De Portierster van AlfortYille I „NOORD-BE. AB AND''I Katholieke Universiteit. FEUÏLLETOÏÏ Gemeenteraad, Maatschappij van Verzekering op het Leven NUMMÊR J& woensdag u $ËPY&Mfi&R mi i. In alle R.K. kerken enz. is Zondag het navolgende mandement afgekondigd: „Wij, Katholieken van Nederland, die „thans leven, gaan weldra heen, om „ons bij den Oppersten Rechter voor de „eeuwigheid te verantwoordendie „Rechter zal niet verzuimen ons te „vragen, wie wij na ons achterlaten, „om het katholiek geloof in ons vader- „land waardig te vertegenwoordigen". Zoo spraken, niet lang na het herstel van het geregeld kerkbestuur in deze landen, onze Doorluchtige Voorgangers, om hunne geloovigen te wijzen op de zware verantwoordelijkheid, die zij voor het opgroeiend geslacht droegen met name wat betreft het onderwijs. Zij hebben aan de Katholieken van ons vaderland de beginselen voorgehouden, om hen op te wekken, een echt katho liek onderwas, in zoover het bestond, te benutten, in zoover het nog ontbrak te helpen tot standbrengen en te be vorderen. Hun woord is begrepenhet is eene leuze geworden en een program van krachtige actie. Lagere scholen verrezen alomde inrichingen voor middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs nemen steeds in aantal toe. Dezelfde ernstige woorden, die onze Voorgangers in het bestuur van Christus' Kerk in Nederland tot uwe vaderen hebben gericht, meenen wij te moeten herhalen voor u, B. G. Want hoeveel wij ook, dank meer dan vijftig jaren arbeid en strijd van onze edelste mannen, van al onze Katholieken, priesters en leeken, mochten bereiken, er ontbreekt nog één onmisbare schakel in onze onderwijsorganisatie, één instelling van het allergrootste ge wicht, die de kroon moet zetten op al ons werk voor het vrije onderwijsde katholieke universiteit. De beginselen, door de Doorluchtig Episcopaat in het mandement van 1868 vooral met het oog op het lager onder wijs ontwikkeld, gelden voor het onder wijs in zijn geheelen omvang, ook voor het middelbare en het hoogere, ja, in sommige opzichten op de eerste plaats voor het hoogere of universitaire. Het onderwijs houdt op iederen trap verband met den godsdienst. Het doet dit zoowel om het onderwerp, dat be handeld wordt, als om den persoon, die het geeft, maar nergens geldt dit zoozeer als aan de universiteit. Dit onderwijs immers omvat ook de godgeleerdheid en de wijsbegeerte, die zich onmiddellijk met de groote wereld en levensvragen bezighoudenvele andere wetenschappen, die daar onder wezen worden staan met deze vragen in het nauwste verband en enkele, die er slechts eene meer verwijderde be trekking mede hebben, komen, om de diepte von het onderzoek, toen met die vraagstukken in aanraking. Uit den aard der zaak dus zal dit onderwijs anders gegeven worden door 'n geloovige, dan door een ongeloovige, anders door een van „De Echo van het Zutdetf'. Telet. 38. WAALWIJKSCHE EN LANGSTRAATSCHE COURANT. Uitjrave: Waalwljkuche Stoomdrukkerij An toon Tieten Tdegr.-Adrea ECHO. Katholiek, dan door een niet-katholiek Niet minder dan bij het onderricht zal de levensopvatting van den hoogleeraar naar voren komen bij den zoo ge- wenschten omgang met zijn studenten. Uit dit alles volgt, vooreerstdat de opleiding aan eene universiteit, die niet is opgebouwd op katholieken grondslag, voor den katholieken student groote nadeelen meebrengt, omdat hij daar den invloed en de warmte zijner eigen levens overtuiging mist; vervolgens: dat hem daar niet zelden ernstige gevaren zullen dreigen. Meer dan voorheen heerscht immers in wetenschappelijke kringen een geest van ongeloof. Wanneer nu de hoogleeraar omgeven is van een glans van groote, soms schitterende weten schap, zullen ook door hem verkondigde stellingen, die voorspruiten uit zijne niet-geloovige levensbeschouwing, al te licht worden aangezien als uitkomsten van wetenschap Dit gevaar is des te ernstiger, omdat de universiteit niet slechts tot doel heeft bestaande weten schap mede te deelen, maar ook wil opleiden tot zelfstandig onderzoek m. a. w. den student wil maken tot een man, die persoonlijk voortbouwt op de grondslagen, door het universitaire on derwijs gelegd. Zijn deze grondslagen aangetast door een niet-geioovige, of ook door eene niet-katholieke, levensbe schouwing, dan zal de afgestudeerde dikwijls in heel zijn verder leven de gevolgen daarvan ondervinden. Maar, B. G., de vrees voor deze ge varen, hoe gewettigd ook, komt slechts op de tweede plaats. Zij veronderstelt de liefde tot de waarheid en.deze heilige liefde dringt ons bovenal tot stichting eener eigen universiteit. Gods Wijsheid en Liefde heeft den mensch het natuurlijk licht der rede geschonken. Volgens het woord van den Meester ontsteekt men echter geen licht om het onder de korenmaat te zetten, maar men zet het op den kandelaar om te schijnen voor allen, die in het huis zijn. Als bezitters van het licht der rede zijn wij verplicht het onze bij te dragen tot vermeerdering van die natuurlijke menschelijke kennis, waaraan de maat schappij voor hare ontwikkeling behoefte heeft en waarvoor de universiteit het machtigste middel is. Daar worden niet allen reeds verworven uitkomsten van wetenschap medegedeeld maar daar wordt tevens gearbeid om nieuwe verove ringen voor de wetenschap te maken. Nieuwe velden worden ontgonnen, on gekende streken doorvorscht, het terrein van het menschelijk weten stap voor stap uitgebreid. Dit is op zichzelf iets heerlijkshet is een der voornaamste middelen om het plan Gods te verwezenlijkendat de mensch koning zij over de zichtbare schepping en door de ontwikkeling van zijn geest heerschappij voere over de dingen dezer aarde. Hielden wij ons daarbij afzijdig, lieten wij dat waarheids- onderzoek uitsluitend aan anderen over, dan zouden wij een ernstigen plicht verzuimen. De Kerk heeft dit nooit ge daan. Zij heeft steeds ook de ongewijde 35). wetenschappen bevorderd en geëerd als een der edelste goederen der mensch- heid. Uit haar schoot is de universiteit voortgekomen en misschien werd het hooger onderwijs nooit met zooveel geestdrift gevolgd als in de eeuwen, dat de Kerk het openbare leven bezielde. Met de stichting der R. K. Universi teit hopen Wij dan ook in hooge mate het deelnemen der Katholieken aan de beoefening der wetenschap te bevorderen. Voorzitter. De heer Segeren moet bij de vaststelling van de notulen blijven. Srraks, bij de rondvraag, kan u over dat huis beginnen. Ik zie de noodzake lijkheid niet in waarom dat u bij de vaststelling van de notulen hierover moet spreken. Segeren. Mag lk ook Voorzitter. Hebt u nog aanmerkingen op de notulen. Segeren. Neen, maar mijeheer Scherp had ik gaarne geantwoord, 't Staat toch zoo dur, zoo kraaiachtig, als ik dat niet mag. Scherp. Ik laat me niet beieedlgen en zeker niet door een mijnheer Segeren. Voorzitter (hamerend). Heeren, hlet- over nu gezwegen. Timmermans. Mag ik, mijnheer de Voorzitter, nog even het woord. Voorzitter. Ais u bij de vaststelling van de notulen blijft, anders niet. Timmermans. Ik wil alleen maar op merken dat het voor den Secretaris on mogelijk is om alles woordelijk neer te schrijven wat hier gezegd wordt. w»nt dan zouden de notulen iopiaats van een bladzijde of 6 wel 25 en meer worden. Bovendien geloof Ik ook dat voel wat hier gezegd wordt beter ia dat 't niet in de notulen wordt opgenomen. Hierna worden de notulen vastgesteld. AAN DE ORDE: 1. Vaststelling verordenlog van de kmring van waren. De Voorzitter meent dat het ontwerp, zooals dat voor de leden bi] de stuk ken ter inzage heeft gelegen, voldoe1 Opgericht WAALWIJK. Verzekerd Kapitaal Reserve 1843; 25.586.757 3.113.7o7.— Ma jaargang. Prijs der AdvertenUto. 20 een! per regel; minimum t 1M. Reclames 4* cent per regel. can alle door de Regeering gestelde eischen. Het is een model dat aas de pract'jk is getoetst en door de Gezond heidscommissie is goedgekeurd. Wordt zonder w^zlglng aan te brengen vastgesteld. 2 Herziening van de verordening op de Hoades-belasling. Voorzitter. Reeds meermalen Is het verlangen altgesproken om de honden belasting eens te herden. We hebben oss thans een model aangeschaft, dat waarschijnlijk heel wat beter zal zijn en waardoor men tegen alle onwillige betalers en ontduikers, beter kan optreden. De heeren zullen het zeker wel hebben ingezien. Voor gesteld is om voor een luxe hond f 3 te laten betalen, en voor een waak- of werkhond f 2. Honden, jonger dan 2 maanden worden vrijgesteld. T mmermans, Dikwijls wordt wel veel geklaagd over de hooge belasting, maar hier zou ik niet zoo bang zijn om de belasting van luxe honden waf ho.vger te stellen. Er loopeo hier in Geertmidenberg zooveel bonden los, dat men gerust voor losloopende honden f 5 mag stel len en voor hoeden dia eenigen dienst moeten verrichten f 2 te behouden. Het is m. i. absoluut geen overbodige weelde als f 5 voor een luxe hond wordt betaald. Scherp. Ik vrees dat de financiën der gemeente daar niet veel mee vooruit zullen gaan want drie gulden zal men nog wei betalen maar vijf gulden nier, zoo dat er heel wat honden zullen worden opgeruimd. Ik geloof daarom dat bet aiet in het voordeel van de gemeente zal zijn. Timmermans. Er loopen er hier toch zoo ontzettend voel, dat nr gerust heel wat kunnen worden opgeruimd na men dan nog evenveel ontvangsten zal hebben. Segeran. Voor een luxs hond f 5,— te betalen is niet to veel. Ai ruimen se dan wat op, het Inkomen zal dan toch herzelfde blijven. Meijers. Dan mag ook nog wel wor den vastgelegd in de verordening dat diensthoadea niet los mogen loopen, dan moet tegen de houders proces verbaal worden opgemaakt. Tak. Mij komt f 5 toch wel een beetje hoog voor. Wel is waar is het een luxe maar ik vrees toch dat er zeer veel honden zullen worden opgeruimd. Ik zou f 4 willen stellen. Een gulden minder of meer gaat veel schelen, want als men nee gulden meer moet. betalen zal men tit nog doen, maar twee guldeo niet meer. Daarom geef ik den heer Timmer mans in overweging zijn voorstel te «Uzigen dan kan ik het ondersteunee. Meijers. f 5 Is niet te veel. Ge moet het groote verschil eens nagaan als men *a Breda loopt of hier. Als men er In Breda 3 tegen komt, dan heeft men er hier al zeker 100 zien passeeren. Be halve dat die honden dikwijls veel last veroorzaken, heeft men er ook heel wat uil van. Timmermans. Ik zie geen enkele reden 'm mtio voorstel te wijzigen f5 Is (Wordt vervolgd), Dit blad verschijnt WOENSDAG- EN ZATERDAGAVOND bonnementsprijs per 8 maanden 1 1.25. Franco p. post door het geheele rijk 11.40. Brieven, Ingezonden stukken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. w ECHO het zuiden, DERTIGSTE HOOFDSTUK. „Doodeenvoudig eene vennootschap met dien Amerikaan. Gij hebt verstand en on dervinding. Gij zijt een bekwaam en vol hardend werker... Gij zoudt u in de fabriek een positie van den eersten rang kunnen verschaffenOverigens heeft de Ameri kaan een aardige dochter zooals gezelf reeds gezien hebt. Zij zal een vorstelijke uitzet krijgenMen kan het nooit weten, neef. Slechts zij die niet durven, komen nooit vooruit. O! Ware ik een mijnheer als gij!... Terwijl hij zoo tot den valschen Paul Harmant sprak, staarde Ovidius hem niet zonder eenigen argwaan in de oogen. Op dit oogenblik had Jacques den hoed afgenomen om zich het parelende zweet van het voorhoofd te drogen. De gewezen meesterknecht van den heer Labroue onze lezers zullen het nog niet vergeten hebbenhad met een tinctuur, bij een coiffeur te Parijs gekocht, het haar ge verfd. Men weet ook dat dit verven van tijd tot tijd moet herhaald worden, want daar de haren steeds doorgroeien, beginnen zij van lieverlede aan den wortel hunne na tuurlijke kleur weer te toonen. 't Was reeds vijf dagen geleden, dat Paul Harmant het haar geverfd had. Eene rood achtige lijn begon zich langs het hoofd af te teekenen, terwijl overigens het haar een prachögaa zwarten glans hadden. Ovidius had een doordringenden blik, en deae bijzonderheid was hem dan ook niet ontgaan Van het hoofdhaar ging zijn blik naar den baarddoch hier viel niets bijzon ders op te merken, want Jacques Gérard was pas geschorendit verzuimde de ge wezen meesterknecht geen enkelen dag. Ovidius was in gedachten verzonken, j „Bij alle duivels der hel," riep hij uit. „Wat moet ik er van denken? Neef kleurt zich de haren. En Paul Harmant was toch donker bruin toen ik hem vroeger kende. Het is toch niet mogelijk dat zijne haren thans rood zijn geworden. Wat heeft dat te beteekenen? 't Wordt al dwazer en dwa zer! Die zaak behoort toch opgehelderd te worden." Jacques was niet meer op zijn gemak. Dat onderhoud scheen hem te lang te duren. „Kom neef," zeide hij, Ovidius Soliveau de hand biedende, „wij zullen elkander zeer spoedig wederzien." „Gaan wij op zulke droge wijze afscheid nemen? vroeg de laatste. „Dat schijnt mij. wat al te kaal. Laat ons eens klinken en te zaam een graantje pikken. Ik heb het recht niet aan het buffet eerste klasse te komen, doch niets kan u weerhouden van een be zoek in onze eantine. KomKomWees niet al te fier! Zijt gij gereed?" „Ja" antwoordde Jacques die niet durfde weigeren. „Uitstekend! Gij zijt een kranig kame raad Ovidius nam zijn gewaanden neef mede en leidde hem naar de eantine. Het verder onderhoud duurde echter niet lang. In plaats van een glas cognac zooals So liveau voorstelde, dronken zij een flesch Bordeaux en daarna trok Jacques zich te rug, voorgevend dat het tijd was voor het diner. Terwijl hij zich naar de eerste klas be gaf, sprak hij tot zich zelf: „Ik heb het gevaar getrotseerd en nu ge loof ik, dat de man twijfel heeft omtrent mijn indentiteitIk moet trachten dien ellendigen kerel mij door een droevig lot in den weg geworpen, door alle middelen aan mijn persoon te binden. Een zeer ern stig gevaar bedreigt mij van zijne zijde. Zoo hij spreekt, ben lk verloren". Jacques daalde In het salon neder, waar, zooals naar gewoonte, Jacob Mortimer en de blonde Noemi zich bevonden. GEERTRUIDENBERG. Openbare vergadering van den Raad lezer gemeente op Vrijdag 16 September des voormiddags ten 10 uur. Voorzitter Edelachtb. heer Mr. Allard. Ongeveer 10.15 uur opent de Voor zitter de vergaderingaanwezig alle leden. De notulen der twee voorlaatste ver gaderingen worden voorgelezen. De heer Segeren zegt op de eerst gelezen notulen eenige aanmerking te hebben. Gaarne zou hij alsnog zien, dat In deze notulen weidt opgenomen dat hij bij de bespreking over het grond bedrijf er op heelt gewezen, dat het beter was den grond te verkoopen in de diepte en nier. Jj de breedte. De tijd, gaat spr. voort, zal het leeren wat de ziel van he: grondbedrijf is ge weest. Wordt dat niet anders, dan wordt het waardeloos. Aan den waterkant is het neusje van den zalm en het overige is zoowat waardeloos. Voorzitter. Dus U wil de notulen daarmede nog zien aangevuld. Segeren. Ja. Ik heb het toen heel langzaam naar voren gebracht. Het tweede punt, waar ik over heb gesproken, is, dat Burg. en Weth. het recht niet hebben om de gebouweo te assuradeeren. Dat moet de raad doen. Ook dat heb ik niet in de notulen ge- noord. Wil U er dat ook nog bijvoegen. Ik heb er toen nog op gewezen dar heel dat assuradeeren ia strijd met de wet is. Dat huis is door mijnheer Scherp erzekerd en waar moet dat heen als dat maar wordt toegestaan. Dan zal men wel steeds :^a voor het koopen aa hulzen en het bouwen daarvan, wast hoe meer er dan komen, hoe mëer men kan verzekeren. Scherp. Ik ben geen assuradeur. U zit me te beleedigcn. Segeren. Alsjeblief. Ik ben uog niet uitgesproken. Het is in strijd met de wet, zie maar naar art. 12 van de ge meentewet en ik betwijfel dan ook of een maatschappij, wanneer er eens brand zou komen, zou uitbetalen. Ik zou graag zien dat dit thans boven in da notulen wordt vermeld en ook dat ik er in de vergadering van Burg. en Weth. over heb gesproken maar daar sta ik alleen, want collega Scherp is het met den Voorzitter altijd zoo eens dat tk daar niets kan uitrichten. En om ver antwoord te zijn wij: ik er hier maar eens op, want tegen zulk een werk ben ik sterk tegen. Schep. U zegt dat lk dat huistegen brandschade verzekerd heb, maar dat is niet waar. Ge moet je, alvorens iemand re beleedigen, eerst eens beter op de hoogte stellen. Ovidius dacht ook na over hetgeen hij vernomen had. De oude meesterknecht had zich niet ver gist, toen hij veronderstelde dat Soliveau ernstig was begonnen te twijfelen. Deze twijfel, of, beter gezegd, deze arg waan was nog zwak, doch kon zich vaster vestigen om eindelijk gevaarlijk te worden. De Parijzer werkman had tweemaal bij den zoogenaamden Paul Harmant een zon derling gebrek aan geheugen bespieddit echter zou hij gemakkelijk vergeten hebben; zoo daarna de geverfde haren zijn argwaan niet versterkt hadden. „Wat is'Paul toch veranderd!" mompel de hij met groote stappen op het dek voort- wandelend, terwijl hij een sigarette tus- schen zijn lippen hield. „En hoe is het toch mogelijk, dat zijn geheugen zoo kort is? Hij herinnert zich aiet meer, dat ik een machi nist Hen en wij hebben toch steeds hetzelfde ambacht uitgeoefend? Hij kent Pietje niet meer, dat zoo dol op hem verliefd wasEn hij kleurt zich de haren die rood zijn, wan neer hij ze niet zwart verft. Ja, ja, ik heb maar al te goed gezienOp mijn ee.rewoord Dat is zonderling! Zeer zonderling. En zoo hij zich eens mijn neef niet was? Zoo hij den naam van Paul Harmant slechts heeft aangenomen, van mijn neef die te Genève overleden isMaar welke reden zou hij kunnen hebben om zoo te handelen? Dat begrijp ik niet. Ik wilde hem wel eeus aan 't praten krijgendoch hij is zoo geheim zinnig en dat bevalt mij in het geheel niet. In zes jaar heeft hij fortuin gemaakt. Dat is nog al kras!... Ik weet wel dat zoo iets gebeuren kan, inaar dan is het toch een bij zonder buitenkansje. Ik zal alles nader on derzoekeu. Men moet de gelegenheid niet laten ontsnappen, zoo zij zich presenteert." Op dit oogenblik ontmoette hij op het dek een man, reeds op jaren, die een taschje over den schouder droeg. „Ziedaar de gezochte gelegenheidging Ovidius voort een begeerigen blik op het taschje werpend. „Ik heb reeds gezien wat er in is, minstens zestig duizend franken in goud en bankbiljetten. Zoo ik maar een goed middeltje wist te vinden om den riem door te snijden, den inhoud in mijne aakken te doen overgaan en dan het taschje in aee te werpen! Dan kon ik ook eerste klasse reizen, sigaren van vijfentwintig cent roo- ken en mij kleeden naar den laatsten smaak De drager va het taschje ging op dat oogenblik Ovidius voorbij, die beefde als een riet, doch geene beweging maakte. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Ovidius rolde een nieuwe sigarette, en schudde het hoofd en hernam „Ik zou wel eens willen weten welk bui tenkansje neef gehad heeft. Wat mag hij toch uitgevonden hebben om zich er zoo in eens er boven op te werken? Dat moet wel de moeite waard zijn." Eensklaps stond hij stil bij twee perso nen, die op gedempten toon spraken en op eenigen afstand gezeten waren, nabij den buitenwand van het schip, op het achter dek. De eene was een Canadees met koper kleurig gelaat, gekleed in zijn eigen lands- costuum, de andere een jongman van vijf en twintig jaar ongeveer. De Canadees scheen heel wat ouder te zijn. Zijne haren begonnen te grijzen en zijn wangen waren reeds ingevallenzijne oogen schitterden koortsachtig in hunne holten en geheel zijn lichaam scheen door stuipachti ge trekken bewogen te worden. In de band hield bij een flesclije dat eene goudkleurige vloeistof inhield. De jongeman een Frasnch dokter, die for tuin ging zoeken in Amerika, sprak tot hem „Gij zegt dan, dat gij reeds langer dan 10 jaar door de koorts verteerd wordt, en om ze te bestrijden hebt gij niets anders dan dit drankje?" „Ja, dat is zoo," antwoordde de man in het Fransch, eene taal die in Canada druk gesproken werd, „en aan dit drankje ben ik mijn leven verschuldigd. Zoo de koorts toeneemt gebruik ik vijf of zes druppels en dit is voldoende om de ziekte eenigszins te stillen de zwakte gaat er van over." „Wat is dat dan voor een vocht?" „Een afkooksel van planten, die bij ons in de bergen gevonden worden." „Kent gij den naam dier planten?" „Ja, doch alleen In mijne moedertaal." „En hoe heet het drankje?" „Het heeft verschillende namen. Het wordt ook al waarheids vocht genoemd." „Waarheidsvocht," herhaalde de jonge dokter. „Wat heeft dat te beteekenen?" „Dat heeft betrekking op een der eigen schappen van dit afkooksel." „En wélke is die?" „Zoo men een lepel van deze vloeistof ge bruikt, met wijn, bier of brandewijn ge mengd, overprikkelt deze mengeling de her senen in zulke mate, dat een voorbijgaande ijlhoofdigheid intreedt, die nu eens langer, dan eens korter duurt, somtijds slechts en kele minuten, doch ook wel ooit een uur. Zoolang deze krankzinnigheid duurt, wordt men er toe gedrongen het verledeae en het tegenwoordige mede te deelen, zijne innig ste gedachten te openbaren, doch zoodra de invloed van den drank over is, herinnert men zich niets meer van dit. alles. In mijn vaderland wordt de mensch die beschuldigd is in eene belangrijke aangelegenheid gelo gen te hebben, genoodzaakt een lepelvol van dit mengsel in te nemen. Zoo wordt hij ten prooi aan eene onweerstaanbare ijlhoofdig heid, hij spreekt zonder het te weten en be kend zijn leugen, zijn fout of misdaad. Zie daar waarom mijn drankje waarheidsvocht genoemd wordt". „Dat is zeer zonderling" zeide de jonge dokter. Ovidius luisterde aandachtig toe, zonder echter den schijn daarvan aan te nemen. Geen woord ontging hem van hetgeen de Canadees mededeelde. „Bij mijn leven, ja" zeide hij, dat is zeer zonderling, maar niet nieuwIk keu reeds lang het drankje van den oude. Te Parijs op den boulevard kent men alles. Toch wil de ik wel een lepelvol van dat. drankje heb ben. Ik zou er mijn goede neef van laten drinken; een uitstekend middel ona te ver nemen, waarom zijne harem van kleur zijn veranderd en tevens om te vernemen hoe hij zoo ineens fortuin heeft gemaakt In eet! woord ik zou dan bekend worden met zijn leven en dat zou mij .zeer goed tfe pas ko men."

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1921 | | pagina 1