IE ECM MN KT ZUIDEN
leer! in di
Tweede Blad
Jactit en wild.
Rechtzaken.
Nummer 21. Zaterdag 3 MaaTrl923
PË STORM.
De storm is, zooals te voorzien was,
losgebroken. De storm die zou komen
als de minister het wagen zou een
ontwerp in te dienen op de tijdelijke
beperking van den invoer van buiten-
landsche Valuta-schoenen, om zoo
doende te bereiken dat de vaderland-
sche schoenindustrie en de duizenden
daarvan levenden, industrieëelen, agen
ten. winkeliers, werklieden voor den
ondergang zoover mogelijk nog zouden
worden behoed-
En de brave huismoeders treden
voorop. De Ned. Ver. van Huisvrouwen
heeft een adres aan de Tweede
Kamer gericht om het wetsontwerp
toch niet aan te nemen vanwege de
prijsopdrijving en omdat de schoenen
zoo'n groot deel van 't huishoudelijke
budget uitmaken.
Een echte man uit 't vak, de heer
H. J. van Nunen, voorzitter van den
Werkmeestersbond te Dongen, wijst
er de Huisvrouwen-vereeniging open
lijk op dat door verlaging van loonen
en leerprijzen, door onderlinge concur
rentie van prijsopdrijving niet ernstig
sprake zal zijn.
Waar de Huisvrouwen zeggen dat
schoenen een post van beteekenis zijn
in elk huishouden, vraagt hij of een
schoenmaker dan geen mensch van
beteekenis is, die ook in het onder
houd der zijnen moet voorzien?
Daarna kwamen de stroocartonfa-
brieken, die bang zijn voorrepressailles,
zoodat het buitenland hun carton niet
meer zou willen. Dus omdat de
cartonfabrikanten bang zijn dat hun
export mogelijk iets zou lijden, moet
de schoenindustrie vergaan.
Vanwege 't algemeen belang ge
sproken
Natuurlijk komt „de Telegraaf" die
ons Zuiden en onze industriën steeds
zoo buitengewoon genegen is, (dat
weten we bij ondervinding) op 't tapijt
en die geeft zich een zeker air door
weer te geven „wat men er in vak
kringen van zegt".
De brave redactie is op informatie
geweest bij verschillende vakmenschen,
die, naar ze zelf zeggen, van 't geheele
wetsontwerp niets of weinig hadden
vernomen!
't Was niets, want de Duitsche
schoenen waren toch van een slechte
kwaliteit en die koopt alleen de
burgerman en 't kantoorpersoneel die
weinig op de straatsteenen komen en
die toch zoodoende 't eerst door deze
invoerbeperking worden getroffen
Om goede schoenen te hebben, moe
men naar Engeland of Brabant, en dat
de Brabantsche fabrikanten geen vol
doende afzet hebben ligt aan 't feit,
dat de fabrikanten geen voldoende
reclame maken, zoodat men geen
bekende soliede merken van Brabant
sche schoenen in Holland kent.
Aldus de vakman in de „Telegraaf
Men kent in Holland geen Van
Schijndel, geen Timtur, geen „Hollan-
dia", geen Védé, geen Esperanto, enz.
enz.
En daarbij komt dan verder dat de
Brabantsche fabrikanten niet concur-
reeren, dat ze reuzenwinsten gemaakt
hebben en dat ze dus door de regeering
worden gesteund zonder dat het inder
daad dringend noodzakelijk is. Daarom
moeten de boeken en de tusschenhan-
del gecontroleerd worden.
Dan komt nog iets over consenten-
zwendel, om te concludeeren, dat het
nog iets kon met het wetsontwerp, als
het maar absoluut met 1 Januari 1924
ophield, omdat men er dan wel zooveel
last niet van zou hebben.
De „Nieuwe Rott. Courant" schiet
ook geweldig uit haar slof en neemt
het op voor huisvaders, ambtenaren,
middenstanders en allen die vaste in
komens hebben. Gelukkig zouden we
zeggen, dat die menschen nog vaste
inkomens hebbenwat zullen honder
den schoenfabrikanten en duizenden
en duizenden schoenmakers die goede
menschen benijden
De „N. Rott Courant" zegt dat de
goedkoopste buitenlandsche schoen
f 3.20 kost en dat de schoenen hier te
lande op f 5.60 zullen komen gemiddeld.
Is deze prijs voor een goed paar
schoenen dan zoo hoog, wanneer daarin
zit een stuk brood voor fabrikant en
arbeider. Mogen en moeten die tien
duizenden dan niet bestaan, al moeten
ambtenaren en menschen met vast
salaris iets betalen. Wie in een huis
woont wat „Nieuwe Rotterdammer"
heet, heeft goed praten en schrijven.
En als dit blad dan schrijft over de
verlaging van 't leven voor ambtenaren
enz. waarom stelt het dan niet voor
alle salarissen ineens met een flink
cijfer te verlagen, dan zullen de be
lastingen verminderen en daardoor zal
de levensstandaard over de geheele linie
dalen. Dat wordt hier niet gevraagd
en bedoeld, maar laat men dan toch
ook desnoods iets bijdragen als 't moet,
opdat anderen minstens te leven hebben.
Gelukkig voelt de „N. Rott." de
moeilijkheid waarmede deze eertijds
bloeiende nationale industrie heeft te
kampen Zelfs zou zij niet op haar
standpunt blijven staan, als zij in in
voerverboden een redmiddel zag, maar
dat is niet het geval. Men moet aan
de grenzen beter toezicht houden dat
er niet zooveel schoenen gesmokkeld
worden. Maar zoolang dat reddings
middel niet wordt gebruikt, geen
invoerverboden.
Dan komen er nog verschillende
andere goden als „Zutphensche Cou
rant" e. a maar we zullen ons bepalen
tot wat de Kamer van Koophandel te
Amsterdam voor belangrijks te hooren
geeft.
Deze heeft een adres gezonden aan
de Tweede Kamer met 25—8 stemmen,
met verzoek om het wetsontwerp niet
aan te nemen.
Dit is zoo maar niet gegaan, wat
moge blijken uit 't volgende
In de commissie van voorbereiding
ton dit ontwerp-adres geen meerder
heid vinden, de stemmen staakten
erover.
In de algemeene zitting der Kamer
van dit vrijhandelscentrum ontspon zich
't volgende belangwekkende debat
De heer A. Asscher zegt principieel
vrijhandelaar te zijn, doch in de ab
normale omstandigheden aanleiding te
vinden het Regeerings-ontwerp krachtig
te steunen. De tegenstanders zullen
zeggen, dat het toch reeds te laat is,
maar spr. stelt zich op het standpunt
jeter laat dan nooit. Andere landen
lebben reeds invoer-beperkende maat
regelen getroffen, zonder de nadeelige
gevolgen daarvan te ondervinden,
welke men hier vreest.
De fabrikanten, vervolgt spr., ver
liezen kapitalen, duizenden arbeiders
loopen werkloos Spr. heeft nu ge
hoord, dat in den Haag plannen worden
overwogen tot verlaging der werkloos-
heids-uitkeeringen. Spr. acht dit een
ongelukkig denkbeeld, want de uit
keeringen waren steeds te hoog om
ervan te sterven, maar te laag om ervan
te leven.
Spr. wenscht deze zaak te bezien
niet van politiek standpunt, doch uit
sluitend van het standpunt van het
algemeen Nederlandsch belang. Op
principieele vrijhandelaarsgronden kan
men z.i. dit wetsontwerp niet bestrijden.
Het wetsontwerp gaat spr. nog niet
ver genoeg, het is niet meer dan een
zwakke poging. In het concept-adres
staan veel onjuistheden 't is bijv. niet
waar, dat de valuta-concurrentie afneemt
Spr. hoopt dan ook, dat het concept
adres niet wordt aangenomen of slechts
een kleine meerderheid zal halen.
Worden de schoenen door invoer-
beperking een gulden per paar duur
der dan zal niemand daar groote be
zwaren tegen hebben wanneer hij weet,
dat daardoor aan duizenden arbeiders
werk wordt verschaft. Heeft men er
wel bezwaren tegen, dan oordeelt spr.
dit zeer kortzichtig.
De heer P Leeuwenberg is eveneens
verbaasd dat het Bureau der Kamer
dit concept adres heeft ingediend,
waar in de commissie ad hoe de stem
men staakten. Spr. acht de indiening
zelfs informeel waar in het concept
adres niets voorkomt van de argumen
ten der voorstanders van het wets
ontwerp. Spr. zegt, dat een principieel
debat over vrijhandel of protectie hier
noodig is. De Minister zegt nadrukke
lijk, dat het bestaande stelsel van
handelspolitiek gehandhaafd blijfthet
geldt hier een uitzonderingsgeval,
Spr. constateert dan dat de schoen
industrie in ons land inderdaad in
nood verkeert, al zullen de tegenstan
ders van het Regeerings-ontwerp daar
aan eerst gelooven wanneer alle fa
brieken stilstaan en de industrie niet
meer te redden is. Onze schoen
industrie is en was zoo goed als gehee
aangewezen op het eigen afzetgebied,
waarop zij thans verdrongen wordt
door de valuta-concurrentie, Export is
hoe langer hoe moeilijker, omdat andere
landen hun grenzen voor ons sluiten,
terwijl enkele landen een combinatie
hebben gemaakt van invoerverbod en
verhoogd recht.
Spr. wijst er verder op dat de Ned,
schoenindustrie geen oorlogs industrie
is, doch een onzer oudste nationale
industrieën. In den oorlog is zij ook
niet abnormaal gegroeid. Spr. beveelt
het wetsontwerp ten zeerste aan.
De heer Gerzon kan na de heeren
Asscher en Leeuwenberg te hebben
gehoord, bijna niet gelooven in de
Amsterdamsche Kamer van Koophande
te zijn. waar men altijd het principieele
vrijhandels-standpunt heeft ingenomen.
De schoenfabrikanten, zegt spr zijn
altijd protectionisten geweest. (Een
groote leugen, ze zijn het nog niet. Red.)
Leest men de jaarverslagen der K. v. K.
te Waalwijk uit de jaren 1912—1920,
dan ziet men, dat de resultaten zeer
goed zijn geweest De schoenindustrie
werd door de buitenlandsche con
currentie gedwongen tot betere outillage
en heeft daardoor den strijd gewonnen.
In de verslagen van 1915—1920 leest
men geen enkele dissonant.
De heer Asscher. Toen ging iedere
industrie goed.
De heer Gerzon vervolgend, zegt,
dat de schoen-industrieelen in die jaren
enorme winsten hebben gemaakt op
de ruggen der consumenten en winke
liers. Toen de „wapenstilstand
„uitbrak" zaten de winkeliers en gros
siers vol dure artikelen, terwijl de in
dustrie geen dure grondstoffen meer
had. (Alweer een leugen Spr. begrijpt,
dat nu de schoen industrieelen terug
verlangen naar het feitelijk monopolie,
dat zij gedurende den oorlog bezaten.
Er zijn grossiers die op het oogen-
blik nog vol zitten met duur goed en
gedupeerd worden door de groote,
goedkoope importen. Die menschen,
ofschoon vrijhandelaars, zullen nu ook
gaan adresseeren om protectie om hun
voorraden in prijs te doen stijgen.
Mochten de voorgestelde regeerings-
maatregelen niet goed werken dan
zullen de winkeliers weer de dupe er
van worden opdat ze dan opnieuw de
dure Nederlandsche schoenen in huis
hebben.
Spr. zegt ten slotte, dat de schoen
fabrikanten wel een invoerbelemmering
van schoenen wenschen, maar niet van
leer, hetgeen hun actie reeds veroor
deelt. (Wat is die meneer op de
hoogteRed.)
De heer Staalman zegt, dat het niet
aangaat om de kosten van de hulp
aan 3500 werklieden in de schoen
industrie (precies op de hoogte Red.)
te laten betalen door 7 milloen Neder
landers, die de duurdere schoenen
zullen moeten dragen. Het zal boven
dien niet baten.
Is het waar, vraagt spr. dat een
groote schoenfabrikant in Waalwijk
iverwerkvergunningen heeft gevraagd
n de overtuiging, dat hij op volle
cracht kunnende werken in staat zou
zijn om te exporteeren, maar dat die
vergunningen hem zijn geweigerd Als
dit waar is, hetgeen spr. uit betrouw
bare bron heeft gehoord, dan ligt het
iet in de valuta concurrentie, maar in
de slechte arbeidswet!(!)
De heer van 't Hek betreurt, dat de
heer Gerzon hier heeft gezegd, dat de
ïandel het monopolie-tijdperk van den
oorlog zou terugverlangen
Als middenstander vraagt spr. wat
heb ik aan goedkoope artikelen in huis,
wanneer zelfs het goedkoope goed nog
te duur is voor onze bevolking. Het
zijn immers de loondaling en de ont
slagen op groote schaal van arbeiders
welke de middenstand ook in een nood
toestand brengen.
De heer Lousberg twijfelt aan de
oractische resultaten van het wets
ontwerp. Spr. meent dat de valuta
concurrentie immers reeds haar hoogte
bunt heeft overschreden. Maar ook
wanneer zij nog heviger wordt, dan
brofiteert daarvan alleen het groote
}uitsche concern, dat Holland reeds
voor jaren heeft volgestopt met schoe
nen en dat zal profiteeren van het
verhoogde Hollandsche prijsniveau.
De heer Asscher repliceerend, zegt
van de vrijhandelaars alleen critiek te
hebben gehoord op het wetsontwerp,
maar geen enkelen opbouwenden raad
aan de regeering om een einde te
cunnen maken aan de demoraliseerende
werkloosheidsuitkeeringen.
De heer Leeuwenberg betoogt, dat
een kleine verhooging der schoenprijzen
de kosten van het levensonderhoud
niet merkbaar zal beïnvloeden. De trust
vorming in de Duitsche schoenindustrie
is het, welke zoo felle aanvallen op de
Hollandsche nijverheid en middenstand
richten doet. De Duitsche industrie kan
Holland dood-concurreeren, doordat zij
een groot deel harer grondstoffen in
Duitschland zelf vindt, waar de prijzen
ervoor kunstmatig laag worden ge
houden door uitvoerverboden voor die
grondstoffen.
De tegenstanders van bescherming
beweren, dat er nog zulke groote
voorraden schoenen liggen opgestapeld,
dat de fabrieken den eersten tijd toch
geen baat zullen vinden bij deze wet
Maar waarom dan zooveel tegenstand
vraagt spr
Wanneer men den loop onzer bevol
king gadeslaat, die in de laatste 80
jaren van 2.600.000 gestegen is tot
7 000 000, kan men zich van deze
belangrijke kwestie niet afmaken door
te zeggenwat in ons land bij vrijen
invoer niet bestaan kan, moet maar
verdwijnen.
Zeker, fabrieken kan men sluiten,
kapitalen kan men doen verdwijnen,
maar ons volk, ons arbeidzaam nijver
volk, mag men niet overleveren aan
pauperisme.
Wij moeten zorgen voor de toekomst
van ons ras en die toekomst eischt
niet het verdwijnen van industrieën,
maar integendeel een opbloei van een
krachtige nijverheid, omdat alleen de
nijverheid in staat is een steeds aan
groeiende bevolking in het leven te
houden.
Wat de handel alleen niet kan en
waartoe de scheepvaart hoe gewich
tig deze bedrijfstak ook is niet in
staat is, dat kan de nijverheid bereiken
het reëele gevaar voor over-bevolking
buiten onze grenzen houden.
Spr. durft ook in Amsterdam een
beroep te doen op de solidariteit
tusschen nijverheid, handel en scheep
vaart.
De tijden zijn te ernstig dan dat niet
getracht moet worden een compromis
te sluiten tusschen deze drie groote
bronnen van volkswelvaart
Er zullen ook in deze kamer, wel
leden zijn, die veel verder zouden
willen gaan in de richting van protectie
Zij zullen echter zich zelf groote beper
king opleggen, maar van den anderen
kant eischt de eenheid van ons volk
dat ook van den anderen kant niet
wordt vastgehouden aan een doctrine,
die voor groote groepen der bevolking
der ondergang beteekent.
Economische politiek kan niet anders
dan opportunistisch zijn. Dit standpunt
heeft ook prof. van Gijn, de voorzitter
van de Vereeniging „het Vrije Ruil
verkeer" ingenomen
Laten wij, besluit spr., dan als prak
tische zakenmenschen niet dogmati
scher zijn dan prof. van Gijn zelf en
doen wat elk onzer in zijn eigen zaken
ook doetwanneer het getij verloopt,
verzet men de bakens.
Het citaat moge lang zijn, maar is
o i. zeer leerzaam, vooral uit Amster
dam
Verder mogen wij nog aanhalen dat
„Het Handelsblad" eerlijk genoeg is te
erkennen dat de schoenindustrie moet
worden geholpen en 't „Vaderland" 't
volgende concludeert
„Wij hadden niet gedacht op onzen
ouden dag nog te moeten komen
met een aanbeveling van een pro
tectionistisch ontwerp, protectionis
tisch in den zin van beperking van
den invoer. Maar, zooals de wijs-
geerige Sam uit Uncle Tom's Cabin
reeds opmerkteMen kan van niets
iets zeggen in deze wereld. En dan,
het is niet Nederlands schuld dat
Europa thans één groot gekkenhuis is.
De Minister blijve nu echter bij zijn
opzet en late zich niet verder schuiven
dan zijn eigen voornemen.
En hiermede hebben we 't voor
naamste bekeken wat rondom „Het
tijdelijk invoerverbod" wordt gezegd
en geschreven.
De moord te Kaatsheuvel.
(Van onzen eigen verslaggever).
Donderdagmorgen stond voor de
Rechtbank te 's Bosch terecht Thomas
van Wanrooij, 18 jaar, schoenmaker te
Kaatsheuvel thans gedetineerd,beklaagd
ter zake dat hij op 7 November 1922
te Kaatsheuvel opzettelijk J. Netten van
het leven heeft beroofd, althans zwaar
lichamelijk letsel heeft toegebracht,
door deze opzettelijk met een mes
zoodanig te steken en te snijden, dat
deze tengevolge daarvan ls overleden.
Vanwege het Openbaar Ministerie
waren 6 getuigen gedagvaard.
De publieke tribunie was stampvol
en velen uit den Berkdijk waren ge
komen om het verloop van het proces
bij te wonen.
Beklaagde komt heel koel de zaal
ingestapt en kijkt brutaal rond. Zijn
oogen zoeken naar oude makkers
op de tribune.
De president wijst hem op zijn on
sympathieke houding en op het
ontzettende van zijn misdrijf. Hij geeft
hem in overweging die domme, in-
droeve houding te laten varen want
blijft hij daarbij volharden, dan zal
dit zijn straf doen verzwaren. Beter
zal het voor hem zijn als hij eene
volledige bekentenis aflegt en erkent
te hebben gestoken om te dooden
De beklaagde erkent te hebben
gestoken, doch ontkent dit te hebben
gedaan om Netten te dooden.
President. Waarom hebt u hem dan
gestoken
Beklaagde blijft het antwoord schuldig.
Getuige The. Valk, Wed. de Benis,
een oud vrouwtje, deelt mede dat
beklaagde en verslagene in hare woning
waren om kaart te spelen. Later ont -
stond er eene woordenwisseling.
Toen is eerst van Wanrooij naar
buitengegaan, kort daarop gevolgd
door Netten.
Getuige is daarop ook naar buiten
gegaan en hoorde oogenblikkelijk daar
op roepen „Thomas Thomas wat heb
je me nou gedaan." Beklaagde is
daarop weer bij haar binnen gekomen
en heeft toen gezegd „Zie zoo, nou
zie je me nooit meer terug."
Bevend getuigt de oude vrouw, dat
beklaagde een dag of acht van te voren
met een mes aanduiding gaf hoe men
moet steken om iemand ineens kapo
e maken.
Getuige Ga. Netten was 7 Nov. in
de woning van de Wed. Benis toent
Netien en van Wanrooij bij elkaar
kwamen. Zij heeft, foen er een kleine
woordenwisseling was geweest,beklaag
de hooren zeggen tegen Netten „Als
je iets tegen me hebt moet je het me
maar zeggen, dan steek ik je aan de
planken vast."
Den stok, het onderste deel van een
biljart-que, waaraan een touw was
bevestigd om dit om den pols goed
vast te kunnen houden, die terecht
zitting aanwezig was, herkent getuige
als dezelfde die des avonds na het
voorgevallene werd binnengebracht.
Op de vraag van den president of
de verslagene soms den stok bij hem
had kunnen hebben, zegt getuige, dat
dit niet het geval kan zijn geweest,
want deze had met zijn jas open zitten
kaarten.
Verder deelt deze getuige nog mede,
dat beklaagde een half uur voor dat
de moord heeft plaats gehad, in de
woning is gekomen van de Wed. Benis
en daar toen ongeveer een half uur
is gebleven. Toen is hij weggegaan
en wat later weer binnen gekomen en
hoorende dat Netten juist was weg
gegaan is hij hem achterna geloopen.
Ook zij is naar buiten gegaan en
heeft Netten voorover zien vallen.
Beklaagde is toen bij haar gekomen
gaf haar een tik op den arm en zei
„dat is de laatste tik die ik je geef,
want ge ziet me nou nooit meer, want
ik ga naar Rotterdam.
De President vraagt de getuige of
ze er van wist dat de jongens met
elkaar in onmin leefden
Getuige zegt daarop dat zij reeds 14
dagen te voren had gehoord, dat be
klaagde met den verslagene ruzie had
gehad, omdat deze niet op hem had
willen wachten bij het uitgaan van de
fabriek.
Op de vraag van den president of
de verslagene of beklaagde soms daar
ten huize kwamen om met haar of
haar zuster te vrijen, antwoordt ge
tuige ontkennend Daar was heelemaal
niets van aan.
Daarna werd gehoord M. van Wanrooij
een jongen die niet wist hoe oud of
hij was. Ook kon hij niet zeggen
wanneer hij verjaart.
Of de president al vroeg of hij met
zijn verjaardag van zijn vader wat kreeg,
niets hielp, hij bleef volhouden het
niet te weten.
Dr. Mettrop, die als getuige-deskun-
dige werd gehoord, deelt mede, dat
hij de lijkschouwing heeft gehouden
en dat hem gebleken is dat Netten in
de linkerborststreek een diepe steek
wonde was toegebracht tengevolge
waaraan hij door verbloeding is over
leden-
Hierna wordt getuige M. van Wanrooij
weer gehoord. Echter weet hij nog niet
hoe oud hij is.
Daarop wordt zijn vader, H. van
Wanrooij, 59 jaar oud, die zich op de
tribune bevond als getuige gehoord.
President. Wanneer is je zoon ge
boren
Eerstdaags komt in de Kamer het ont-
werp-Jaclitwet in behandeling. Er kleven
ontegenzeggelijk grove fouten aan ons ver
ouderde jachtrecht, maar de vraag is, of
dit ontwerp de juiste oplossing zal brengen
Wij meenen uitdrukkelijk van niet en zul
len dit trachten aan te toontm.
In overeenstemming met art. 641 B. W.
bepaalt de thans vigeerende Jachtwet (in
1852 tot stand gebracht door Minister Thor
becke), dat „het regt om zich het wild of
de visschen toe te eigenen behoort, bij uit
luiting, aan den eigenaar van den grond
waarop zich het wild, of van het water
waarin zich de visschen bevinden
De nieuwe regeling nu, gaat van hel be
ginsel uit, dat de sociaal democraat Hels-
dingen, twintig jaar geleden, in een motie
belichaamde: het jachtrecht aan den grond-
gebruiker.
De Regeering toch spreekt als haai' mee
ning uit, dat ..het belang van den landbouw
moet voorop gaan", al ontkent zij niet. dat
„het behoud van een matigen wildstapel óók
een belang is".
Met deze beide criteria nu als uitgangs
punt, is het huidige ontwerp tot stand ge
komen. Laten we nagaan, wat er van te
recht gekomen is.
Kort samengevat komt de voorgestelde
regeling hierop neer
1. De heerlijke (en andere, zakelijke)
jachtrechten worden afgeschaft.
2. In de plaats daarvan treedt een jacht
recht van den grondgebruiker.
3. Nietig is elk beding (in een pachtcon
tract), waarbij dit recht zou worden voor
behouden aan den grondeigenaar.
4. De grondgebruiker kan zijn recht
overdragen aan een ander. Dus óók aan den
grondeigenaar. Mocht dit echter schadelijk
blijken voor zijn landtefelt, dan kan hij te
allen tijde bij den Kantonrechter vernieti
ging van deze overeenkomst vragen. En wel
op kort geding, als ware 't een arbeidsover
eenkomst.
5. De tegenwoordige bezitters worden
schadeloos gesteld door een finantieele rege
ling. die in uiterlijk 30 jaren afloopt.
6. Iedere grondgebruiker moet. om te
jagen op den grond dien hij bezit, of pacht,
een jaehtacte hebben, maar die mag hem
(behoudens enkele uitzonderingen) alleen
worden geweigerd, indien misbruik of ge
vaar voor zijn jagen is te vreezen.
7. Om te voorkomen, dat er te veel wild
in een streek zou komen, doordien een
grondgebruiker te weinig jaagt, kan de Mi
nister van Landbouw andere grondgebrui
kers machtigen, of aan bepaalde personen
opdragen, op den grond van zulk een gebrul
ker te gaan jagen. Toegang tot zulken
grond kan desnoods worden verschaft „met
den sterken arm".
Hoe verhoudt zich nu deze regeling tot
het recht
In het „Alg, Handelsblad" vonden we op
gemerkt, dat hier niet geheel en al kan wor
den gesproken van een aantasten van „ver
kregen rechten". O.a. omdat „de grondeige
naar. bij het verpachten, liet. jachtrecht, dat
nu meegaat met de pacht, natuurlijk daarin
verdisconteeren" zal.
De schrijver vergeet echter, dat ook de
Pachtwet in aantocht is en het juist in de
bedoeling schijnt te liggen om te zorgen, dat
niet allerlei in het pachtcontract verdiscon
teerd kan worden. Althans niet in die mate,
dat de eigendoms-beperking welke het on
derhavige ontwerp aanbrengt, eenige be
hoorlijke compensatie lean vinden.
Wij houden het dan ook liever met den
president der Groningsche Rechtbank. .Thr.
Mr. O. Q. van Swinderen, uit juriscli oog
punt een bij uitstek deskundige dus. die
onomwonden onlangs in een artikel in de
„Nederlandsche Jager" verklaarde;
„Blijkbaar zijn de opstellers van dat ont
werp ondeskundigen op dit terrein".
„Het ontwerp is in lijnrechten strijd met
het eigendomsrecht, zooals dit in onze wet
is geregeld. De rechten van den eigenaar
worden eenvoudig overgebracht op den ge
bruiker."
Afschaffing der Heerlijke rechten is ge
heel overbodig, omdat iedere eigenaar te
allen tijde recht, heeft om het op zijn grond
rustend jachtrecht af te koopen
Wjj gelooven niet, dat er tegen deze lie
denkingen uit een oogpunt van recht veel is
aan te voeren.
Maar erger wordt het nog als men ziet
hoe voor het afgeschafte „heerlijke jacht
recht" iets in de plaats gesteld wordt, dat
principieel precies op hetzelfde neerkomt.
Wij hebben hierboven al opgemerkt, dat
de Minister van Landbouw, om te voorko
men. dat er te veel wild in een streek zou
komen, doordien de grondgebruiker te wei
nig jaagt, andere grond gebruikers kan mach
tigen op dien grond te gaan jagen. Den
jachtheer wordt dus het recht ontnomen
om op zjjn eigendom, bij anderen in ge
bruik, te gaan jagen. Maar tegelijkertijd
wordt ditzelfde recht. laten we zeggen
in noodgevallen, aan de boeren gegeven.
Een „boerlijk" jachtrecht dus in plaats van
een „heerlijk" jachtrecht! Wat natuurlijk
geheel en al op hetzelfde neer kan komen.
Misschien pïist deze juridische inconsequen
tie echter toch in het kader van het ont
werp, omdat dit op de allereerste plaats het j
z.g. „algemeen belang" als uitgangspunt j
heeft.
Maar intusschen is 't dan toch voor geen j
tegenspraak vatbaar, dat. hier „recht" en
„algemeen belang" niet elkaar in botsing
komen.
We toetsen het ontwerp nader aan liet j
„algemeen belang".