Mummer 90. Donderdag 14 November 1907.
30* Jaargang.
i
i
Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
Eerste Blad.
I1THOOKOPVOLGIII6.
OE
Abonneert u op dit blad,
'S:
ANTOON TIELEE
Dit nummer bestaat
uit TWEE Bladen
HT
;ht,
V1LLBTÖW.
5-A
Uitgever:
1
BUITENLAND.
België.
Duitschland.
Engeland
z-
nl
mt
he
WAALWIJK. Telefoonnummer 38.
190
>ER8.
g 26
Dins-
land
ectie
land
ectie
een
nde
en
't of
lere
ven
d-
pie!e,
P. G
d. T.'
f^ver,.
C. St
's.-eri,
Karlij,
jdcri.
cchi.
Adrij.
!i Mir
n M. i
A. Blc
28 j„
-
aelia j
loom
>m 21
onda
T.J-V"-*r
en
Courant
- - - - v—wr.-iLl LilHMIPM I,"I 1 J - 9JfJ 1 1,1
Dit Bkd verse ijnt Woensdag- en Zaterdagavond.
Abonnementsprijs per 3 maandeu f0.~5.
Franco per post door het geheele rijk fÜ.90.
Brieven, ingezonden stuiken, gelden enz., franco te zenden aan den
Uitgever.
Advertsntikn 17 regels f 0.60 daarboven 8 cent per regel, groote
letters naar plaatsruimte. Adverteutiën Smaal ter plaatsing opgegeven,
worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en
advertenties bij abonnement worden specisle zeer voordeelige contracten
gesloten. Reclames 15 cent per regel.
set
en bi
er her
too
IJK
vvter
ie te
5 No,
aren
root
letei
lie;
Doali
ild.
19(1
K oop.
Dg
dagen
ran J,
alwiik
EN.
C!1
1908.
ppen
en i ng
08.
De heer Van Houten heeft in den
ongsten zijner nieuwe «Staatkundige
Brieven» een onderwerp ter sprake ge
bracht, dat, welke pijnlijke gevoelens de
behandeling er van ook moge wekken,
toch, ter wille van het groot nationaal
belang, onze aandacht moet bezig houden
de quaestie der Troonopvolging.
Zooals deze gewichtige zaak thans ge
regeld is, kan zij met reden bezorgdheid
wekken. Wanneer Nederland het ongeluk
mocht treffen, dat de laatste Oranjetelg
kinderloos kwam te overlijden, heeft wel
het Saksen-Weimarsche Vorstenhuis de
eerste aanspraken op den troon, maar
gelijk door mr. Van Houten wordt op
gemerkt, al weet men wie door de Grond
wet tot den Troon zal worden geroepen,
men weet nog niet, wie hem zal bestijgen,
daar een of meer eerstgeroepenen kunnen
weigeren of afstand doen- En de moge
lijkheid bestaat dan, dat een geheel
onbekenden prins of prinses uit den
vreemde de plaats komt innemen, welke
zoolang door de Oranje's werd bezet.
Dit vooruitzicht heeft om meer dan
één reden, zijn ernstige bezwaren en de
schrijver derStaatkundigeBrieven wenscht
dan ook bij de Grondwetsherziening in
nadere overweging te doen nemen de
vraag, of niet de noodige veranderingen
in de Grondwet moeten worden gemaakt,
om de uitoefening van er^pvolgingsaan-
spraken van vreemdelingen bij kinderloos
overlijden der Koningin afhankelijk te
stellen van goedkeuring der Staten Gene
raal, in dubbele getalen bijeen te roepen
en aan deze ook de bevoegdheid toe te
kennen, om alsdan èn over den Staatsvorm
èn over de keuze van een president of
stadhouder te besluiten naar gelang het
Staatsbelang hun alsdan zal schijnen te
eischen.
Voor dit denkbeeld valt ongetwijfeld
veel te zeggen. In den vollen zin geldt
hier het woord gouverner c'est prévoir.
Van „DE ECHO VAN HET ZUIDEN".
Het zou daarom zelfs wenschelijk kunnen
heeten deze gewichtige aangelegenheid
te regelen, afgescheiden van alle andere
herzieningsplannen.
In 1884 stelde men ter dezer zake reeds
een precedent. De laatste mannelijke
erfgenaam uit ons Vorstenhuis, prins
Alexander, was overleden en de opvol-
gings-quaestie kwam ter sprake. De toen
nog slechts vierjarige prinses Wilhelmina
werd toen vermoedelijk troonopvolgster
en Koningin Emma aangewezen als
Regentes voor het geval van minder
jarigheid van troonopvolgster (of troon
opvolger) bij 's Konings dood. Raadzaam
bleek toen ook een wijziging van art. 198
der Grondwet, luidende»Geene verande
ring in de Grondwet of in de erfopvolging
mag gedurende een regentschap worden
gemaakt.» Met het oog op een eventueel
langen duur van een regentschap, diende
de regeering met een bekwamen spoed
een ontwerp in tot wijziging van genoemd
artikel, waarbij het verbod tot verandering
in de Grondwet tijdens een regentschap
alleen tot de troonopvolging werd beperkt
Alvorens het jaar ten einde was, werd
deze herziening tot stand gebracht en
plechtig afgekondigd.
Een dergelijke partieele revisie onzer
Grondwet zou ook thans mogelijk zijn.
Zij zou niet veel tijd behoeven te kos
ten en, nu de Draagster der Kroon nog
jong en de kans op een nakomeling
schap uit haar huwelijk nog geenszins
uitgesloten is, niemand aanstoot kunnen
«reven.
»Wanneer«, dus luidt art. 19 der
Grondwet, bijzondere omstandigheden
eenige verandering in of eenige voor
ziening omtrent de orde van erfopvol
ging raadzaam maken, is de Koning
bevoegd daaromtrent een voorstel te
doen.
»De Staten-Generaal, daartoe in dub
belen getale bijeengeroepen, beraadsla
gen en besluiten daarover in vereenigde
vergadering.4
In elk geval hebben wij deie zaak te
beschouwen als een zuiver binnenland-
sche aangelegenheid- Terecht kwam Land
en Volk deze week op tegen een artikel,
door een Duitscher geschreven, waarin
werd beweerd, dat een herziening onzer
Grondwet, die de regeling der troon
opvolging zou wijzigen, revolutionnair
zou zijn en tekort doen aan de rechten
van hen, die krachtens de thans geldende
bepalingen als opvolger zijn aangewezen.
Zelfs werd met een gewapende tusschen-
komst gedreigd van »welmeenende buur-
vrienden».
Volkomen stemmen wij in met het
geen naar aanleiding daarvan, en van
sommiger meening ook ten onzent, door
L. en V werd gezegd
Indien wij niet vrij zijn om onze
Grondwet en onzen staatsvorm in te
lichten zooals wij dat verkiezen, heb
ben wij onze nationale onafhankelijk
heid goeddeels verloren. Erkennen
wij deze onvrijheid, dan geven wij die
onafhankelijkheid prijs.
Dit zal onder geen omstandigheid
mogen geschieden. Moeten wij onze
onafhankelijkheid verliezen, dan worde
zij ons genomen. Wij geven die niet.
Het gevaar voor het verlies onzer
onafhankelijkheid lijkt ons inmiddels niet
zoo groot.
Twee jaren geleden heeft Europa er
zich niet tegen verzet, dat Noorwegen
zich aan de unie met Zweden onttrok
en in volle vrijheid en onafhankelijkheid
besliste over de dubbele vraag ol het
land volgens monarchaal stelsel zou
worden bestuurd en wie de uitverkorene
voor den Troon zou zijn?
Dat de Noren volkomen gerechtigd
waren, deze beide vragen voor zich zeiven
en door zich-zelven tot oplossing te
bréngen, daarover was men het in Europa
algemeen eens. Eenmaal als zelfstandig
volk opgetieden en erkend, behoorde
de quaestie van den regeeringsvorm en
de keuze van den monarch ook aan dat
volk zelf te worden overgelaten. En nu
ware het toch al te dwaas, wanneer men
Nederland onder dit opzicht wilde achter
stellen bij het jongste der Europeesche
koninkrijken, alsof onze onafhankelijk
heid minder zou zijn, dan die der No
ren en de regeling van het hoogste
gezag in den Staat bij ons een zaak,
waarover het buitenland een beslissend
woord had mee te spreken.
Hier past het beroemde gezegde van
Gladstone: Hands offl C.
Naar verluidt, zal in het wetsontwerp,
waarbij de rechten van den fouvercin van
den Kongostaat aan België worden overge
dragen, bepaald worden, dat het kroondo
mein zal blijven bestaan, maar dat België
het zal ontginnen en 3 frs. per kilogram
kaoetsjoek zal krijgen. Da rest komt aan
de Kroon, die het voor varechillende wer
ken in België en den Kongostaat zal aan
wenden.
Het actief van de kolonie, waarvan de
schuld niet grooter moet zijn dan 80 milli-
oen frs., moet meer beloopen dan het ge
zamenlijke bedrag van de sommen, die Bel
gië heeft voorgeschoten.
Duitschland en de Nederlandseh Delglsehe
commissie.
Men weet, dat Frausche en Engelsche
bladen beweren, dat Duitschland den arbeid
der Nederlandseh Belgische commissie be
lemmert. Alleen door Duitschland zou belet
worden, dat die commissie een militair ver
bond tusschen de beide landen ontwerpt.
In een blijkbaar door de Regeering inge
geven brief uit Berlijn in de #Süddeutsche
Reichskorrespoudenz" staat nu het volgende
te lezen
„Een Engelsch blad heeft beweerd, dit
het alleen aan het drijven van de Berlijn-
sche Wilhelmstrasse te wijten is, als de in
Brussel vergaderde commissie voor een
Bclgisch-Nederlandsche entente het plan
van een militaire overeenkomst uit het
program harer werkzaamheden geschrapt
heeft.
Wij leggen dit verzinsel rustig bij de
reeds afgedane verdachtmaking van de
Brusselsche Matin", volgens welk blad
Duitschland tegenover den arbeid der com
missie duidelijk wantrouwen aan den dag
gelegd zou hebben. Daarvoor was en is er
werkelijk geen grond.
Wij blijven tegenover de pogingen van
de Belgische en Nederlandsche belangheb
benden om de economische betrekkingen
tusschen hunne landen te versterken, eerlijk
onzijdig. Uit een politiek oogpunt nemen
wij het den Nederlanders eu Belgen heele-
maal niet kwalijk, als zij een wakend oog
houden op elke poging om inbreuk te ma-
ken op hunne zelfstandigheid. Men za*
echter aftwei in Brussel als in den Haag
wel weten, dat men van Berlijn uit aan
geenerlei lastige eischen blootgesteld gewor
den is.
Duitschland wenscht in geval van een
Europeeschen veldtocht de onzijdigheid van
België en Nederland even onverbrekelijk te
kunnen eerbiedigen als in 1870/71. Zal dit
echter van alle zijden geschieden Die de
Frausche en Engelsche geschriften der laat
ste jaren gevolgd heeft, kan deze vraag niet
zonder meer bevestigend beantwoorden.
De manier, waarop in vele militair-poli
tieke opstellen het onzijdige gebied als
operatieveld tegen Duitschland behandeld
wordt, kon niet onopgemerkt blijven en zal
niet vergeten worden.
De door zulke geschriften opgewekte aan
dacht richt zich echter in geenen deele tegen
een toenadering tusschen België cn Neder
land zij geldt slechts het noch in deze
landen, noch in Duitschland, en naar te
hopen is ook nergens anders, in ernst ge
koesterde voornemen, om met ter zyde
stelling der onzijdigheid, België en Neder-
and in combinaties van hoogere politiek
te betrekken die den vrede en de onafhan
kelijkheid dezer staten in gevaar zouden
kunnen brengen,
Naar uit parlementaire kringen verluidt
zal den Duitseheu Rijksdag er voor geplaatst
worden om //Voorloopig// 1 30,000,000 m'jrk
aan nieuwe belastingen tc bewilligen om het
te verwachten tekort van 80,000,000 mark
te dekken en voor nieuwe uitgaven ten be
hoeve van vloot en leger.
III.
6)
Maar wist zij iets daarvan Hij lachte om
xijne dwaze vrees die voortsproot uit de on
rust van zijn eigen hart. Zijn gelaat werd weder
streng, rustig als te vooren, en als zij zich
omkeerde, zag zij den blik van haren oom
zeer strak op haar gevestigd. Hij hield een
geopenden brief in de hand terwijl hij tot haar
naderde. Hij scheen uitwendig bedaard, maar
in zijn binnenste martelden hem do wildste
aandoeningen.
Elsie, zei de graaf eenigszins spottend
tot zijne nicht, mag ik u verzoeken mij een
oogenblikje te willen aanhooren
Het meisje gevoelde zich onaangenaam aan
gedaan door den toon dezer woorden, maar
zij maakte een lichte buiging en wachtte eer
biedig zwijgend wat hij te zeggen had.
Deze brief, begon de graaf terwijl hij
eenen blik wierp op het schrift dat hij in de
hand hield, is van mijne zuster Elfrida, uit
Amerika. Gij kunt hem lezen, ging hij voort
haar vriendelijk den brief overhandigende,
want hij zal u alles verklaren, beter als ik
het met woorden vermag te doen. Maar ik
moet n toch voorop doen bemerken dat de
jonge vrouw, van wie er in gesproken wordt,
de dochter mijner zuster en alzoo uwe nicht
is. Zonder twijfel hebt gij vroeger van haar
hooren spreken. Hare moeder, gelijk u bekend
ie, trouwde mei een Amerikaan die, zoowel
in stand als fortuin, verre onder haar stond.
Met hem trek zij naar Amerika en oenen
langen tijd hoorden wij niets meer van hen,
daar hare bloedverwanten, omwille van haar
ongelijk huwelijk, haar verlaten hadden. Sinds
zij naar Amerika trok, zijn achttien volle
jaren verstreken. Over eenigen tijd ontving
ik eenen brief van Elfrida, in welken zij mij
mededeelde dat haar man overleden was aan
de koorts die de stad, waarin zij woonde,
Mieuw-Orleaus, teisterde. Zij deelde nog ver
dei mede dat zij eene dochter had van zestien
jaar, maar onbemiddeld was. Daar ik noch
twist noch tweedracht in de familie lijden kan
en werkelijk medelijden voor Elfrida gevoelde,
antwoordde ik aanstonds op haar schrijven,
sloot in het schrift eene ronde som gelds en
noodigde haar uit met hare dochter Daar
Engeland terug te komen. Deze uitnoodigiDg
heeft zij aanvaard de brief zegt het overige
Lees hem luid want waarschijnlijk wenscht
uwe tante ook den inbond ervan te kennen.
Doze laatste woorden bevatten tegelijk eene
vraag tot de gravin gerioht, die nu het fiere
hoofd neigde, ten teeken dat zij er in toestem
de naar de lezing van den brief te luistereD.
Elsie kwam met den brief aan het venster
staan en las met luider stemme
1 ,ieve Broeder,
Ik ben gelukkig uwe welwillende uitnoodi-
ging te kunnen aanvaarden. Morgen reis ik
dan met mijne dochter naar het oude lieve
geboortedorp naar wiens wederzien mijn hart
zoo vurig verlangt alhoewel ik hier, gedu
rende korten tijd, zeer gelukkig geweeBt ben.
Felicia, mijne dochter, is verrukt over haar
bezoek in Eugelaud. Zij ziDgt en speelt den
ganschen dag van vreugde voor de aanstaande
reis. Zij heeft een goed hartsoms wat wild
van karakter, heeft zij eene strenge bewaking
noodig. De kapitein, op wiens schip wij de
reis ondernemen, is een persoonlijke vriend
van mij en zoo gedienstig mij te verzekeren
ons te geleiden tot op het eiDde van onzen
tocht, zoodat gij u om ons voor onze aankomst
niet te bekommeren hebt.
Innigen dank voor uwe vriendelijkheid.
Uwe zeer toegenegen zuster,
Elfrida Howard.
Na den brief gelezen te hebben, heerschte
er een diep stilzwijgen. De graaf zoowel als
Elsie scheen niet zeer verheugd over de ont
vangen nieuwstijding, want beiden verlangden
niet de gewone rust en stilte van het huis
gestoord te zien.
Aan Mevrouw Grensville's gelaat kon men
niet bemerken welken indruk de brief op haar
maakte, en met welke gevoelens zij de aan
komst der jonge Amerikaansche te gemoet
zag, want haar gezicht droeg gelijk naar ge
woonte eene uitdrukking van de grootste
onverschilligheid Het scheen alsof zij vaD den
brief niets gehoord had of dat de inhoud er
van niet het minste belang voor haar ople
verde. Hare zachte klare stem brak het eerst
het stilzwijgen. Zij zeide
De jonge dame zal over eenige dagen
aankomen, Daar ik vermoed.
De oogen bleven ten gronde gericht en geen
trek veranderde in haar gelaat.
Ik denk het, antwoordde de graaf die er
ongeduldig uitzag. Waarschijnlijk komt zij
morgen of overmorgen daar de brief slechts
éénen dag vóór haar vertrek afgezonden is.
Wij zullen niet veel vreugde met haar hebben.
Had ik geweten dat het meisje zoo licht
zinnig is, zooals men uit Elfrida's brief beslui
ten moet, weet ik niet of ik wel zou toege-
etemd hebben dat zij hier komen Ik vrees dat
met hare tegenwoordigheid de Btille vrede van
het huis zal geschonden zijn, maar in alle geval
zal Arnold niet langer hier kunnen blijven,
zoo gauw de Amerikaansche zal aangekomen
zijn. Ilij moet reeds den avond harer aankomst
naar Dublin terug. Zijt gij ook van die ge
dachte niet Elsie
Gelijk gij wilt, Mylord, mij is het gansch
om het even, antwoordde het meisje bedaard.
Maar het zal onmogelijk zijn zich zoo te
gedragen gelijk gij daar zegt, zonder tegen do
wetten der 'beleefdheid te zondigen, zei de
gravin met zachtluidende Btem.
Het zou wellicht eene grove beleedigmg
zijn voor het vaderlooze meisje, moest om
harentwille, een lid van het huisgezin weg
gezonden worden. Denk dat zij de doenter
uwer zuster is en buiten u geeneu vriend bezit.
Zelden stelde de gravin zooveel belang in
eene zaak als nn, wat de graaf en Elsie ten
hoogste verwonderde. Maar dra moesten zij in
twijfel trekken of de geuite meeningen wel
uit belang voor het meisje voortkwamen, want
de uitdrukking van haar gelaat was kalm en
onverschillig.
Deze weinige woorden maakten toen op den
graaf een dieperen indruk als hadde een ander
uren lang, in bange bewoordingen, de zaak
van de wees ter harte genomen.
Uw wil zal mij een gebod zijn, ant
woordde de graaf, met een glimlachje zoo zacht
en vriendelijk, dat men hem in dit oogenblik
voor den welwillendsten mensch hadde geno
men. Doch uwe vermaning was niet noodig
om mij de plichten der wellevendheid te
herinneren. Ik ben overtuigd dat niemand in
mijn huis zich zoover vergeten zou, dat hij
henen mijner gasten in het minste hinder zou
toebrengen. Ik zou het niet dulden ook I
Hij nam de kleine blanke handen zijner
gemalin, bracht ze met teaderl eid aan zijne
lippen en verliet de kamer.
Elsie bleef eenige minuten aan het venster
staan kijken in den donker grauwen hemel,
dan verwijderde zij zich met de verschooning
hare vriendin Constance te gaan bezoeken
Eene zekere onrust, eene angstige kommernis
een duister voorgevoel wilde haar niet verlaten
als of er te Buchenholm iets akeligs moest
voorgevallen zijn.
Zij was verre van te vermoeden, dat de
arme ConBtance zich op dit oogenblik in het
geheime lleidehot, als eene gevangene van
haren oom, den graaf Grensville, bevond.
IV.
Elsie Liddon ijlde uit hare kamer, zij trok
aan de belkoord waarop een meisje verscheen
aan welke zij vroeg aanstonds een paard te
doen zadelen. Met haar trok zij haar rijkostuum
aan en daalde de trappen af terwijl zij hare
handschoenen toekneopte. Als zij de deur der
woonkamer voorbij ging, wierp zij eenen
vluchtigen blik op de gravin die nog in de
zelfde houding zat, gelijk zij ze verlaten had
„Hoe zonderling is tante Adeline toch 1
murmelde zij in zich zeiven.
Zij kwam in eene neveuzaal waarin ver
scheidene deuren kwamen. Die deuren stonden
open en zij vernam eene hevige woordenwis
seling. Zij herkende de stem van haren broeder
en die der huishondster, welke dikwyls in
kwade luim was. Eenige woorden die zij
vernam, zetten baar aan nader bytekomen en
1 te luisteren.
De aankomst te Portsmouth der ;/Hohen-
zollern" met de Duitsche keizer en keizerin
aan boord is tengevolge van zwaren nevel
zeer vertraagd. Eerst te halt twee Maandag
middag is het schip in Portsmouth binnen
gevallen. De prins van Wales, lord Roberts
en de Duitsche gezant wachtten de hooge
bezoekers op te half drie vertrok de trein,
die keizer en keizerin naar Windsor bracht.
Om halfvijf kwamen de hooge gasten te
Windsor, altijd nog in een dikken mist, aan.
Er werd hun een schitterende ontvangst
bereid. De burgemeester bood hun een adres
aan, waarop de keizer kort antwoordde. De
begroeting tusschen keizer Wilhelm, keize
rin Augusta Victoria, koning Eduard en
koningin Alexandra droeg een allerharte-
In de kamer heerschte de grootste wanorde
boeken, papieren en vele andere voorwerpen
lagon op den grond verspreid. Op de sofa lag
ean schoone jonge man uitgestrekt, een gestikte
muts op het welgevormd hoofd en naast .ïein
eene lange pijp waaruit hij dikke rookwolken
trok, die hem in eenen dichten nevel hulden.
Zijn lachend wezen en zijn lustig uitzicht
deden vermoeden dat hij goed gestemd was
cn eenig genoegem scheen te nemen in de
woordenwisseling met de vergramde huis
houdster.
Elsie wist dat deze den geeBt van orde
bezat en al wat ermee strijdig was, bekwaam
was haar kwaad te maken. Miss Roller --
zoo was haar naam had het voorrecht
bekomen, naar welgevallen, alles in en op te
schikken, waar en hoe zij het goed vond.
Dat alles is goed en wel, antwoordde
miss Köller ep de verschooning van den jon
geling, maar ik kan zulke ordeloosheid niet
dulden. Ik moet alle dagen uwe kamer op
poetsen. - Wat helpt het, eens den rug
gekeerd, ligt alles weder door elkander.
Maar waarlijk, miss Köller, sprak Arnold
daar op, gij zijt wat Btreng, ziet ge. Ik ben
zoodanig in de Grieksche schrijvers verdiept,
dat ik mij onmogelijk schikken kan naar de
regelen, gelijk gij het begeert. Wat zou Julius
Cesar daarvou zeggen indien ik mijnen tijd
met zulke prozaïsche bezigheden deorbiacht
Maar wat hoor ik daar riep hij ineens uit,
zijn gesprek onderbrekende
Elsie had zich niet kunnen inhouden luidop
te lachen, om de uitlegging die haar potter
van zijne levenswijze gaf Het gelukte haar
nochtans zich intijds rechts te verschuilen,eer
miss Roller aan de deur verscheen, en daar
dezo niemand gewaar werd, ging zij door d«
zaal terwijl zij tot zich zelve zei
Dat alias is zeer wel had men maar zoo
oneindig veel werk met die studenten niet 1...
Als miss Köller weggegaan was, trad Llsie
tevoorschijn uit hot vertrek wa"zy^oh
verscholen had en verliet het huis. Het rege
nen had eenigzius opgebonden, alleen viel er
nog een fijne Btofregen die door den hevigen
wind heen en weergejaagd werd.
(Wordt vervolgd.)