ft u miner 73 Zondag 15 September 1907: 30 Jaargang. Tweede Blad. DE KLEINE GIACOMÏNO. BEKENDMAKING MENGELWERK. O. Stautsbosolibekeer. uit de gevangenis ontslagen werd, als bij stilzwijgende overeenkomst de plaats van den gedoode ingenomen en beheersch- te nu de wijk tot een derde, sterkere hem zou verdringen. Zelfs de politie nam zich wel in acht hem in den weg te loopen en dus gebeurde het zelden, dat hij weer een poosje achter slot en grendel werd gezet en de bevolking herademen kon. Maar nauwelijks had Eenoog aan de justitie een schuld afge daan, of hij begon nieuwe op te stapelen, al kon hij alleen onmogelijk alle misdaden hebben begaan, die men hem toedichtte. Van beroep knap metselaar, nam hij van tijd tot tijd ook eenig werk aan, om den schijn te bewaren en zijn niet on aanzienlijke verdiensten te verklaren. Hij woonde geheel alleen, zonder familie, zonder vrienden, maar omgeven door een bende gevaarlijke knapen wier aan voerder hij was, en die hij allen met een blik van zijn een oog beheerschte. Weliswaar stond hij onder politietoe zicht maar dat belette hem niet ook op verboden tijd zijn huis te verlaten en in een kroeg glas op glas te drinken, zon der dat hij noch de waard telden, hoe veel het er waren. Hij dronk altijd zwijgend, en als hij er was, spraken ook de anderen slechts half luid, opdat er geen ruzie kwam. 't Is verstandiger den Eenoog tien glazen te geven, dan tien agenten in huis te hebben om één glas, plachten de tappers te zeggen. In de wijk had Een oog meer gezag dan de geheele politie. Hij wist dat natuurlijk en was slim ge noeg, er zijn voordeel mee te doen. In een kouden, neveligen November nacht sloop Eenoog dor de Kastanjelaan en school achter een boom, toen hij bekende, regelmatige stappen achter zich hoord de carabinieri. Maar de gevrees de ordebewaarders gingen voorbij zon der hem te zien. Daar merkte hij die zijn adem inhield, dat aan zijn voeten zich iets levends bewoog; hij meende een licht zuchten te hooren. Hij bukte en mompelde de een verwensching. Daar lag een kind Wat te doen De carabinieri kon hij niet terugroepen en doorloopen of hij niets gezien had, was ook niet mogelijk. Al gaf hij weinig om een menschen- leven, een kind was toch iets anders 1 Hij tilde het op, maar in de duister- kon hij niet veel zien. Hij voelde Een gedrongen figuur, herkulische schouders, plat gezicht, niet mooier ge maakt door een breed litteeken, loopend over het linkeroog, een roode, grijs ge spikkelde baard, groote handen, op den kalen schedel een scheefstaande slappe hoed, de rest van den man in een groo- ten, versleten mantel gehuld, zoo vertoonde zich de Eenoog. Zoo noemden hem allen, sedert hij uit de gevangenis teruggekomen was, met een oog minder en een straf meer. Zijn tegenstander van toen was in een afgelegen straat gevonden met een zware wonde in zijn lijf. Van dien tijd af was de Eenoog een soort volksheld gewor den, wien de geheele voorstad dankbaar was, wijl hij haar had verlost van een gehaten geweldenaar. Daar echter, naar het schijnt, het volk niet zonder gewel denaar kan blijven, had eenoog, toen hij nis enkel, dat iets warms zich in zijn arm bewoog, 't Eenige wat hem te doen stond, was terugkeeren en het over te geven aan den eerste den bestt, dien hij ontmoette, maar vlug, want hij had geen tijd te verliezen. Met het levende pak onder den man tel snelde hij heen. Een klok sloeg elf hij bleef een moment weifelend staan toen mompelde hij »Ze zullen wel wachten,4 en liep door tot zijn woning zonder dat hij iemand had ontmoet. Een waar noodlot In zijn eenzame kamer gekomen, zag hij bij de kaarsvlam een van koude blauw gezichtje, heel klein, turen uit een omhulling van lompen. Het lichaampje was enkel vel en been Met een verwensching aan het adres van hen, die het kind te vondeling ge legd hadden, nam hij een deken, wik kelde het warm er in en legde het op zijn bed. Hij voelde zich niet bijster op zijn gemakhij wist niet goedsliep het kind, of was het stervende En als het hier eens stierf? 't Was wat moois. Naar den duivel wenschte hij de gen darmes, die hem achter dien boom gedreven hadden. Hij dacht er aan de oude buurvrouw te roepen, zijn trouwe hulp in huiselijke zaken, daar bewoog het kind, sperde de blauwe oogjes wijd open en riep Mama mama I Eenoog werd woedend. Hal nu heb je een stem om te schreeuwen! Had haar maar vroeger geroepen, je lieve mama 1 Stil 1 Verschrikt zweeg het kind, maar de oogen, vol dikke tranen, zagen hem zoo angstig en treurig aan, dat hij berouw kreeg over zijn heftigheid en zich niet meer durfde verroeren. Doch het kind bleef hem aankijken zijn angst veranderde in nieuwsgierigheid De warmte deed het opleven; 't begon zonderlinge geluiden uit te brengen waarvan Eenoog den zin niet vatte. Hij vond 't echter grappig en deed de kinder geluiden na. Daar bedacht hij, dat 't kind honger zou hebben. Hij gaf 't een stuk brood doch 't bezeerde zich aan de harde korst en begon weer te weenen. Dat maakte den man zenuwachtig. Hij snelde de deur uit, naar de herberg, waar hij een flesch melk vroeg, die hij met een paar stuivers betaalde zonder een woord te spreken, liep hij weer heen, kastelein en gasten verbaasd achter latend. Melk en geen drank had hij gevraagd en dan nog betaald ook. Wat kon dat te beduiden hebben Toen Eenoog weer de groote huur kazerne betrad, waarvan hij een boven kamer bewoonde, hoorde hij op de trap den kleine al schreeuwen.... Als de buren dat hoorden, zouden zij denken dat hij t kind had gestolen En nu dacht hij ook weer aan de ka meraden, die ginds achter het fort op hem wachtten 1 't Zou zoo'n mooie slag zijn geweest 1 Maar gelukkig konden ze zonder hem niets doen, want alleen hij kende het plan van de tijdelijk on bewoonde villa waar veel zilver en kost baarheden waren... 't Kind zweeg aanstonds toen 't hem weer zag. Hij goot wat melk in een schoteltje en 't kleintje dronk zoo be- geerig, dat 't zich verslikte en een angst wekkende hoestbui kreeg. Voor zulke dingen moetje vrouwen hebben 1 bromde Eenoog toornig. Hij dacht weer aan de buurvrouw, maar die zou zooveel vragen en kletsen, dat hij vlugger tot zijn doel kwam, als hijzelf de melk warmde. Hij maakte vuur aan en zette een potje met melk op. Terwijl dit warm werd, nam hij den kleine van het bed en ging met hem bij den haard zitten. Toen de melk warm was, brokte hij het brood er in en voerde toen met een lepel het kind, dat den mond wijd opende als een hongerig vogeltje. Soms deed hij of hijzelf den lepel in den mond wilde steken dan greep het kleintje kraaiend er naar: 't was zijn melk. De pap was op en hij begon tegen 't kindje te praten. Jij bent ook »Niemands kind,4 niet waar Dan passen wij goed bij elkaar Ik ben de >zwarteman4, maar daar bent jij niet bang voor, wel Jij bent niet zoo dom als anderen, die zich door malle moeders laten bangmaken-Jij bent niet bang voor mij, wel De kleine luisterde een poos, verzadigd en tevreden dan sliep hij weer in. Een- oo g schoof nu twee stoelen tegen den muur, legde een kussen daarop en bracht zoo den kleinen slaper te bed. Eindelijk 1 mompelde hij en wilde heengaan. Doch hij voelde zich zoo vermoeid buiten was 't koud en hier gloeide nog 't vuur. Hij wierp zich op zijn bed en tuurde naar den zolder. Van de straat klinkt gefluitdan nog een, lang en scherp. Halfluid vloekend wilde Eenoog oprij zen maar de ongewone warmte had zijn leden, zijn energie, als verlamd't was zoo mooi op den rug te liggen, zonder zich te bewegen. Ook het derde fluitje had geen uit werking. Langzaam, zonder op te staan, schoof hij de laarzen van zijn voeten. Hij dacht aan de teleurstelling van de kameraden, die gekomen waren om hem te halen, wijl ze zonder hem niets konden uitvoeren. Dan luisterde hij weer naar 't rustig ademhalen van 't kind. En zoo sliep hij in. Den volgenden morgen was hij vroeg in de weer. Ach neen, 't was geen droom; de kleine lag werkelijk daar op de stoelen. Nu besloot hij er eindelijk toe, de oude buurvrouw te roepen. Deze sloeg van verbazing de handen ineen, maar Eenoog sneed alle vragen kort af met een Babbel nietpas op het kind, tot ik terug ben. Hij ging naar de herberg, waar eenige verdachte typen al op hem wachtten. Doch ook hun liet hij niet veel tijd tot vragen Dat hij niet gekomen was, had zijn reden, en als iemand er schade bij geleden had, dan hijzelf wel het meest. Ze moesten hiermee tevreden zijn en trokken mopperend af. Nu liet Eenoog zich een ochtendblad geven, dat hij opmerkzaam doorliep. Maar er stond niets in te lezen van een verloren kind. Natuurlijk 1 dacht hij als ze 't kwijt wilden wezen zullen ze 't ook niet aan de groote klok hangen 1 Twee, drie dagen verliepen, niets kwam er. Nu beval Eenoog de oude vrouw, naar de politie te gaan en de geschie denis te vertellen. Moet ik 't kind ook meenemen Natuurlijk. En zal ik 't daar laten Eenoog zag naar den kleine, die rolde over een op de vloer gespreide deken. Neen. Zeg dat jij genegen bent. hem bij je te houden, tot zijn ouders hem aanmelden. Maar.... Aan mij zouden ze hem immers toch niet overlaten besloot Eenoog. Zij had begrepen en ging nu zonder tegenspraak, met het kind op den arm. Kort daarna meldde Eenoog zich op goeden dag aan bij den opzichter van een groot bouwwerk en vroeg om werk. De man aarzelde eerst; maar hij kwam volk te kort, een Eenoog was een ar beider die men niet graag laat schieten Hij werd dus aangenomen. Hij werkte op stuk en wel voor twee steeds in zichzelven gekeerd, zwijgend. Met 't eerste weekgeld stuurde hij de de oude vrouw er op uit om kindergoed te koopen, en des Zondags zagen de nieuwsgierige buren, den kleine, netjes gekleed, en ze hoorden toen Eenoog de trap beklom, het dunne stemmetje Papa..papa. De oude vrouw had ontdekt, dat hij Giacomino heette, en dat moest wel waar zijn, want de Eenoog riep hem werkelijk met 4 Giacomino. Overigens, het kind mocht van wie ook zijn, het was waarlijk tot zegen van de buurt gekomen. Nooit was het zoo rustig geweest: men kon er bijna met open deuren slapen. In twee maanden was slechts een enkele poging tot inbraak aangegeven, en dat waren gewone dieven geweest want een van hen was zelts gesnapt. Bij de oude bentgenooten van den Eenoog rees langzamerhand een zware verdenking op. Wat beteekende dat veranderde leven? Was gij een politiespion geworden Op ee/i avond, toen hij van 't werk kwam, wachtten ze hem op hij moest uitleg geven. Ik ben geen mensch rekenschap schuldig, antwoorde Eenoog kort en wilde doorgaan. Dat is goed, zei de stoutste van allen, hem den weg versperrend. Wij willen ons niet in jou zaken mengen, maar je moet je ook niet met de onze bemoeien. Dat doe ik ook niet. Maar den 4Rooje» hebben ze al ingepikt en. Een geweldigen vuistslag, welke den man tegen een grond wierp, belette hem den zin te voltooien. Somber en stil kwam hij thuis, en zelfs Giacomino'» grapjes konden hem niet opvroolijkenja, hij wees zelfs het kind een paar keer ruw af. Doch Giacomino liet zich niet afschrik ken hij klom op de knie van zijn be schermer, trok hem aan den baard en de ooren en lachtte hem vroolijk toé... Daar viel uit het oog, welks scherpe blik zooeven nog de wilde kornuiten getemd had, een warme traan op het smalle kindergezichtje. Eindelijk leerde ook Eenoog het ge luk kennen. Eindelijk had hij een wezen gevonden, dat hem niet haatte, niet vreesdeeen wezen, dat hij met zijn harde vuist had kunnen verpletteren en welks zwakke armpjes daarentegen zon der inspannig zijn stierennek bogen Had hij ooit andere liefkozingen ge kend Hij kon 't zich niet herinneren. Eenzaam was hij opgegroeid, op de vel den, langs den weg, gejaagd, verstooten, mishandeld door 't lot en de menschen en eenzaam, verwijderd van allen en verbitterd tegen allen, had hij geleefd Ook dit kleine, zwakke wezen was verlaten als hijzelfze hadden het onder oen boom gelegd, mogelijk in de hoop, dat het bevriezen zou en hij had het gevonden en beschermd. Hij had hem iet leven gered, en als hij zich verge leek met hen, die zoo tegenover een weerloos kind konden handelen, vond hij zichzelf volstrekt niet zoo slecht- De liefkozingen van een kind, de eerste die hij leerde kennen, hadden in zijn ziel snaren aangeroerd, die tot dus ver nooit geklonken hadden, en in zijn hart ongekende schatten onthuld. - Jij hebt dezelfde lijdensgeschiede nis als ik, zei hij tot hem daarom heb 'k je lief. Ik werk nu voor jou, en als je later groot en sterk bent, zal je ook den armen ouden man niet verlaten die voor je gezorgd heeft. Wij beiden zijn eenzaam, en daarom zullen wij bij elkaar blijven, altijd, altijd. Tijdtijdherhaalde de kleine, en uit de groote blauwe oogen scheen een belofte van altijddurenden vrede te stralen. De Eenoog kuste vol dankbaarheid de twee handjes en trachtte zichzelven voor te spiegelen, dat hij eenmaal een brave vrouw had bemind, lief cn goed, als Giacomino's lachje, en hij droomde van die verre, verre liefde. Hij drukte het kind zoo vast aan zijn borst, dat 't hem pijn deed en't begon te huilen. Nu wiegde hij het in zijn ar men, langzaam een zelfgevonden slui merliedje zonder woorden neuriënd, zoo dat zich de blauwe oogjes sloten. Het maanlicht viel door 't smalle dak venster op 't smalle kindergezichtje, maakte het nog teerder en bleeker niets verbrak de diepe stilte behalve het eentonige lied, dat Eenoog, zijn gedachten volgend, haast onbewust voor zich heen zoemde. Waarom had nooit iemand een vrien delijk woord voor hem gehad Dan zou toch alles anders geworden zijn. Eenmaal in zijn droeve jeugd was een lichtsche mer opgedoemd, dooh 't was slechts een vluchtige schijn geweestdan was het weer duisterder geworden dan tevoren. Zijn liefde was versmaad, en niets was hem gebleven dan woedende ijverzucht, haat tegen den begunstigden mededin ger en haat en teleurstelling hadden hem steeds verder gedreven op het pad der misdaad. Als iemand hem in den weg stond, had hij niet veel woorden verspild, maar naar het mes gegrepen en de straffen, die hem lange jaren van zijn vrijheid beroofden, hadden hem nooit verbeterd, integendeel slechter gemaakt. De ellen dige kornuiten hadden hem erkend als den meester, den slimste van allen de moeders hadden met zijn naam de kin deren bang gemaakt, en 't had hem verheugd, te zien, hoe alles, klein en groot, voor hem beefde. Menigmaal was ook de wensch bij hem opgekomen, zelf kinderen te hebben, doch enkel om ook hen op te voeden tot geesels der maatschapoij, wild en ruw als hij was. Maar thans, als hij naar 't kind zag, dat vredig in zijn armen sliep, gevoelde hij dat het hem onmogelijk zou zijn, ooit te zeggen 4wordt als ik was.» Wat was hij anders geweest dan een ongelukkig schepsel Geen oogenblik van echte vreugde had hij gekénd; zijn eenige troost was geweest, te zien, dat er ook andere ellendigen waren die als schapen leefden en niet als wolven. Doch ook wolven worden zwak, en oud, en dan storten de anderen, die tot dusver angst voor hen hadden, zich op hen, dreigend.... Maar al werd hij ook oud, wat hinderde dit? Had hij nu niet het kind, dat groot en sterk zou worden, op wiens jeugdige kracht zijn zwakke ouderdom kon steunen Een rochelen verbrak zijn gedachten- loop. 't Gezichtje van 't kind was gloeiend rood, kleine zweetpareltjes stonden op het voorhoofd, het ademde zwaar en bewoog zich onrustig in zijn armen. De Eenoog schrok hevig. Hij schudde het knaapje en riep Wat scheelt er aan, Giacomino? Giacomino opende wijd de oogen, hij stak de armpjes in de lucht en klemde zich dan krampachtig aan hem vast; uit den geopenden mond kwam de tong, dik en gezwollen. Wat scheelt je? herhaalde Eenoog, angstig, hulpeloos. Hij riep de buurvrouw, die dadelijk begreep, welke vreeselijken vijand den kleine bemachtigt had. Ga den dokter halen gauwl Bliksemsnel was Eenoog de trap af, op straat. Twee politieagenten die pas seerden, wilde hem ophoudenhij stiét hen terug en rende voort. De mannen vervolgden hem; hun signaal riep andere naderbij, ze haalden hem in, omsingelde hem. Hij vocht als een leeuw, als een waanzinnigedoch zij waren te talrijk... Nu begon hij te smeeken, dat ze hem lieten gaan, opdat hij Giacomino kon redden. Hij vroeg of een van hen de dokter wilde halen en naar zijn woning brengen, maar zij luisterden niet naar hem, doch trokken hem mee, en hij moest onderdoen voor de overmacht, met den blik van een waanzinnige, het schuim op den mond. Voor bet gerecht aangeklaagd wegens overtreding van het politieverbod en Het komt herhaaldelijk voor dat NEDtëlt- l,^NDSCHE WERKLIEDEN doo. berichten in rtü nieuwsbladen of door dam toe uiigaiorder agenten, soms met vcritre king van reisgeld voor ,1e heenreis naar Duitschland worden gelokt ten i,Phoeve van industriëele oudernemingen, terwijl bij aankomst ter plaaUc blijkt, dat «,ij niet ge buikt kunnen worden. Het is daarom geraden, ,|st die werklieden, alvorens op zulke berichten af te gaan, of zelf of door tusschenkorust van den Burgemeester hunner woonplaats zich wenden lot den Nederlandschen consul in destreek waar riie ondernemingen gevestigd zijn, om inlichlin- ppu om'rent vooruitzichten tot het bekomen vau *»rk,loonen en huurprijzen der woningen,aldaar. Op uitnoodrging van den Minister van Binnin- latidsche Zaken wordt de aandacht van belang hebbende hierop gevestigd. WAALWIJK, den 6 September 1907. De Burgemeester van Waalwijk Th. de SÜRMONT de BAS SMEBLE. Voortrf brengt de Burgemeester ter ken- iüTO*" nis (Ier werklieden, die naar het Koainkrijk Pruissen arbeid gaan zoeken, dat zij zich vóór hun vertrek daarheen van een NATION ALI- TEITSBEWIJS hebben te voorzien, hetwelk uan osvermogenden gratis wordt afgegeven. Omdat door de Nederlandsche Consulaten niet anders dan in zeer bijzondere gevallen geld voor de terugreis gegeven wordt, is het noodzakelijk iicb te voorzien van het uoodige reisgeld voor d« heen- en terugreis, Slechts gezonde werklieden in den ou- derdom van 16—40 jaren worden aargc- nomen. Het Gemeentebestuur van Waalwijk maakt bekend, dat door tusschenkora9i van den Hoog EdelGestrengeu Heer Commissaris der Koningin in Noord-Brabant is ontvangen het na»olgtude schrijven van den Heer Inspecteur der Staats- bosschen en ontginningen: Utrecht, 31 Augustus 1907. Aan den Heer Commissaris der Koningin in Noordbrabant. Voor eenige maanden mocht ik de aandacht van Uw ambtgenoot in dc provincie Limburger reeds op vestigeD, dat de Nonvlinder de ge vaarlijkste vijand der dcnnenboischen in BelgischLimburg is opgetreden. Thaus blijkt uit de Aug ïstus-aflevcring van het bulletiu de la Société Centrale Forestière de Belgique en uit eeo onderzoek, dat ik ter plaatse liet instellen, dat ook in de provincie Antwerpen blijkbaar in véél erger mate de nonvlinder is opgetre den. Bij bovengenoemd onderzoek is o. a ge bleken, dat ten noorden van de abdij te Postel ruim 900 H.A. dennenbosch steik zijn aangetast: plaatselijk liggen massa's doode vlinders rondom qs stammer), waarop zij hunne eieren hebben gelegd. Men is reeds bezig de sterkst g teisterde gedeelten, die zoo g"ed als kaal gevreten zijn te vellen. In de nabij de grens gelegen denrunbosscher, op het grondgebied der provincie Brab»nt zijn thans reeds vlinders aungetroffn en mogelijk zij tij ook reeds verder in liet Z O van Noord brabant verspreid, zij het ook spo adisch Zooals bekend is, is cere norivli»derplaag, die in korten tijd een buitengewoon groote uitbrei ding kan verkrijgen, slechts dan met kans op succes en zonder "al te groote geldelijke offers te stuiten, indien zij in haar aanvang wo dt opge merkt en bestreden. Daartoe gemachtigd dor r Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel neem ik de vrijheid U.H.E.G. mot het boven- itaando in kennis te stellen en in overweging te geven een eu ander spoedig ter kennis te willen brengen van de gemeentebesturen en tevens hunne aandacht te willen vestigen op de afbeel ding van den nonvlinder en de nonrupe op de vanwege het Staatsboschbeheer uitgegeven plaat #n hen te verzoeken, om, ingeval levende of doode vlinders, gelijkende op de afbeelding van den nonvlinder gevonden worden deze aan onder- geteekende op te laten zenden met eene korte mededeeling, waar zij werden aangetroffen. Hierdoor hoop ik in de gelegenheid te zijn na te gaan, of hier te lande ook reeds bestrijdings maatregelen genomen moeten worden. De Inspecteur voornoemd, (Geteekeud) VAN DISSEL. Waalwijk, 8 September 1907. Het Gemeentebestuur, De Burgemeester, Th. de SÜRMONT db BAS SMEELE. De Secretaris, F. W. VAN LIEMPT.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1907 | | pagina 5