is Querido dan niet een (Ter voor
naamste letterkundigen onzer dagen,
met alle heeren gedanst En midden
onder 't dansen was >hij" opgedoken,
de breede. stoere gestalte met de on
doorgrondelijke oogen. Waarover zij
feitelijk gesproken hadden, wist zij nau
welijks. Haar zestienjarig hart was echter
sneller gaan kloppen, toen zij voelde,
hoe vast en zeker zij in zijn sterke armen
lag. Toen zij 's avonds, bevrijd van de
lichte zijde van 't balkleed, op den bed
rand zat en den avond overdacht, kon
zii zich zrjn naam niet herinneren die
moest in haar balboekje staan en koortsig
doorzocht zij alle laden en vakjes van
haar kaptafel, 't Balboekje was helaas
verdwenen. Zij had 't nog wel zoo zorg
vuldig bewaard 1 Aar, elk boekje hing
een munt met dag- en jaarcijfer, de
ïeeren hadden verzilverde, de dames
vergulde gekregen.
Eén herinnering leefde telkens in haar
op. Dat was zijn munt. De munt, die hii
haar, toen zij met hun tweeën buiten op
de frissche veranda zaten, gegeven had
Als Henriet aan deze dingen dacht,
sprong zij soms plotseling op, liet haar
rijpaard zadelen en draafde over den
stillen, met stof bedekten weg. Doch dan
werd 't weer tijd, dat zij terug moest.
Zachtkens «sloop zij door de ruime
zalen en sliep ten slotte naast 't bed van
haar grootvader in.
De oude burchtheer lag op sterven.
Overal in 't slot moest 't stil zijn ter
wille van den zieke, 't Leek daardoor
wel uitgestorven. De volière in de tuin
kamer moest den geheelen dag over
dekt blijven, zoodat de vele uitheemsche
vogels er bepaald naar aan toe waren
Henriet had 't uiterst druk en moeielijk.
Zij moest bijna kind nog, den geheelen
dag aan 't bed van den zieke zitten, de
dikke, mollige kussens onder zijn zwak
ken, krommen rug rechtschudden, ge
neesmiddelen in zijn glas mengen en
opgewekt of ernstig met hem spreken
Zij wist, dat zij onmisbaar was voor haar
grootvader en zij hield ook evenveel
van den ouden heer, als hij van haar.
In den laatsten tijd was zij erg on
rustig geworden. Het werd haar onmo
gelijk zoo lang aan 't ziekbed te zitten.
De verpleegster moest vaak met haar
omwisselen.
Op de bovenste verdieping, met 't
prachtig uitzicht over de vèr-strekkende
landgoederen, had Henriet haar rijk. Van
hieruit doolde haar blik over 't duistere
blauw van den horizon, zelfs verder,
waar 't bosch zwart en donker somberde
en de grenzen van haar kleine wereld
vormde. Achter dit bosch leefden al de
vlijtige menschen, daar suisden en la
waaiden duizenden raderen en kringelde
de dichte smook uit de hooge fabrieks
pijpen. Daar begon de groote stad.
Slechts eens was zij zoover gekomen
Zij was er den vorigen winter met
haar grootvader geweest. Daar was de
kleindochter bij families geïntroduceerd.
Veel feesten had zij er meegemaakt en
wordt zijn naam niet gevierd in alle
tijdschrllten en dagbladen, vinden zijne
werken geen gretige koopers en lezers
Zeer zeker. Er moge van dit alles veel
waar zijn, Querido moge zelfs een
der belangrijkste verschijningen in de
huidige literatuur wezen, voor de toe
komst meer beloven dan éénig ander
schrijver, dit alles neemt niet weg, dat
een boekje als dit van L. Bückmann
den meer bezadigde een glimlach op
de lippen brengt.
Leven en daden van Is. Querido
door L. B c k m a n n 1 Is het niet, of
men hoort dat Geeraert Brandt
leven en daden heeft beschreven van
Hooft, van V o n d e 1 of van M i c h i e 1
Adriaensz de Ruyter? En wie
dat roeit, beseft aanstonds het komische,
wij zeggen nog niet het belachelijke, van
het feit dat Is. Querido nu reeds
zijn biograaf heeft. Waarlijk, Querido
moge nóg zoo groot artiest zijn, hetgeen
hij presteerde gaf geen aanleiding
om een boekje over hem saam te stel
len. Grooteren dan hij wachten zelfs
langer op die eer 1 Bückmann is in
zijn hooge vereering voor Querido
heusch wat al te ijverig geweest en had
het beschrijven van leven en daden van
Querido wat moeten uitstellen, of
aan de nakomelingschap de eer van het
initiatief over laten. De biografie zou er
in waarde aan gewonnen hebben. Immers,
De stadsdokter telde 't geld nog eens,
legde 't zorgvuldig in zijn aanteeken-
boekje, pakte zijn koffer en vertrok weer
naar de hoofdstad. Zijn behandeling had
niets geholpen, maar hij kende een col
lega, die specialiteit was in zenuwziekten
En dat 't hier een zenuwziekte betrof,
daarvan was hij zeker. Er werd spoedig
een rijtuig gezonden. De nieuwe dokter
zou 's avonds reeds komen.
Henriet keek toe, terwijl de knecht in
de eetzaal dekte. Niets was te goed voor
den jongen dokter, zoo hij slechts den
grootvader kon redden.
- Steek die lampen aan, zeide zij en
zag toe, hoe de knecht, staande op een
trapleer, de lichten aanstak.
Zij doorliep de verschillende zaal
ruimten.
Ja, nu stapt hij stellig in 't rijtuig
Als de koetsier de deken maar niet
vergeten heeft I De avondlucht is frisch.
Nu zullen zij wel in Smedjen zijn.
Wat ging haar feitelijk die dokter aan:
morgen konden zij een rijtoertje maken.
Zoo, nu branden alle lampen. Hij mocht
komen.
Zij hoorde kort daarop de wielen rate
len over den steenen landweg, 't Geluid
weerkaatste in het torengewelf. Alle
honden blaften en het rijtuig hield stil
voor de deur.
Henriet wist niet, waarom zij sidderde,
maar zij ging door de voorhal de trap
op. Zij hoorde een bekende mannen
stem. Aandachtig luisterde zij en hoorde
een geklikker van messen en vorken,
een geschuif van stoelen, waaraan geen
eind scheen te komen. Stijf drukte zij
haar hand op het heftig kloppende hart.
Naar bed wilde zij nog niet, néén, dan
liever naar boven naar grootvader. Zij
stak een licht aan en ging door de lange,
donkere gang naar het vertrek van den
zieken oude. De deur van de eetzaal
werd geopend. Stevig stappend ging de
dokter de trap op.
Zij bleef staan «n belichte hem, zoo
dat zij zelf in 't donker bleefdaar zag
zij zijn ondoorgrondelijke, grauwe oogen
en den baard, die donker golfde rondom
den mond met de sterke, spierwitte
tanden.
Goeden avond 1 Ik ben de dokter
en verzoek u, mij naar den zieke te
lelden.
U kunt mij een dienst bewijzen
ik heb den besteller vergeten te betalen.
Hij nam uit zijn vestzak een geldstuk,
dat hij haar gaf.
Wel te rusten, juffrouw 1
Hij had haar niet herkend. In dezen
nacht sliep Henriet niet veel. Den vol
genden morgen, toen zij 't venster opende,
stond de zon reeds aan den hemel,
Heerlijk, verkwikkend sloeg de lucht
haar tegen.
In de stallen hoorde zij 't geschuur en
gekletter van melkemmers. Van overal
hoorde zij geluiden tot zich komen, in
't slot echter bleef 't stil. Vlug sloeg
Henriet een manteltje om en verborg
haar weelderig blond haar onder een
hoed. Zij ging door struikgewas naar
't veld, waar 't gele koren statig bloeide
met daartusschen prachtvolle korenbloe
men en klaprozen.
Zij kon niet thuisblijven, moest er uit,
in 't vrije veld, haar hoofd duizelde. Ach,
wat spraken zijn oogen, wat waren zij
groot, helder en diep 1
Wat was dat? 't Moeras
Dieper en dieper zakten haar voeten
in den bedrieglijken grond. Moeizaam
werkte zij zich los uit den moerasgrond,
doch de schoenen, de kleine schoenen
waren daarin blijven steken en de zijden
kousen erg bevlekt. Zij sprong van
terp tot terp, begon te zingen, plukte
vele wilde bloemen en wierp ze dan
weer weg, om nieuwe te plukken. In
den tuin echter weerden de boomen de
zon onder den grooten eik stond een
bank, waarop zij ging zitten, om uit te
rusten, terwijl zij de voetjes uitstrekte
onder de plooien van haar kleed.
Zij bleef doodstil zitten.
Plotseling hoorde zij harde stappen op
den steenachtigen weg. 't Geluid kwam
nader. Verwonderd stond de dokter
voor haar.
Hij begroette haar met een «goeden
morgen* en wilde verder gaan, doch
bleef na koite weifeling staan.
Is u niet de dochter des huizes f
Ja en u is toch de dokter?
Ja, ik ben gekomen, om uw groot
vader te redden.
Is er redding mogelijk
Ik hoop 't 1
Dan zou ik u dan zou ik u
daar erg dankbaar voor zijn.
Zij keek hem strak aan.
Wilt u mij een grooten dienst be
wijzen Ik ben in een moeras gezakt
en heb mijn schoenen verloren. De weg
door den tuin is te hard voor mijn
bloote voeten.
Hij zag een druppeltje bloed op de
uit den aard der zaak is het werk van
Bückmann, als beschrijvende een
gedeelte, en nog maar een klein gedeelte,
van het leven van een levend persoon,
zeer onvolledig en zien de lezers tóch
niet de geheele persoonlijkheid van den-
gene, dien B ckmann wilde schetsen,
voor zich oprijzen. Temeer had Bück
mann met de levensbeschrijving juist
van Querido moeten wachten, omdat
Bückmann, evenmin als iemand an
ders, vermag te zeggen, wat deze enorm-
krachtige figuur nog voor de moderne
letterkunde kan worden. Van Is. Que
rido, die zóó veelzijdig begaafd is, die
tevens de kracht bezit om te kunnen
hetgeen hij nastreeft, wiens kunstenaars
ziel als telkens nieuwe facetten van
schoonheid te bewonderen geeft, kan
nu reeds geen zuiver-gelijkende beeltenis
geschilderd worden. Eerst later, wanneer
Querido's kunst zich van alle zijden
zal hebben geopenbaard, kan met eeni
ge juistheid een waardebepaling van den
schepper dezer kunst worden gegeven.
Van dit standpunt bezien, is het boekje
van L. Bückmann beslist praema-
tuur.
Hiermede beweren wij nochtans niet,
dat het geheele boekje waardeloos is.
Niet aanvaarden wij de waardebepaling
van Q u e r i d o 's kunst door Bück
mann om boven uiteengezette reden,
te meer nu deze komt van zoo heel-
bevriende zijde, maar wèl waardeeren wij
Bückmann's poging, waarin hij ook
geslaagd is, om ons Querido te
schetsen als den selfmade man, den
stoeren werker, den onvermoeiden ijve-
raar, den hartstochtelijken schoonheid
zoeker, die niets ontziet en alles opoffert
om te bereiken het blinkende ideaal
zijner vizioenaire droomen. En dat
Bückmann ons dit vermag te doen
zien, is de grootste verdienste van zijn
boekje. Daardoor toch stort hij in ons
over, niet alleen bewondering voor den
persoon, dien hij bewonderd wil hebben,
maar doet hij méér, wekt hij in ons op
lust en kracht, om óók te werken, óók
te streven, zij het misschien naar andere
idealen, en geeft hij, met het voorbeeld
van den door zelfcultiveering groot ge
worden Querido voor oogen, den
zwakhartigen en licht-ternêergeslagenen
hoop en vertrouwen op de toekomst,
zoo eerste poging moest falen.
Merkwaardig in dit verband zijn de
bijzonderheden, die Bückmann van
den armen diamantslijper Querido,
onder het opschrift »Levensloop*, me
dedeelt. Daar zien wij het geploeter en
getob van den man, die thans een der
voornaamste schrijvers onzer literatuur
is, het getob om zijn dagelijksch stuk
brood, terwijl hij zijn nachtrust opofferde
I voor zijn studie en zelfontwikkeling.
Later, toen Querido als schrijver
meer naam maakte, werd ook zijn maat
schappelijke positie beter, totdat wij
liem, in het laatste hoofdstuk, terugzien
in zijn «studie-leven in de Jordaan-buurt*,
waar Querido reeds nagenoeg twee
,aren leeft, vaak in armoede en ontbe
ring, om zóó het volksleven van nabij
te bestudeeren en te leeren kennen en
stof te verzamelen voor een later uit te
geven cyclus romans, een epos van
Amsterdamsch leven.
L. Bückmann weet dit alles pret
tig te verhalen, in een levendigen, vlot
ten stijl, zoodat het boekje zich zeer
aangenaam laat lezen. Geestig Is ook
de uitweiding over sijn (Bückmann's)
literatuur-studie als gymnasiastje, toen
lij reeds de zooveel bespotte verzen
verdedigde van een zekeren Theo
R e e d e r, die later niemand anders dan
;s. Querido zou worden. Waarlijk,
als men dit gelezen heeft, kan men
eenigszins begrijpen, dat hij op rijperen
leeftijd, hoewel volgens ons te vroeg,
het leven van den kunstenaar Querido
wilde schetsen 1
Hilversum April '07
Echo van
Zuiden.
Vervolg van III in het Dummer van 31
Maart 1.1.