iNummer 86. Donderdag 3 November 1910 33fc Jaarg 9 Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Eerste Blad. NU DE OOGDEN VERJAREN. PALJAS ANTOON TIELEN, Dit nummer bestaat uit TWEE bladen BEKENDMAKING Uitgkveb: FEUILLETON WAALWIJK. Telefoonnummer 38. Hondenbelastin g. DeEcho van het Zuiden augslriiiUsflif Courant Dit Blad verschijnt Woensdag- en Zaterdagavond. Abonnementsprijs per maanden fü. 5. Franro per poat door het geheele rijk f 0.90. Brieven, ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. AdveetentiKn 1—7 regels f 0.60daarboven 8 cent per regel, grcotc letters naar plaatsruimte. Advertentiën Smaal ter plaatsing opgegeven, worden 2maal berekend. Voor plaatsing van een groot aantal regels en advertenties bij abonnement worden speciale zeer voordeelige contracten gesloten. Reclames 15 cent per regel. WAARSCHUWING. Zij die tot heden nalatig zijn gebleven in het voldoen der hondenbelasting voor het dienstjaar 1910, worden alsnog in de gelegenheid-binnen 8 dagen na dagteekening dezer hunne verplichting na te komen, zullende bij laoger verzuim na het verstrijken dezer termijn tegen de nalatige be lastingschuldigen vervolging worden ingesteld. Waalwijk, 29 Oct. 1910. De Burgemeester van Waalwijk, TH. DE SURMONT DE BAS SUEELE. In den cirkelgang der jaardagen krij gen ook de dooden hun beurt. De vier getijden met hun wisseling van leven en kleuren zijn voor ons, die in de klimming of de daling van den aardschen weg mogen gaan, voor alle dooden is één dag, een dag met wegstervend loover en zwakke kleuren met mat licht en kille lucht- Allerzielen. Zuiver en schoon glanst de idee van ons doodenfeest uit het woord, dat zoo'n weemoedigen klank uitruischt voor den gevoeligen mensch. Naar de zielen gaan onze gedachten, onze gebeden, naar de zielen hetbes'e en heiligste onzer doode geliefden. Naar het leven, het van ons verwijderde, bijna onbegrijpelijke leven der dooden. Het is hun dag gehéél. Voor de levenden een opgang naar het meerdere, dat het mindere schijnt voor de geloovigen een vereeniging met het onzichtbare, dat nabij is voor de twijfelaars een buiging voor het zekere, het absoluut-zekere, dat niet te ontken nen valt. En voor onze dooden een dag, waarop hun namen weer worden genoemd in de gemeenschap waarop hun daden weer worden herdachteen dag, waarop voor hen meer dan ooit wordt gebeden feestdag, waarop hun bloemen worden gebracht en kransen en lichten, als een verjaringshulde. Nu de dooden verjaren Alles wijktde jonkheid, het leven, de lach, de wilde beweging der alle- daagsche dingen, de bloemfestoenen der vreugde, de juichtonen der levenskracht, de symphonitén van den levenslust, en als de maan, die eenzaam, groot zacht-lichtend komt schuiven uit donkere nachtwolken, zoo komt nu uit het ver leden de herinnering aan Het mysterie, misschien welde tra gedie des levens. Nu de dooden verjaren, ziet ge in de eenzamheid hun lichtende figuren terug. De gelukkigen, die na een gouden jeugd, stil stierven als in vroom gebed. De engelen, zij die 's levens schaduw zijden en leelijken zelfkant nog niet hadden gezien- De wijze maagden, wier lamp brandde, hoog en schoon, toen de bruigom kwam. De anderen, als strijders, gehelmd en geharnast, wetend van geen einde, het zwaard in de hand. Die zagen een licht in de vecte hierbeneden, en het plotse ling mochten aanschouwen hierboven het eeuwige. En weer de andere - toch ook ge lukkigen die het leed gebogen had en het lijden verzwakt, die de ellende had geslagen en de wereldsche miserie gemarteld, die de schaduw had verkild en de lengte van den levensweg ver moeid, en die heengingen met een alijmoedig gelaat. De bewonderden, wier namen voort leven van geslacht tot geslacht. De eenvoudigen, aan wie in de groote wereld slechts een enkele meer denkt. De geliefden, o 1 de geliefden vooral die ge na hun verscheiden zijt blijven beminnen. Om wier heengaan ge nog wel in stilte eens even weent, nu de dooden verjareu Telken jare staat ge weer voor versche graven op den Allerzielendag. Het getal uwer dooden groeit, groeit- Als uw illusies ontvallen u de levenden, de vrienden, de bekenden- Ge wandelt in eenzelfden kring als de Dood- Het Leven brengt u telkens nieuwe gezellen, een ruimen kring rond u, de Dood gaat er doorheen als de hovenier die uit zijn bloementuinen plukt, wat hem lijkt. Het Leven plant, de Dood plukt. Plukt kostbaarders soms, neen vaak, dan bet Leven u nog planten kan. En op den grooten doodendag over ziet ge uw verliezen, of dan de No vemberzon nog met zachte veegjes licht de graven streelt, of de mist de welkende blaren der kransen verkilt, of de kou de rozen en chrysanten uwer ruikers verrimpelt, of de regen weenend neer- druipt op de kale aarde, of de wind een gedempte marche funèbre suist door de ritselende, nedervlinderende lovers Van «DE ECHO VAN HET ZUIDEN.' OF jf'êr-fóeiittoiK.v cuxh t)ew Jêusvefijk aCa-uD 19) k herhaal het nogmaals dat wij hier in .elang van den Staat moeten bandelen ^iie kleine formaliteiten over het hoofd zien Gy hebt immers wel het recht een jjiecialen kommissaris uit te zenden voor eene buitengewone zaak Denkt gij dat de koning of M. de Montbazon u dat euvel zouden duiden i Integendeelzij zouden 't goedkeuren en u gelukwenschen over uwe ge schikte tusschenkoniBtzij zouden u bedanken omdat gij er toe zoudt medegeholpen hebben om eene onoverwinbare hinderpaal tusschen Mej. Madeleine de Montbazon eu dien Paljas te hebben daargesteld De baron was bijna overtuigd door deze bewijsreden eu daarbij wist de ridder zoo goed en zoo behendig op alle zijne tegen werpingen te antwoorden, dat hij al meer en meer toegaf en eindelyk toestemde te doen wat de ridder verlangde. Hij zette statig zijnen bril op, nam een stuk papier met opschrift van het parket en schreef met bevende hand terwijl Rollac voordikteerde. «In naam des konings, «Wij, substituut van den prokureur des konings aan het Hof van Rouem, geven macht en bevel aan den heer ridder de Rollac, in zyne hoedanigheid van huitengewonen agent der Staatspolitie, den genaamden Bel phégor, bijgenaamd Paljas, goochelaar van beroep, aan te houden eu hem in te Bchepen op het eerste schip dat naar Amerika of een ander ver afgelegen land vertrekt Maar, gelukkig, niet velen zijn er van wie zooiets gezegd wordt, al zijn er misschien, meerderen, die het verdienen. De herinnering aan het goede blijft eu overleeft de herinnering aan het minder- goede immers altoos. Van de bloemen wordt meer gesproken dan van het onkruid. Echter wordt het intiemste des harten vandaag geuit, vandaag besproken nu de dooden verjaren Och neen, op den verjaardag komt men met geschenken met bloemen, feestwenschen, doch wat op 's harten grond ligt, wordt alleen tusschen vier oogen besproken Even min als de liefde is het lijden luidruchtig... Naar de zielen gaan uw gedachten, nu de dooden verjaren, en naar de graven, die ge kent en naar de kerkhoven, die ge ooit gezien hebt. Naar de zielen en de graven, die ge kent..,.- Wondere weemoed van dezen dag van biddende liefde. Wondere huivering van leed en herinnering en hoop, die op den Allerzielendag siddert over de wereld, siddert door de zielen der levenden, die staan voor het mysterie: Dood. Het is de geschiedenis van geslachten en geslachten, die op de zerken ge schreven staat. De kleine met kleine inscripties. De groeiende met mooier zerken. De grooten met grafkelders en soms indien hun familie den eenvoud m'ste, die haar had groot gemaakt, met luidklinkende fanfares op de graf kelders. De graven, die ge kent. Er zijn er zoovele, zoo ontzaglijk vele. Daar sluimert die den slaap des doods O wat een val was datDaar sluimert die den slaap des doods. O 1 wat een slag was dat 1 Daar sluimert die den slaap des doods. O 1 hoe gelukkig voor hem, dat hij de miserie des levens vaarwel kon zeggen. Daar sluimert die den slaap des doods. Er is niemand, die zijn verlies heeft gevoeld...., Niemand 1 Met dezen kunt ge wel véél medelijden hebben. Het is zoo treurig: een leven lang te kunnen werken, anderen te kunnen helpen, de maatschap pij al is het in het kleinste onderdeel te kunnen verbeteren en dan zóó heen te gaan dat niemand, niemand uw verlies voelt. Niemand het is zoo bitter weinig. Wel overvalt u de triestheid van rillerige emoties, als ge nu binnenkamers, terwijl de galmen der kerkeklokken door de stilte bromt, weer uwe herinnering laat gaan over de kerkhoven, die ge van uw leven gezien hebt. Ik weet niet, of het eenieder zoo gaat of het misschien ligt aan een afwijking van mijn waarnemingsvermogenvan mijn herinneringen aan dorpen en steden en landen behooren die aan de kerk hoven tot de scherpste. Van vele ge- voelige-platen zijn de lijnen der licht drukken vervaagd van deze alleen niet. En nu de dooden verjaren, zie ik ze alle weer terug, als goede oude bekenden. Onze Nederlandsche, zoo stil meestal en zoo veiheugend-eenvoudig, waar berkjes en treurwilgjcs groeien boven zerken en bronzen eikenloof met pur peren erica ligt samengestrengeld in de November dagen. Langs velen spoort ge heen, wanneer ge het land doorkruist ze zijn alle van eenzelfde type. Alleen de kerkhoven in Zuidelijk-Nederland, in Limburg vooral wijken daarvan af. Ook in Limburg worden op den avond voor Allerzielen de lichtjes gebrand boven de graven, ook daar hangt in den avond nevel een rose gloed, trillend over den doodenakker. Limburg ligt aan de grenzen der landen, waar de doodenvereering zich krachtiger uit dan bij ons. Aan de eene zijde, hoe lager ge komt, de groote mondaine vereering, de parade van rouwtoiletten, de drenlelbeweging van de groote boulevards voor een dag naar de kerkhoflanen verlegd, de weelde der bloemen-paleizen, de rijkdom der eiken- loovers en sparretakken als op slag neer geworpen op de zerken, zoodat inscrip ties en kruisen en al schuil gaan onder de vrachten groen en boeketten en de lucht vol hangt van de prikkelende geuren der najaarsgewassen Aan de andere zijde de vereering, die haar religieus karakter nog niet geheel verloren heeft. Zal ik daarvan nog schrijven In vorige jaren heb ik u Melaten beschreven, het Centralfriedhof van Keulen, den wonderen doodentuin, waarin het zoo heerlijk contemplatief wandelen is. Ik heb u het groote kerk hof van Diisseldorf beschreven, waar de groote artisten der Rijnlandsche schilder school begraven liggen, zeg beterde jlorieuse verrijzenis wachten en waar uit de grafmonumenten meer geest en wijsheid en overtuiging spreekt dan misschien uit die van alle Nederlandsche kerkhoven te zamen. O 1 ik zie weer den stillen, zwijgenden optocht der menigte naar de graven de bloemenslingers, die hangeu aan trams en rijtuigen, de rouwfloersen, waartus- schen de mist parels gehecht heeft, die schitteren in het kaarslicht, de brandende lantarentjes, die in grillige lijnen hangen gespannen van zerk tot zerk als een reeks trillende guirlanden van vlam metjes, de grootsche illuminatie der Todesfeier. En ik zie in het Zuiden, in de ge bergten van Beieren, waar de kerkhoven tegen de hellingen hangen, het rosse licht zweven als een mysterieuse ver schijning, hemelwaarts zwevende tan tomen. En in de Alpen van Zwitserland, wat moet het daar vreemd zijn op dezen dag 1 Het is er nu eenzaam, doodstil, niet eens zullen de horens nog schallen langs de rotslagen en groene weiden, de toppen der bergen zijn alweer zacht toegedekt met de schitterende sneeuwlagen... Ver laten zijn de wegen, waarlangs zoovele doodskruisen voor verongelukte reizigers staan, en alleen de watervallen schreien monotoon hun klagelijke zangen uit Aan een kerkhof, dat ik dezen zomer zag, denk ik, alsof er een mijner vrienden begraven is. Het is dat van Montreux Hoog boven de huizen met geranium versieringen en klimopslingers tegen de «Bevelen daarenboven aan alle daartoe verzochte personen, zoo voor de aanhouding als voor de inscheping, hulp en bijstand aan den drager dezes te verleenen." De magistraat herlas dit schrift met bevende stem. Is 't goed? vroeg bij. Ja, opperbest. Er ontbreekt nog slechts zijn handteekening. En terwijl de ridder hem nagenoeg door zijnen helschen blik begoochelde, stelde de magistraat zijn handteekening onder het bevel en sloeg er dan zegel van 't parket op, Alles is in orde 1 riep Rollac lachend, terwijl hij het papier spoedig opvonwde en in zijne portefeuille stak. Dank u, mijn waarde neef. Gij zult mij later op uwe beurt bedanken dat ik u. wat lastig ben gevallen. Hij nam aanBtonds afscheid en liet M. de Gourgemont gansch verbouwereerd en zelf verwonderd over zijne stoutmoedigheid. Ach indien mijne zuster dat wist mompelde de oude edelman de armen ten hemel heffend. Maar zij zal het niet woteD... En daarbij mijn neef heeft gelijk, de belangen van den Staat staan hier op 'tspel.. Verre van mij daarover te berispen, zal men mij bedanken... dat hoop ik ten minste... En terwijl de arme substituut aldus nadacht liep de ridder heel vroolijk en opgewekt naar «De Zwaan"zich de handen wrijvend over den goeden uitslag van zijne eerste onder neming. 's Anderdaags begaf hij zich van 's morgens aan 't werk. Voorzien van zijn mandaat en van twee welgevulde beurzen werd hij door den kapitein van den r-Jenn Henri" en door de bazin uit «Den Driemaster" goed ontvangen. Het was hem niet moeilijk hen beiden te overtuigen dat Belphégor, onder het bedrieg lijk uitzicht van eenen goochelaar, een zeer gevaarlijk man was die, 't kostte wat kost, geheimzinnig moest aangehouden en weggevoerd worden. Boven de helft der beloofde som welke hij de bazin op voorband ter hand stelde, gaf hij haar nog een üescbje, waarvan zij zich op zekeren oogen blik en Daar gegeven aanduidin gen moest bedienen. XVI. De herberg, «De Driemaster", was niet ver van het strand gelegen op den hoek drr Charettestraat en der Vicomtóstraat. Boven de deur stak een grof nagemaakte driemaster uit. Het was avond. Een dunne lichtstraal schemerde door de morsige ruiten, voorzieD van roode gordijnen Belphégor bleef met zijnen zoon voor de herberg staan, die eerder eene kroeg dan eene herberg was. Het sloeg aebt ure. Hij was op het pnnt de klink op te lichten om binnen te treden, toen opeens de deur geopeDd werd en doorgang liet aan eenen man die zeer haastig scheen en den goochelaar zelfs tegen 't lijf liep. Pas op en kijk uit uwe oogen zei deze. De man was slecht gekleed en droeg eene slaapmuts op het hoofd, gelijk al de zakdragers der haven. Hij keerde nauwelijks het hoofd om en antwoordde op de woorden van Paljas met een dof gegrom, gelijk eenen vloek. En hij verwijderde zich al waggelend. Paljas hechtte weining belang aan die ge beurtenis en trad de herherg binnen. Bij het schemeren van eenige roestige lampen zag men rond de tafels, te midden van bijna ondoordringbare rookwolken, talrijke verbrui kers zitten die er een helsch lawaai maakten. Het waren meeBt allen matrozen van ver schillende landen, zakdragers en kalfate- raars. De ee ne speelden met de kaarten of de dobbslsteenen, de anderen spraken over handel of waren eenvoudig aan 't twisten. Allen zonder onderscheid, dronken cider met brandewijn gemengd. Verder in de zaal troonde achter de scheukbank de bazin van den huize, mad. Paméla Lemire, een diklijvige vrouw, die voorzeker moest schoon geweest zijn, in den tijd dat zij de Godin der Rede voorstelde op de groote feesten van het Opperwezen. N n was zij weduwe, maar geenszins ontroost baar, en zette den handel voort van haren man die zeer jong gestorven was om te veel met zijn kalanten te hebben meegedronken. Geene herberg aan de haven was zóó bezocht, als de hare. Alhoewel zij nu reeds gezet van jaren was, vond men haar nog bevallig on meer aanhalig dan de andere herbergvrouwen uit de buurt het volk hield veel van hare openhartige handelwijze, hare gemeenzaamheid en vooral Viin bare grove kwinkslagen. Zy had veel weg van een vischwyl en tevens van eene oude marketenster. Zij oefende op hare kalanten een zeker gezag uit, had nooit politie in hare Herberg noodig en wierp zonder omzien de twist zoekers zelve op straat. Het gebeurde niet zelden dat zij in vecht partijen tusschenkwam en hare vuist deed zich voelen gelijk een man. Eene stevige, blozende, normandische deerne, welke zij tot meid gekozen had, stond haar moedig ter zijde. Dien avond was de kroeg vol volk. Elkeen den goeden avond, zei Belphegor toen bij binnentrad en beleefd zijnen hoed afnam. En hij voegde er aanstonds bij Groet het gezelschap, mijnheer Jacquinet, Zijne onverwachte verschijning wekte ieders nieuwsgierigheid op. Mad. Paméla scheen zich daaraan niet te storen en den man van het hoofd tot de voeten bekykend, riep zij van achter bare schenkbank Wat komt gy hier doen, gy daar met uw vastengezicht Paljas kon met moeite door het volk dringen en de schenkbank bereiken- Madamede bazin, zegde hij, eenigszinB onthutst door dit zonderling onthaal, ik heb de eer u mijne hulde te brengen en n de toelating te vragen eene kleine voorstelling te mogen geven aaD het dettig gezelschap dat hier vereenigd is. Goed antwoordde de herbergierster Wat kunt ge zoo al verrichten? Ik kan in de hand lezen, da toekomst voorspellen, de kaaxteu leggen, goochelen, alle soorten van kunstgrepen en toeren doen en mijn afstammeling:, mijn toekomende eri- genaam, dien gy hu>r ziet, volgt moedig de voetstappen van zijnen vader... Reeds lang genosg gebabbeld, onderbrak weduwe Lemire, laat na eens zien wat gy kunt. En zich tot de kalanten wendend. Hola 1 gij daar maakt eens wat plaats voor den barakspeler. De drinkebroers schoven wat dichter bij elkander, zoodat er te midden der herberg eene opene plaats was. Zij hadden bet allen op die bnitengewone vertooning gemunt, want «In Den Driemaster" zag men gewoonlijk niet meer dan een onden liedjeszanger of eene lierBpeelster. Paljas kloek bijgestaan door zynen kleine, wilde ook ieders bewondering en goedkeuring uitlokken en dacht de schoonste toeren uit om zijn publiek te verlustigen. Als goochelaar was het hem niet moeilijk die matrozen, meeBtal ongeleerde, onwetende menschen, te verwonderen, maar het was voor al door zijne krachtoefeningen, als hercuul, dal hij de toejuiching verwierf van al die lieden die uit hoofde van bun beroep zeiven de spier kracht boven alles bewonderden. Kortom, de bijval welken hy verwierf, overtrof zijne verwachting eu toen Jacqninet «de kleine kajuitjongen" gelijk de matrozer hem noemden, de rondgang deed, ontving eeu goeden etniver en bracht eene schoont som aaD zijnen vader. j Deze was eenigszins buiten adem en droogdt het zweet van zijn aangezicht, terwijl de aan wezigen zijnen laatsten toer bespraken, du bestond in eenen man op eenen stoe gezeten, met uitgestrekte armen in de hoogti te steken... M 't Is warm, hein vriendschap, zei Mad Pamélazondt ge geenen teug cider drinkeD om u te ververschen Wel Madame de bazin, eene goede teuj cider is altijd welkom, antwoordde degooche Zet n daar neer met uwen knaap, ik zal i zelve bedienen. De herbergierster ging naar de kelder ei bracht eene volle krnik cider op, die zij oj tafel zette. (Wordt vervolgd

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1910 | | pagina 1