Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
De Portierster
van Alfortville
EERSTE BLAD.
Gemeenteraad
FEUILLETON
„NOORD-BRABAND"
NUMMER 3
WOENSDAG 10 JANUARI 1923
46e JAARGANG.
WAALWIJKSCHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN.
Telefoon No. 38. Telegr.-AdresECHO
2)it nummer bestaat uit fwee
Bladen
183).
farrrpI^WAA LW K
DOOP. ERVARING STERK.
Oe Echo van het Zuiden,
Waalwijksche en langstraatsche Courant,
Dit blad verschijnt
WOENSDAG EN ZATERDAG.
Abonnementsprijs per 3 maanden 1.26.
Franco per post door het geheele rijk 1.40.
Brieven, Ingezonden stnkken, gelden ens.,
franco te «enden aan den Uitgever
UlTGATi:
Prijs der Advertentl8n
20 cent per regel; mlnlmnm 1.60.
Reclames 40 cent per regel.
Bij contract flink rabat.
Advertentiën moeten Woensdag en Vrijdag
des morgens om uiterlijk 9 uur in ons bezit
zijn.
VRIJHOEVE-CAPELLE.
In de op 28 December 1922 gehouden ver
gadering van den Raad dezer gemeente, die
met 1 Januari 1923 beeft opgehouden zelf
standig te bestaan, heeft de Burgemeester,
de Heer C. H. L. V. Valter als zoodanig af
scheid genomen.
Zijn Ed. Achtb. heeft bij die gelegenheid
het volgende gezegd
„Met het einde van dit jaar zal Vrjjhoeve-
Capelle opgehouden hebben ce bestaan als
afzonderlijke gemeente.
Artikel 133 van de gemeentewat geeft den
aard van het overgangstijdperk nan van 3
oude, tot één nieuwe gemeente.
Dit artikel luidt als volgt;
„Wanneer de wet een vereeniging of split
sing van gemeenten heeft bevolen, blijven
de bestaande plaatselijke verordeningen,
ambtenaren en machten in de vereenigde
of gesplitste gemeenten voortduren, tot zij
door andere volgens de wet zijn vervangen.
De wet die de vereeniging of splitsing be
veelt, verordent de noodige maatregelen ter
verkiezing van den nieuwen Raad".
De wet en de maatregelen tot vereeniging
van onze gemeente met Capelle en Sprang,
komen zoo op 't laatste tijdstip tot stand,
dat veel thans nog onzeker ishet staats
blad waarin de vereenigingswet wordt af
gekondigd heb ik nog niet gezien.
Een burgemeester van de nieuwe gemeen
te is, voorzoover ik weet, nog niet benoemd.
En of zoodanige benoeming in de laatste
dagen van deze maand of in de eerste van
Januari 1923 of later zal plaats hebben, weet
ik .ook niet met stelligheid.
Echter bij gelegenheid van deze, op het
einde van het jaar noodzakelijke raadsver
gadering dacht ik het beter U een en ander
te zeggen en in herinnering te brengen,
waartoe ik, als ik dat zou uitstellen, vermoe
delijk niet meer de gelegenheid zon krijgen.
De bestaande onzekerheid maakte het
voor mij onmogelijk de Raad hier en die te
Capelle speciaal bijeen te roepen om een
paar woorden van vriendelijk afscheid te
zeggen.
Ik doe dat nu hier wellicht wat vroeg
doch de kans is groot dat 't over één of
twee dagen te laat zou blijken.
Vrijhoeve-Capelle is een oude gemeente
het jaar van stichting heb ik niet kunnen
vinden. Capelle wordt reeds in 't jaar 1365,
Sprang al in 't jaar 1315 genoemd. In 1421
werden Vrijhoeve-Capelle en Capelle, toen
één parochie onder 't Bisdom Luik, door den
St. Elizabethsvloed geheel of grootendeels
vernield.
Vrijhoeve werd, wat hooger op, herbouwd
en vandaar dat de eeuige straat welke wij
hebben, de kom van 't dorp „Nieuwstraat"
heet. Onze „Oude straat" is nu nog een
straatzonder huizen.
In 't boek van ingenieur Ramaer, de
.Geographische Geschiedenis van Holland
bezuiden de Lek en de Nieuwe Maas" vindt
men interessante mededeelingen en kaarten
betreffende onze gemeente en deze streek.
Vele geslachten in Vrijhoeve en in Capelle
zijn daar reeds eeuwen gevestigd. In nota-
rieele akten van 't begin van de vijftiende
eeuw vindt men reeds de namon Heijmans,
van der Hoeven, Oerlemans, van den Hoek,
enz. enz. vermeld, en hunne nakomelingen
wonen hier nog.
En nu de nieuwe tijd
Terugziende op mijn achtjarige ambtstijd
hier denk ik onwillekeurig terug aan de
mobilisatie; de voortdurende en zware in
kwartieringen lastige eischen van militaire
autoriteiten, tegen welk ik de belangen der
burgerij moest verdedigen, in zooverre dat
toelaatbaar was; tallooze questies over in-
kwartieringsgeld, welke ik voor de inwo
ners moest uitvechten.
Tevens „distributie" en de tallooze distri-
butie-bureaux, waarvan zoovelen onberekend
voor hun taak en die 't ons daarom noode-
loos lastig maakten.
Onze raadzaal tevens een winkel en ma
gazijn in ongeregelde goederen, Burg. en
Wethouders dreven handel „en gros" en „en
detail" met onze bekwame Secretaris Tim
mermans als bedrijfsehef.
Op 't eind, toen de voedselnood heel ern
stig leek, toen de zaaitijd bijna verstreken
was, adviseerde het betrokken crisisbureau
dat wij als buitengemeente, zelve maar
bruine boonen moesten gaan verbouwen.
Ik herinner mij dien voorjaarsavond toen
Raadsleden en Burg. en Weth. door 't dorp
van „De Echo van het Zuiden".
ZES EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Het hoofd der veiligheid ging den uitvoe
renden commissaris opzoeken, onderhield
zich gedurende eenige minuten met hem,
keerde naar de prefectuur terug, gaf enke
le bevelen en ging dan zelf naar de infirme
rie.
Ovidius sliep nog steeds, toch scheen zijn
slaap thans lichter te worden.
,.lk zal om acht uur in mijn kabinet zijn,"
zeide het hoofd aan een der agenten, die in
de infirmerie dienst hadden. Zoodra deze
man de oogen opent, zult gij mij onmiddel
lijk doen waarschuwen."
Toen ging hij dineeren, om acht uur was
hij weer terug.
„Is men nog niet van de ziekenzaal hier
geweest?" vroeg hij den loopjongen.
„Neen mijnheer, nog niet."
Een agent, had bij het bed van Ovidius
plaats genomen.
Om negen uur begon deze te ontwaken.
Hij strekte de armen uit, opende de oogen,
richtte zich op en wierp dan een zonderlin
gen .blik om zich heen.
Het zwakke licht van een enkele gas
lamp hulde het vertrek in een schemerlicht
Bij zijn bed ontwaarde Ovidius den bewa
ker, dien hij met aandacht beschouwde. Hij
bracht de handen aan het voorhoofd.
„Maar waar ben ik dan toch?" vroeg hij
zonder te weten hoe hij op deze plaats ge
komen was.
„Gij zijt hier in de infirmerie der prefec
tuur van politie," antwoordde de agent.
zwierven om toch te trachten „ergens" een
stuk land te huren. Wij vermaken ons thans
met zoo'n herinnering, maar toen werd en
moest die zaak als zeer ernstig worden be
schouwd.
De Raad, het College van B. en W. en de
Burgemeester raakten toen ambtelijk aan
't boeren, een soort „vliegende" boerderij,
't Weer werkte niet mee, eerst was 't te
droog, toen weer te nat en *ten slotte een
slechte oogst.
Ik had schoon genoeg van 't landbouwbe
drijf, 't bleek mij te wisselvallig!
Bij dit alles voortdurende gemeentelijke
geldnood.
Het aantal malen dat de gemeente beta
ling zoogenaamd „vergat te doen", of onder
een of ander deftig voorwendsel uitstelde
was legio.
Bankiers wilden ons niet meer leenen, zij
vertrouwden zoo'n kleine gemeente niet
meer. Ingezetenen werden dan maar tot het
verstrekken van leeninkjes omgepraat. Maar
bij al die moeite en zorgen, ook gedurende
die dagen, een vriendelijke, ordelievende be
volking die de moeite en zorg welke wij
allen namen op prijs stelde.
MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKERING OP HET LEVEN
We kunnen niet terugzien op 't tot stand
brengen van groote werken, gedurende mijn
ambtstijd uitgevoerd, 't Heeft ons reeds vol
doende moeite gekost het bestaande te on
derhouden en waar noodzakelijk te verbe
teren, te zorgen dat we niet in schulden kwa
men waarmede de bevolking nog voor jaren
in de toekomst belast zou zijn geweest.
Toen de oogenschijnlijk verlokkende, maar
in zijn wezen zoo bezwarende aanbieding
voor een districts-waterleiding kwam hebt
ge m. i. zeer terecht „neen" gezegd.
Het gedeelte van onze gemeente waar een
waterleiding noodzakelijk is, is daarvan
reeds voorzien.
Ten slotte, nu drie jaren gelede», kwam
de bekende circulaire van heeren Gedepu
teerde Staten inzake „vereeniging van de
kleine gemeenten met anderen" en besloot
men hier, éénstemmig, dat 't zelfstandig
bestaan van Vrijhoeve Capelle voor de be
lastingbetalers te kostbaar geworden was
en dat een vereeniging, met onze buurge
meenten Capelle en Sprang, de eenige uit
weg was.
Ik, voor wat mijn persoonlijk belang be
treft, heb ten slotte nog maar gehoopt dat
't wetsontwerp maar verworpen zou worden,
dan was ik rustig burgemeester van Vrij
hoeve en Capelle gebleven.
Ik voei mij thans gedrongen U mijne er
kentelijkheid te betuigen voor de aange
name en beschaafde toon welke gedurende
mijn ambtstijd hier altijd in de raadsver
gaderingen heeft geheerseht.
Dezelfde gevoelens van erkentelijkheid
koester ik tegenover Capelle, waar ik 't den
Raadsleden wellicht niet meer officieel zal
kunnen zeggen.
Die goede toon, dat handhaven en bewa-
ren van een waardig Raads-decorum door
de gemeenteraadsleden, komt van zelve in
de eerste plaats de gemeentebelangen ten
goede, maar zulks maakt ook de taak van
den burgemeester-voorzitter licht en pret
tig. Hef was mij dan ook werkelijk altijd
een genoegen U hier weer eens ter verga
dering bijeen te roepen. De debatten worden
nimmer persoonlijk. Gemeente-zaken werden
hier altijd eerlijk en flink en zonder vrees
voor critiek door tl behandeld en dat is in
een kleine gemeente nog moeilijker dan in
een groote.
Ik maak van deze gelegenheid tevens ge
bruik openlijk een woord van erkentelflk-
Door angst bevangen beefde Ovidius over
al zijne ledematen. Vol schrik sprong hij
eensklaps van het bed, waarop men hem ge
heel gekleed had nedergelegd. „In de infir
merie der prefectuur", herhaalde hij.
„Ja".
„Sinds wanneer?"
„Van vjjf uur af ongeveer. Gij zijt hier
buiten kennis binnengebracht."
Ovidius herinnerde zich niets meer.
Geheel ontdaan en vernietigd liet hij zich
op zjjn bed nedervallen, greep het hoofd
met bevende handen vast en raadpleegde zijn
geheugen.
De oppasser ging naar de deur der kleine
zaal. opende die, maar sloot ze dan weer
zorgvuldig toe en zeide aan den hoofdagent
,,De man is wakker geworden. Hij
spreekt."
„Goed. Ga dan onmiddellijk het hoofd der
openbare veiligheid waarschuwen."
Voor de tweede keer herhaalde Ovidius
thans op luiden toon
„In de prefectuurEu ik was in de Seine-
straat in het Rendez-vous der Bakkers om
mede feest te vieren ter eere van Jeanne
Fortier, wie Marianne een glaasje chartreu
se geschonken had met Canadeesch vocht.'
Eensklaps stiet hij een woedenden kreet
uit.
Thans had hjj alles begrepen.
„Nu weet ik het," dacht hij. „Marianne
heeft zich vergist! Mij heeft .zij van het
verraderlijke vocht geschonkenNu ben ik
verlorenIk heb gesproken, alles verteld, en
met Jeanne hebben de agenten ook mij ge
arresteerd! Vervloekt vocht! In plaats van
mij te redden, hebt gij mij in het verderf
gestortMaar wat mag Ik wel gezegd
hebben? Veel wellicht, dat het daglicht niet
zien mocht. Zeker heb Ik mijn verleden
blootgelegd, evenals Jacques Gérard en
Amanda dat eens tegenover mij gedaan heb
ben! Verschrikkelijk! Met mijn eigen wape
nen word ik verslagen
Op dit oogenblik werd de deur geopend.
Drie agenten stonden op den dorpel.
„Kom," zeide een van hen tot Ovidius.
„Waarheen?" vroeg hij. „Wat wil men
van mij?"
„Dat zult gij spoedig vernemen. „Kom
Weerstand was hier niet mogelijk.
Ovidius volgde de agenten.
heid te spreken tot onzen gemeente-secreta
ris. den heer van den Berg, die, opgewekt,
nooit tegen 't werk opziet en op wiens be
kwaamheid voor zijn taak, ik verzeker het
U„ men bouwen kan.
De taak van gemeente-secretaris wordt,
inet den stortvloed van wetten en circulai
res die op ons neergedaald is gedurende de
laatste paar jaren, met den dag zwaarder.
In elk der drie gemeenten welke dan over
drie dagen vereenigd worden is de admini
stratie in perfecte orde.
Ik hrfop dat 't de nieuwe gemeente Sprang-
Capelle goed moge gaan en een der eerste
gevolgen der vereeniging vermindering van
belastingdruk moge zijn, dat is hard noodig
En met deze korte herinnering en woor
den van Jank heb ik dan 't vriendelijke
Vrijhoeve-Capelle als oude, zelfstandige ge
meente thans maar uitgeluid, 't juiste mo
ment om zulks te doen zou a.s. Zondag zij»,
een dag waarop de raad niet vergadert.
Heeren! Gij en ik en de bevolking van
Vrijhoeve, we hebben best met elkaar over
weg gekund.
Een burgemeester van „Vrijhoeve-Capelle"
zal er na mij niet meer zijn.
Ik hoop dat de eerste burgemeester van
Sprang—Capelle dezelfde medewerking van
U en de bevolking zal mogen ondervinden
als ik gehad heb."
Na het uitspreken van deze rede werd den
scheidenden Burgemeester, die men noode
ziet gaan, bij monde van de Heeren de
Bruijn, Oerlemans, Ros en den gem. secre
taris dank gezegd voor wat hij in 't belang
der gemeente heeft gedaan, voor de onpar
tijdige leiding immer door hem gegeven en
voor de medewerking die hij altijd en overal
was bereid geweest te verleenen.
GEERTRUIDENBERG.
(nadruk verboden).
(Vervolg).
De heer Tak wijst er verder op dat letter
lijk alles bij den heer Segeren telkens een
ongemotiveerde bestrijding moet vinden. Zoo
krijgt ook de Teekenschool van tijd tot tijd
een beurt. Als bestuurslid van de teeken
school wil hij op de eerste plaats den heer
Segeren opmerken, dat niet het geheele be
drag subsidie is, doch dat 200.als voor
schot. en alleen 400.— als subsidie gegeven
wordt. Verder merkt hij op, dat de heer
Segeren het altijd zoo graag voor de arbei
dende klassen opneemt, maar de teeken-
Enkele oogenblikken later trad hij het
kabinet binnen van 't hoofd der openbare
veiligheid, waar de instructierechter hem
wachtte met den griffier en de twee agen
ten, die bij het feestmaal waren tegenwoor
dig geweest.
Een. van hen legde op het bureau een
dichtgeknoopten zakdoek neder, waarin
zich een fleschje, eene portemonnaie, een
horloge en een sleutel bevond.
„Dat droeg hij bij zich, toen wij hem in
arrest namen, zeide een der agenten.
De reeds eenigszins ingelichte instructie-
rechter nam het woord.
„Uw naam?" vroeg hij.
„Pieter Lebrun," antwoordde Ovidius.
„Gij liegt!" zeide de magistraat, hem in
de oogen starend.
Ovidius had weer al zijn bewustzijn, al
zijn aplomb herkregen.
„Zoo gij 't beter weet dan ik," antwoordde
hij op onbeschaamden toon, „waarom onder
vraagt gij mij dan?"
„Gij heet Ovidius Soliveau," hernam de
rechter.
„Ook goed, zoo u dit genoegen kan doen."
„Ik raad u welgemeend wat meer ernst
en eerbied aan."
„Ik antwoord, zooals ik kan."
„Waar zijt gij geboren?"
„Dat zult gij ook wel weten, daar gij zoo
goed mijn naam kent".
De instructierechter had moeite eene be
weging van ongeduld te onderdrukken.
„Vererger uwen toestand niet door doel-
looze uitdagingen," antwoordde hij zoo be
daard mogelijk. „Zoo gij niet antwoord zal
uw neef Paul Harmant dit wel doèn.
„Vervloekte dag!" dacht Ovidius. „Ik heb
zeker veel te veel gepraatEllendig vocht
Thans zit ik er in tot boven de schouders!
Niets kan mij meer baten."
,Ik ben te Dijon geboren," antwoordde hij.
Daarna gaf hij den datum zijner geboorte
op met den naam van vader en moeder.
„Maar wat gebeurt er hier toch?" ging hij
dan voort. „Er moet een misverstand in het
spel zfln. Men zou waarlijk zeggen, dat ik
als een gevangene behandeld wordt. Gij on
dervraagt mij als een beschuldigde! Maar
waarom dan toch!"
„Dat zult gij spoedig vernemen, zoo gij 't
niet weet... Antwoord eerst... Is Paul Har-
mant uw neef?"
„Ja".
„Dan spraakt g'ij leugentaal in het Ren
dez-vous der Bakkers, toen gij zegdet. dat
uw neef dood is, en dat hjj, die zich thans
Paul Harmant laat noemen, in werkelijk
heid een anderen naam draagt!"
Ovidius begreep meer en meer, dat hij
onder den invloed van het Canadeesche
vacht al zijne geheimen had geopenbaard.
Toch trachtte hij nog stand te houden en
het terrein voet voor voet te bestrijden.
„Ik was verschrikkelijk dronken," ant
woordde hij, en wist niet wat ik deed
Kan men eenig belang hechten aan de dwa
ze taal van iemand, die niet weet wat hjj
zegt?"
„Dan hebt gij, door dronkenschap over
meesterd, Lise Perrin, de brooddraagster,
verweten, dat zij Jeanne Fortier was, de
ontvluchte uit de gevangenis van Gier
mont
Ovidius hield zich alsof deze woorden
hem zeer verbaasden.
„Wie is Jeanne Fortier?" hernam hij.
„Jeanne Fortier is de vrouw, die gij ge
tracht hebt te dooden door in de Git-le-
Coeurstraat eene stelling op haar te doen
nedervallen, en wier dochter gij, nog niet
lang geleden gepoogd hebt te vermoorden."
Soliveau werd doodsbleek.
Thans achtte hij zich Verloren, reddeloos
verloren.
„Wie durft dat zeggen?" stamelde hij, een
vruclitelooze poging aanwendend om zich
tegen den angst die zich van hem meester
maakte te verzetten.
„Zij allen, in wier tegenwoordigheid gij
hetzelf verzekerd hebt."
„Ik zeg u nog eensEr was geene betee
kenis aan mijne woorden te hechten. Ik was
geheel dronken?"
„Dronken van dit vocht," zeide het hoofd
der openbare veiligheid, een fleschje too-
nend, dat men in Soliveau's zak gevonden
had en waarin nog »en gedeelte was van 't
vocht, dat hem reeds meer gediend had om
zijne boosaardige plannen uit te voeren. „Dit
vocht door u voor Jeanne Fortier geschon
ken, hebt gij ingenomen... Dokter Richard,
een knap man, kent dat drankje zeer goed,
en is van de zonderlinge uitwerkselen daar
van uitstekend op de hoogte.
Ovidius neeg het hoofd en sprak geen
woord.
„Waar woont gij?" ging de instructie
rechter voort.
„Op gemeubileerde kamers."
ZEVEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Het hoofd der openbare veiligheid nam
den sleutel op, dien men in Soliveau's zak
gevonden had, de portefeuille en het flesch
je en bood dan deze voorwerpen aan* den
rechter van instructie aan.
„Dit is zeker de sleutel uwer kamer? vroeg
de ambtenaar.
„Ja," antwoordde Ovidius.
,,'t Is wel wonder dan, dat die sleutel
geen nummer draagt."
„Dat nummer heb ik wellicht verloren,"
antwoordde de man."
„Gij wilt ons nog bedriegen, maar uw neef
Paul Harmant zal wel de waarheid verkla
ren."
Een aanval van woede maakte zich van
Ovidius meester.
„Maar begrijpt gij dan niet," riep hij eens
klaps met gebalde vuisten uit, „dat al die
vragen mij eindelijk zeer beginnen te verve
len? Ik weet wel, dat het niet gemakkelijk
is uit uwe klauwen te komen, wanneer men
er eenmaal, hoe onschuldig ook, is ingeloo-
pen. Ik heb mij als een dwaaskop laten van-,
gen en dat is nog des te dommer, daar ik
niet voor eigen rekening werkte. Des te
erger voor de overigenDat zij nu trachten
alles in 't reine te brengen... Ik woon in de
Olichylaan no. 172. Deze sleutel past op de
deur van den tuin en ook op die van het
paviljoen daarbinnen, waarin ik woon. Nu
gij dat weet, zult gij mij wel niets meer te
vragen hebben. En ik zou u op mijn woord
van eer ook niet meer antwoorden
„Ik heb u reeds gezegd, dat-gij door uw
stelselmatig, zwijgen uwen toesland 'nog ver
ergert."
„Dwaasheid!... Dat zijn woorden die si)
steeds in den mond hebt om domkoppen te
doen beven... Mij vangt gij daar niet mede.
Gedane zaken nemen geen keer, dat is alles
wat ik nog te zeggen he')."
(Wordt vervolgd).