Eerste Blad. S De Portierster van Alfortyille. I „NOORD-BE, ABAND"! WAALWIJK. I n Dames van Waalwijk en Omstreken Stoom wasscherij „DE LELIE". Rath Neemt proef bij Co,, Verhel. Dit nummer betaal nit TWEE bladen Stoomwasscherjj „Het Groenewoud" GEREGELD MAANDAG WAALWIJK Uit ons Parlement. zen FES :Rr Uit de Pers. FEUILLETON Zij die zich vóór 't va gend kwartaal op ons blad abonneeren ontvangen de tot dien datum ere>ij- nende nummers GE TI8 AS, 0.0( Maatschappij van Verzekering op het Leven NüMMfiR m. ZATERDAG IQ DBüEMBRiR'1921. «B «XUHfAHflL Dit blad verschijnt WOSNSDAG- IN ZATMRDAGAV OND. bonnementsprljs per ft maanden f L25. Franco p. post door het geheele rijk 1 L4i. Brieves, Iaiiwaéu stukken, getden franco te zenden aan den Uitgever. Teief. 38 WAAL WIJ KSCHE EN LANGSTRAATSCHE COURANT» Uitgave: WaalwQksche Stoomdrukkerij AntoonTlelen TelegrAdresECHO. Prijs fier Advertentffin: M cent per regel; minima»» t 1.M i 41 oeat aar De rracht-auto der komt 9641 eiken tot het thuisbezorgen en ophalen dar wasschen. A. KNEGTEL, Tilbüig. Yraaft Prijscourint. Vracht gratis 930 vG. IAS Werkeloosheid en haar bestrijding. Spoorweg toestanden. Het aantal Kamerleden en hun salaris. Stemplicht vervallen. Enkele wetsontwerpen. „De werkeloosheidsvraag verandert absoluut van karakter. In de plaats van eerj maatschappelijk verschijnsel wordt Tfl, het een stuk verzekeringstechniek". Teekent deie verklaring, ze moge dan jnet een andere bedoeling uitgesproken z|n, niet de huidige ontreddering van ons maatschappelijk leven? De werke loosheid geen abnormaliteit meer, hoog stens seizoen-verschijnsel, maar een 'lift voortdurende toestand en zoodanige uit breiding „dat de bestrijding tot een stuk 19l| verzekeringstechniek moest worden" i li Gver ^eze bestrijding wordt het blijk- IJl baar langzamerhand een periodieke strijd tusschen den heer Van den Tempel en Flftri regeer'ng- was oolc beer Kolthek, die, begeerig naar beide kanten een houw te doen, dit schamper op merkte. De heer Van den Tempel zal er zich door uit het veld laten slaan. De 2028 bestrijding ligt hem blijkbaar na aan het hart. En als verleden jaar had hij ook oopei 11. Fi* 61). nu weer een reeks vragen geformuleerd over den rijkssteun de ter bestrijding uit te voeren werken, de maatregelen die de werkloozen voor het pauperisme te bewaren enz. Uit de antwoorden der beid,e betrok ken ministers, die van binnenlandsche zaken en die van arbeid bleek, dat langs twee kanten steun verleend wordt en bestrijding der werkeloosheid plaats heeft, zoowel door de regeering recht streeks als door middel van de werke loosheidsverzekering. Werkverschaffing, zoo meende minister Ruys de Beeren brouck, diende voorop te staan. Was die wil mogelijk, dan moest aan werke- loozenkassen steun verleend worden. En ging dat niet, dan moesten steun regelingen voor werkeloozen gemaakt worden. De steun op die wijze verstrekt, was niet gering. Ze bedroeg circa f 80.000 per week. In 25 bedrijven waren steunregelingen voor werkloozen. Door 152 gemeenten werden bijdragen ver strekt Alieen aan Tiel en Tilburg waren de gevraagde bijdragen geweigerd. Aan de laatste gemeente om formeele redenen ea aan Tiel, omdat de finantieele toestand der gemeente ze niet noodig scheen te maken. Regel was, dat 50 pCt. van het bedrag door het rijk gegeven werd. Qehuwde werkeloozen konden zoo in totaal 39 weken steun genieten en wel 24 weken volgens de regelingen door binnenlandsche zaken gemaakt en 15 voor rekening van de werkeloosheid verzekering Ongehuwden, bij hun ouders inwonende, van binnenlandsche zaken 12 weken en ongehuwden die kostgangers waren 18 weken. Voor in uitvoering zijnde werken ondernomen ter werkeloosheidbestriiding was boven dien in totaal f 1 606.700 subsidie gege ven en voor werkverschaffing bij het staatsboschbeheer was 7 ton beschikbaar gesteld. De uitkeering aan de werklooze Veenarbeiders was niet verlaagd, wel hadden verlaging in de bedoeling ge legen, De heer Van den Tempel bleek echter door deze mededeelingen nog niet vol daan. Hij, zoowel als de heer Sannes, die in 't bizonder voor de veenarbeiders opkwam, wier lot hij de hoogst treurige schetste, en de heer Wijnkoop dienden moties in, die meer steun en meer werk verschaffing vroegen, maar allen ver worpen werden. Naast deze interpellaties waren het vooral de toestand bij onze spoorwegen en de samenstellingen der Tweede Kamer, die onze volksvertegenwoordi gers bezig hield. De eerste werd uit voerig besproken bij de behandeling der Waterstaatsbegrooting. En het wa^ vooral de heer Braambeek, die daarbij het woord voerde en er tegen opkwam, dat de directie, toen de minister, ge schrokken van het tekort van 15 millioen over het 1ste halfjaar, overleg met de organisaties aanried, dit zoo had opge vat, als zou de minister loonsverlaging en verlenging van diensttijd gewenscht hebben. Hij wees er op, dat het tekort ook gedeeltelijk zijn oorzaak heeft in het teit. dat verschillende kosten als kosteloos postvervoer enz. op het bedrijf drukken, die eigenlijk geen bedrijfs- onkosten waren en dat feitelijk -ook de plicht tot onderhoud van den weg ver keerdelijk wordt opgelegd, vaarwater en landwegen voor de concurreerende binnenschipperij, voor auto-vervoer en door het Rijk worden onderhouden. Maar daarnaast gispte hij ook de slechte administratie, verkeerc tarieven enz. Verder vroeg hij vertegenwoordiging der verschillendë organisaties in den Loon- raad naar gelang van haar sterkte. Met dit laatste verzoek bleek ook de heer Hermans het eens, die als onderlinge verstandhouding der organisaties even zeer als de verhouding tusschen directie en personeel niet erg schitterend vond en op benoeming van een directeur van den arbeid door een personeelraad aandrong. Er werden verder tal van wenschen uit gesproken zoo voor beter veevervoer, een dubbele lijn tusschen Leeuwarden en Meppel, Betere organisatie van den diensttijd, betere subsidieëring voor de trammaatschappijen enz. Ook de be grooting van arbeid bracht allerlei wen schen naar voren, over arbeidstijd, vrouwenbescherming enz. en een motie van den heer Oud, verzoekende geen nieuwe ambtenaren meer te benoemen. Het amendement van den heer Troel stra tot vermeerderin van het aantal Kamerleden, dat hij op 200 gebracht wilde zien, maakte deel uit van de behandeling der grondwetsherziening. De heer Drion had een soortgelijk amendement ingediend, waarin alleen het cijfer 200 door 150 vervangen was. Beide heeren waren van meening, dat de positie van het parlement verbetering noodig had en dat die door vermeerde ring van het ledental verkregen zou worden. Die vermeerdering toch zou de deskundigheid der Kamer verbeteren en versterken en een andere werkwijze mogelijk maken, waarbij detailkwesties engamendementen naar commissies zou den kunnen verwezen worden zooalè dat in andere landen gebeurde en lang durige discussies daarover in de open bare vergadering overbodig werden. De heer Troelstra wees er daarbij op, dat ons parlement het kleinste van alle is en de De heer Drion bracht in herin nering, dat oorspronkelijk verband ge legd was tusschen de groote der be volking en het aantal kamerleden, De meerderheid der Kamer bleek echter niet voor het plan te vinden. Ook over het salaris derKamer-leden dat voortaan f5000 zal zijn, werd ge debatteerd. De heer Braat vond f 1500 genoeg en de heer Rutgers f 2500een amendement Beumer maakte aan den stemplicht een einde. Verschillende kleine wetsontwerpen werden nog zonder of na geringe dis cussie goedgekeurd. En de Pensioen wetten voor land- en zeemacht werd op voorstel van den heer Wijk enkele veranderingen gebracht. Het Alg. Handelsblad (lib.) schrijft naar aanleiding van een aandrang uit werkgeverskring in een door het blad geplaatsten brief van den secretaris eener werkgeversvereniging tot heffing van een tijdelijken valuta-bijslag op ingevoer de Duitsche goederen Wij vormen en vormden in Nederland een arbeidsgemeenschap, waarin de menschen voor elkaar werkten. De pro ducten van ieders arbeid werden voor het overgroote deel in Nederland ver kocht. Hij, die produceerde en verkocht, verdiende geld en kon op zijn beurt koopen en een ander aldus in staat stellen sok te produceeren en geld te verdienen. De economische ontreddering maakt thans, dat al die slimme menschen wèl gaarne in Holland willen verkoopen, doch liever in Duitschland koopen. Maar zij, aan wie wij, slimmelingen, willen verkoopen, redeneeren juist zooHet Opgericht 1843; Verzekerd Kapitaal Reserve 26 099 999.- 3165 341- gevolg is dat niemand verkoopt, dat niemand geldt verdient, dat de Neder- landsche industrie stil staat en Neder land met snelheid verarmt. Als die ver arming nu maar snel genoeg gaat, zal een geleerde economist ons vertellen komt ailes terechtdan dalen de ioonen of daalt de waarde van het geld in Nederland vanzelf en moeten wij in Nederland wel weer zeiven gaan produ ceeren, daar Duitschland ons slechts verkoopen wil, slechts zoolang voor ons werken wil, als wij in staat zijn contan te betalen. En intusschen kruisen de Nederland- sche werkers, kruisen de Nederiandsche regeerders en wetgevers de armen over de borst en wachten gelaten de prachtige oplossing af, dat ailes met onze industrie weer in het reine komt, omdat wij in het buitenland geen krediet meer hebben. Niemand zal meenen, dat dit de beste gedragslijn is. Maar het is wel merk waardig, dat er niets en niets gebeurt om een beteren weg uit het moeras te vinden. Ja, wij lezen zoo nu en dan iets van een commissie, die bijeen wordt geroepen om te beraadslagen en metter tijd advies uit te brengen. De commissie voor de economische politiek heeft zoo waarlijk op een Zaterdagmiddag ver gaderd. Resultaten van die vergadering zijn niet bekend. De regeering zelve schjjnt volkomen blind te zijn voor de groote gevaren, die de nationale welvaart, ons econo misch voortbestaan bedreigen. Dezelfde cynische onverschilligheid voor de be langen van de industrie, die geen 10.000 kiezersstemmen achter zich heeft, waar over men bouleeren moet, heeft zij ge toond bij de behandeling van de zoo ernstige en gedocumenteerde klachten tegen de 45-urige werkweek (of moeten wij zeggen werk-zoo-nu-en-dan-week de onverschilligheid, die men steeds bij deze regeering kan vinden bij zaken, die geen direct verband met partijpolitiek en verkiezingscampagne hebben, wordt ook thans aan den dag gelegd, nu tal van bronnen van het volksbestaan drei gen te worden vernietigd. Wij weten wel, dat het vraagstuk niet gemakkelijk is, dat een werkelijk bevre digende oplossing zeer moeilijk te vinden is. Maar is dat voldoende reden om heelemaal niets te doen Wij zien de bezwaren van bescherming, van hooge invoerrechten want daarop komt feitelijk het hierboven gedane voorstel neer zeer goed in. Maar in deze zóó abnormale tijden zijn middelen van zelf verdediging gerechtvaardigd, die in ande re tijden onvoorwaardelijk zouden zijn af te keuren Diegenen, die principieele vrijhandelaars, die ook thans tegen eiken beschermingsmaatregel door bescher mende invoerrechten zijn, zeggen ons niet wat dan gedaan moet worden om bescherming te geven aan ons nationale 5 I)Ë ECHO VAN HET ZlK\, id- mn ,JDe Echo van het Zuiden' „GIJ wilt spreken van den WelEerw. Hear pastoor Laugier, dien Ik hier heb opgevolgd. Die ls in het droevig oorlogsjaar ©verled®» en ik ben reeds hier van af 1871." „Kendet gij hem?" „Zeer weinig. Maar toch heb ik de eer ge had hem twee of driemaal tegen het eude Kijns levens te zien." „Hij had eene zuster?" „Ja, die is geringen tijd voor hem ever- leden?" „Voedde die zuster niet een kind op? „Ja, haren zoon, naar men mij geeegd heeft". „Mijn zoondacht Jeanne huiverend. En op luiden toon voegde de ongelukkige er bij, alle moeite inspannend om hare» a»gst te verbergen: „Weet gij wat er van dat kind geworden ia? Om dat te vernemen ben ik naar Qhevry gekomen." De pastoor schudde het hoofd. „Daaromtrent kan ik u niets naders ver klaren," antwoordde hij. „Toen ik beult kwam nemen van deze pastorie, heb ik wel hooren zeggen, dat de zoon van de zuster dee pastoors hier gekomen ls om de begrafenis vaa zijn oom bij te wonen, doch da» oek weer onmiddellijk met een vriend des over ledenen is vertrokken. Anders weet ik niet»." „Kent gij den naam niet van dien vriend" „Neen, ik heb hem nooit gehoord." „Misschien kent hem de burgemeester?" „De burgemeester is zeven en twintig jaar ond. Hij waa destijds nog op school." „Maar de vroegere burgemeester?... Die ran 1861?" „Is reeds lang overleden. Twee anderen zijn hier reeds na hem in betrekking ge weest." „De dienstmaagd van pastoor Laugier?" „Is voor den pastoor gestorven." „De zuster des pastoors wai eene weduwe, niet waar?" „Ja". „Hoe heette haar man?" „Zoo ik dit ooit geweten heb wat ik niet geloof dan heb ik het thans vergeten. „Is zij te Chevry gestorven?" „Ja, geloof ik." „Dan moet haar naam geboekt staan in 4e kerkregisters en ook in die van den bur- geriijke|i standdan moet die naam te vin den zijn op een grafsteen „Vroeger, jadoch gedurende den oorlog is alles vernield. Hier is herhaaldelijk ge vochten. Het gemeentehuis met het drievier de gedeelte des dorps is toen de prooi der vlammen geworden. De kerkregisters wer den geplunderd en de grafzerken zijn door bommen en granaten vernield." „Dan krijg ik niets te weten!" zuchtte Jeanne bitter en op wanhopenden toon. Al die vragen der vluchtelingen hadden eindelijk eenige verwondering gewekt in den geest des pastoors en weldra groeide zelfs deze verwondering tot wantrouwen aan. Jeanne's hevige ontroering werd van oogenblik tot oogenbltk beter zichtbaar. „Welk machtig belang spoort u dan toch zan om al die namen te weten te komen?" vroeg de priester op elk woord nadruk leg gend. „Hebt gij een persoonlijk belang in dit alles?" Jeanne voelde eene huivering over al hare 1 Hlomaten. Zij was al te verstandig om niet te be- rijpen, dat de pastoor wantrouwen begon 5 koesteren. „Ik kan niet openlijk optreden," dacht zij ..Ik ben reeds veel te ver gegaan." En zich dan tot den priester wendend, die ar met een vorschend oog gadesloeg, sprak zij! „Ik heb 't u reeds gezegd, mijnheer pas toor, 't is niet voor mij, dat ik u ondervroeg. i<e vriendin die mij tot u gezonden heeft, had mij boo dringend gesmeekt alle pogingen aan te wenden om eenige Inlichtingen, hoe ge ring ook, omtrent het kind te verkrijgen... Ik wenschte den naam der zuster van pas toor Laugier te kennen om zoo ook den naam van haren zoon te vernemen." „Er is dan iemand, die er een groot belang in heeft dien zoon weer te vinden? Wat be helst die belangstelling?" De toon, waarop deze woorden werden ge sproken, toonde duidelijk genoeg, dat het wantrouwen des pastoors nog steeds toenam. „Dat weet ik niet," antwoordde zij ver legen. „Men heeft mij eene opdracht gedaan. Ik heb mij van mijn plicht gekweten. Zie daar alles". „En ik weet niets anders dan hetgeen ik u gezegd heb. Verneem eens nader in het dorp. Misschien weet men u daar beter in te lichten dan Ik in staat ben te doen. God mo ge u vergezellen, mijn kind ACHT EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. De priester verliet de sacristie en ging naar huis, Jeanne ter prooi aan de groot»te ontroering achterlatend. De arme vrouw viel tegenover het priester koor op de knieën. „Mijn GodMijn Godstamelde zij, de handen gevouwen ten hemel verheffend. „Vruchteloos zoek ik, doch niets, niets kom ik te weten. Het ongeluk vervolgt mij over al!... De priester, een man van liefde en van liefdadigheid, mistrouwde mij, toen hij mijn angst bemerkte en mijne vragen hoorde, waarvan ik het ware motief niet mag doen kennen „Sta ik op om anderen te gaan ondervra gen, zooals ik hem ondervraagd heb, dan zul len ook zij wantrouwend tegen mij opzien, en zij die in hunne ziel niet de zachtmoedig heid koesteren des priesters, zullen luide hun argwaan uiten, en dan ben ik verloren! „Wat moet ik doen?" „Almachtige God, God van goedheid en rechtvaardigheid, help mijbid ik u. Geef mij raad en geleid mijne wegen „Duisternissen omringen mij... Toon mij den goeden weg „Een man heeft aeen kind mede naar Pa rijs genomen, dat men het neefje noemde van Pastoor Laugier. Dit kind moet het mijn» zijn. De zuster de» pastoor» van Che vry heeft mij beloofd over hem te zullen waken en zijne tweede moeder te zijn... Zij zal woord gehouden hebben. Doch hoe moet ik nu mijn zoon in het groote Parijs terug vinden? „Ga ik tot personen, die in staat zijn mij eenig antwoord te geven, dan lever ik mij vrijwillig aan de gendarmen over. Dan roep ik hun toe: Ik ben Jeanne Fortier, de vluch telinge van Clermont!... Neemt mij gevan gen!... Ik had aan dat alles niet gedacht! Ik zuchtte naar de vrijheid en nu ik de vrij heid verworven heb, kan ik er geen gebruik van maken. Ik moet mij in de schaduw ver bergen. Even als een en twintig jaar gele den zoekt men mij, volgt men mijn spoor... Weder zal ik de prooi der politie worden, der gevangenisO, dat ls verschrikkelijk verschrikkelijkWaarom ben ik niet krank zinnig gebleven?" Jeanne drukte haar gloeiend hoofd tus schen belde handen en snikte dan luid ge durende enkele oogenblikken. „Welnu," hernam zij dan eensklaps, het hoofd verheffend, „ik geef mij toch nog niet overwonnen! Uit het diepste der duisternis sen, waarin ik gedompeld ben, zal ik den blik om mij heen wenden! Ik zal mijne on derzoekingen voortzetten en God zal mede lijden met mij hebbenDe Heer zal mij bijstaan „Mijn zoon moet te Parijs zijn... Te Parijs zal Ik hem gaan zoeken, zoodra ik weet wat er van mijn dochter geworden is! Dan stortte Jeanne een vurig gebed, en dat gebed schonk haar nieuwe kracht en nieu wen moed. Getroost verliet zij de kerk. 't Werd schemerduister en ijskoud. De ontvluchte van Clermont keerde, niet tegenstaande sneeuw en barre koude, te voet. naar het station Brie-Comte-Robert terug. Des avonds om 9 uur was zij te Parijs. Zij bleef in de omstreken van de Bastille om d»« anderendaags reeds vroeg den trein naar Jolgny te nemen, waar, zooals wij we ten, de kleine Lucia vroeger bij eene min was besteld. Zij gebruikte een zeer eenvoudig maal in een hotel van minderen rang, waar zij ook den nacht doorbracht Men liet Jeanne hare kamer vooruitbeta len, doch eischta overigen» niet» van de vrouw, die er als eene boerin uitzag. Zelf» vroeg men haren naam niet. Des anderendaags ging Jeanne bij kei krieken van den dag naar het Lyon-statlon, waar zij plaats nam in een trein, die naar Bourgondlë vertrok. Te Joigny aangekomen begaf zij zich on middellijk naar de woning der weduwe Fre- my, de voedster, welke zij twee en twintig jaar geleden baar dochtertje had toever trouwd. De moeder wist zeer goed, dat zij daar de vrouw niet zou vinden; de brief toch, dien zij van Clermont aan dit adres had geschre ven, was zooals wij weten, als onbestelbaar teruggekomen, daar de persoon voor wie het schrijven bestemd was, niet kon worden ge vonden doch zij hoopte in het kleine stadje inlichtingen te verkrijgen, die haar va» dienst zouden kunnen zijn. Men zal zich licht een denkbeeld kunnen vormen van de ontmoediging, die zich van hare ziel meester maakte, toen zij ontdekte, dat de armzalige hut niet meer bestond. Op dfe plaats, waar de schamele woning gestaan had, verhief aieh thans een aanzien lijk huls met een groet» fabriek daarnevan. Toch scheld» Jeann» aan »n w»ndd» Mek tot eene vrouw, die als portierster fijmst deed. „Eene inlichting, madame, zoo Ik u ver zoeken mag „Wat wenscht gij?" „Hoelang bestaat dit gebouw reeda?" „Zes jaar." „Zljt gij van Joigny?" „Neen, maar ik woon toch reeda twaalf jaar hier." „In dit gedeelte der stad?" „Ja." „Hebt gij niet eene weduwe Fremy gekend, bij wie kinderen werden uitbesteed? „De weduwe Fremy... Ja die herinner ik mij zeer goed. Hier op 4e plaats zelve stond eens hare woning. Maar zij ls reeds lang dood;... ten tijde van den eorlog Is zij ge storven." „Had zij geen zoon?" „Ja, een ellendeling. Hij h»eft hek geërfde eigendom verkocht" „Woont hij nog te Joigny?" „Ja, op bet kerkhof." (Weeit verv»lgt>.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1921 | | pagina 1