Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. I De gestolen Broche Jacht en wild. Gemeenteraad FEUILLETON „NOORD-BRABAND" NUMMER 22 WOENSDAG 7 MAART 1923. 46e JAARGANG. ÏJ WAALWIJKSOHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN. Telefoon No. 38. Telegr.-Adre»ECHO, DRUNEN. Openbare vergadering van den raad dezer gemeente op Vrijdag 2 Maart des avonds ten 6 uur. Voorzitter Edelachtbare heer Mr. H Loeff. Ongeveer 6.15 uur opent de Voor zitter met gebed de vergadering; af wezig is de heer Bergmans De notulen der vorige vergadering worden na voorlezing onveranderd goedgekeurd en vastgesteld. Aan de orde 1. ingekomen stukken. ■a. Schrijven van Qed. Staten hou dende mededeeling dat ze voornemens zijn de salarisregeling van de Ge meente-Ontvangers te wijzigen. Mocht er intusschen een vacature ontstaan, dan verzoeken Ged. Staten daarvan onverwijld kennis te geven. Wordt voor kennisgeving aangeno men en bij een eventueel geval zal met den wensch van Ged. Staten re kening worden gehouden. b. Schrijven van Ged. Staten, hou dende de mededeeling dat ze geen bezwaar hebben tegen het raadsbesluit om aan Hombergen de waarborgsom terug te geven. Wordt voor kennisgeving aangeno men. c. Schrijven van Ged. Staten naar aanleiding van eene in de vorige ver gadering gehouden bespreking over de salarissen van de Wethouders Ged. Staten achten het oogenblik nog niet gekomen om tot herziening van de jaarwedden der wethouders over te gaan, maar dat het den wet houders evenwei vrij staat een deel der hun toegelegde wedde in de ge meentekas als schenking terug te storten. Van Son Dat was te verwachten dat ze dat zouden antwoorden. Wordt voor kennisgeving aangeno- I men d. Schrijven van Ged Staten, hou dende het bericht dat zij zich met het 1 genomen raadsbesluit om het presen- tiegeld van de leden van den raad op f 1 per vergadering te stellen, kunnen vereenigen. I Wordt voor kennisgeving aangeno- men. e. Schrijven van Ged. Staten hou- dende de goedkeuring van de rekening I waarvan de ontvangsten hebben be dragen f 110633 83'li en de uitgaven ^111526.60. zoodat de rekening sluit met een nadeelig slot van f 892.76,/z- f. Schrijven van Ged. Staten betref fende een schrijven van A. van Raven- steijn in zijn aanslag tegen den Hoofd. Omslag. De Voorzitter merkt op dat door üfyT^WAALWU K DOOR ERVARING STERK- Qed. Staten wordt gevraagd naar be richt en raad en hoe het vermoedelijk inkomen is nagegaan Burg. en Weth. stellen voor, aange zien de beslissing van den raad d d. 3 Augustus 1922 den appellant is medegedeeld, en hij alzoo den gestel den termijn heeft overschreden, Qed. Staten alleen te berichten dat de in art. 265 der gemeente wet gestelden tijd is overschreden. Wordt besloten aldus te antwoorden. g. Schrijven van Ged. Staten hou dende de mededeeling dat zij zich met het genomen raadsbesluit, om de pen sioensbijdragen op de ambtenaren te verhalen, niet kunnen vereenigen. Ged Staten wijzen er op, dat het besluit, om de pensioensbijdrage door de gemeente te doen betalen, eerst genomen is den 17 October 1919 en dat in zoo'n kort tijdsbestek nog geen ander standpunt kan worden ingeno men. Het komt hun voor, dat wijziging in zoo'n korten tijd niet strookt met het beginsel, dat vastheid van positie een der kenmerken is, welke de amb tenaarskring onderscheidt van de ove rigen en zij daarom alsnog bezwaar merken tegen toepassing van het door den raad aangenomen besluit. Verder wijzen zij er nog op, dat de regeling der jaarwedden van burge meesters en secretarissen in deze provincie op een lager peil staat dan in verschillende andere provinciën. De provincie Gelderland is het beste met deze provincie te vergelijken en daar zijn de jaarwedden aanmerkelijk hooger dan hier. Ged Staten geven in overweging om het besluit zoodanig te wijzigen dat verhaal van pensioensbijdrage al leen zal plaats hebben op die ambte naren, welke na den datum van dit besluit in dienst dezer gemeente treden Voorzitter. Burg en Weth stellen voor, nu Ged. Staten duidelijk te ken nen geven, dat het besluit niet zal worden goedgekeurd, te besluiten de verordering conform het voorstel van Ged. Staten aan te nemen. Van Son Ik heb het wel gezegd, dat dit besluit niet zou worden goed gekeurd. Voorzitter. In de geest als nu wordt voorgesteld, zal het wel worden goed gekeurd. Vervolgens wijst de Voorzitter er nog dat tegen dit besluit niet in beroep kon worden gegaan, wijl Ged. Staten in deze aangelegenheid in hoogste in stantie beslissen |Van de Wiel. Dus we hebben er niets aan ais we bij den Kroon in be- NOVELLE VAN REINHOLD ORTMANN. 4) beroep gaan. Van Son. Dat zeg ik niet altijd. We hebben wel wat meer aan de hand gehad dan zoo iets en al werd dan gezegd dat we niet naar den Kroon zouden kunnen gaan, het gebeurde dan toch maar. Maar hier is het wel anders. Drie jaar geleden is besloten om de ambtenaren vrij te stellen van het be talen van die pensioensbijdrage en nu al weer het tegenovergestelde te gaan besluiten, is ook wat gauw, dat heb ik direct gezegd, Voorzitter. Dat is ook wat Ged. Staten zeggen. Van de Wiel. Toen dat besluit werd genomen, waren de salarissen heel wat lager doch nu deze telkens en telkens hooger zijn geworden en de ambtena ren een tamelijk hoog salaris hebben acht ik deze bijdrage niet meer noodig, vooral ook omdat dat alles mede door een werkman, die misschien hoogstens van de twintig tot dertig gulden ver dient, moet worden verkregen. De werklieden met een dergelijk salaris moeten zelf voor hun ouden dag zorg dragen. De Voorzitter wijst er nog eens op, dat door Ged. Staten in hun schrijven er op wordt gewezen dat de salartssen hier, in vergelijking met andere pro vincies, zeer laag staan. Wel wordt er wel eens gewezen op 't Rijk dat in deze is voorgegaan om het pensioen weer door de ambtenaren te laten betalen, doch bedacht moet dan worden dat de salarisverhoegingen van de Rijksamb tenaren gelijken tred hebben gehouden met den levensstandaard en dat kan niet worden gezegd van de salarissen van Burgemeesters, Secretarissen en Ontvangers. Van de Wiel. Ik voel er veel voor dat iedere ambtenaar in zijn eigen eigen pensioen bijbetaald. Dat ze een goed en behoorlijk salaris hebben, daar is niets tegen, daar ben ik altijd voor, maar dan moeten ze ook voor hun eigen ouden dag zorgen door zelf in het pensioenfonds te betalen. Voorzitter. Wil u het dan in rond vraag gebracht hebben. Van de Wiel. Ais u zeker weet dat nogmaals protesteeren niet zal helpen dan behoeft u het niet in omvraag te brengen. Voorzitter. Ged Staten hebben zich positief uitgesproken. Hooger beroep bestaat er in deze niet. Vervolgens leest de Voorzitter over deze aangelegenheid een antwoord voor, gesteld in de „Gemeente Stem" naar aanleiding van het schrijven van Ged. Staten. De Echo van hel Courant Waalw\jksche en Dit blad verschijnt WOENSDAG EN ZATEBDAG. Abonnementsprijs per 8 maanden L25. Franco per post door bet geheele rijk 1.40. Brieven, Ingezonden stukken, gelden ens., franco te «enden aan den Uitgever. Uitgatb: Prijs der Advertentlën 20 cent per regel; minimum 14». Reclames 40 cent per regel. Bfl contract flink rabat. Advertentlën moeten Woensdag en Vrijdag des morgens om uiterlijk 0 nnr ln ons bezit zijn. li. Het ontwerp Jachtwet berust mede op het beginsel, dat de landbouw voor schade worde gevrijwaard. Wij zouden niet gaarne ontkennen, dat daaraan eene juiste en rechtvaardige ge dachte ten grondslag ligt. Want werkelijk de boeren van onze zandstreken vooral, zijn niet altijd de troetelkinderen onzer opeen volgende regeeringen geweest. Gevolg wel licht van een al te eenzijdige Maatschappij beschouwing, waarbij alleen „handel en nij verheid" tot gelding kunnen komen. Maar Is al dat misbaar over jachtschade, wel gewettigd? Het lijkt aan gerechten twijfel onder- lievig. Een onverdachte getuige daarvan schijnt ons toe te zijn, de Heer J. van Vredenbureh, eerelid en oud-voorzitter van de Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw, die in het „Handelsblad" van 30 December j.l. schreef „Hetgeen men nu bij de wet als dwang wil opleggen, n.l. het afkoopen van het heerlijk jachtrecht is thans „vrijwillig" mogelijk. Elke eigenaar, niet ingenomen met het op zijn gronden rustende heer lijk jachtrecht, kan dit ten allen tijde af koopen. Hetgeen nu de wet dwingend wil voorschrijven, is dus „vrijwillig" reeds lang mogelijk. Wij zien echter, dat vrij willige afkoop zeer weinig of niet voor komt, waaruit zeer gemakkelijk de con clusie te trekken valt, dat de zaken zulk een vaart niet loopen en althans alge meen door den Nederlandschen landbouw verplichte afkoop niet gewenscht wordt. De groote fout schuilt mijns inziens hier in, dat men gaat generaliseeren en dat men. wijl in enkele konijnen- en fazan tenstreken misstanden heersehen, den landbouwers in geheel Nederland afkoop- dwang op de schouders legt, terwijl hun thans de gelegenheid om het vrijwillig te doen reeds openstaat. Kan het dwazer?" Wij leggen er nog even afzonderlijk den nadruk op, dat we hier te doen hebben met de uitspraak, niet van een jager, maar van 'n landbouw-man. Trouwens, wordt ook nog niet door meerdere andere deskundigen de juistheid van de, door de Regeering it priori als bewezen beschouwde, klachten over wildschade, ontkend, of althans betwij- feid. a Om een voorbeeld te noemen. In de jaar vergadering van de vereeniging „Het Grond bezit", begin vorige maand te Utrecht ge houden, werd een motie aangenomen, waar in o.a. deze zinsnede voorkomt„is van oor deel, dat het gewenscht is om van regee ringswege een onderzoek in te stellen tot het verkrijgen van categorische gegevens en cijfers over de werking van het wild- en jachtbedrijf hier te lande,de wildschade e.d.m., waarvan nog zoo weinig bekend is.' Even weinig overtuigd is ook de president van de Groningsche rechtbank, Mr. van Swinderen, dien wij in ons eerste opstel reeds citeerden. Integendeel. „Men spreekt van wildschade, schrijft hij. Elk bewijs ontbreekt echter en landbouwers, die tot oordeelen be voegd zijn, halen er de schouders over op, vinden die bewering belachelijk." En dan geeft hij enkele cijfers uit het Gro ningsche land om aan te toonen, dat het wild „steeds vermindert". „Voor eenige jaren kon men in een veld in Groningen in een jachtseizoen 40 a 50 fazanten schieten, en nu wellicht 10". Wij hebben het een en ander aangehaald om aan te toonen 1. dat er verschil van inzicht bestaat over de juistheid van jachtschade-klachten, en 2. dat het ontwerp in elk geval, al te zeer generaliseert, wijl de wildstand in aard en aantal, over 't gansche land, geheel uiteen loopt. Welaan, zouden we dus met den oud voorzitter van de Zeeuwsche Maatschappij van Landbouw, willen adviseeren, laat men dan liever bij de wet vastleggen, dat afkoop van het heerlijk jachtrecht plaatselijk kan worden geregeld. Het ontwerp acht dan nu de beste reme die, het toekennen van het jachtrecht uit sluitend aan den grondgebruiker. Wanneer deze te weinig schiet, woeden er andere jagers op zijn goed gejaagd, om het scha delijk wild op te ruimen. Dan ontstaat ech ter de uiterst hatelijke toestand, dat de buren, zoo nu en dan, bij wijze van straf- of dwangmaatregelen bet jachtrecht komen uitoefenen. Met voor hem, die iets kent van de mentaliteit der landbouwende bevolking- in het verschiet, de meest onheilvolle gevol gen. De hoer heeft nu eenmaal een inge kankerde haat tegen alle bemoeienis van anderen, met zijn huishouding. Een boerlijk-recht zal ontaarden in bureu- twist. We komen nu aan de uitspraak der Re geering; het behoud van een matigen wild- stapel is óók een belang. van „De Moho van het Zuiden". MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKERING OP HET LEVEH VRIJ NAAR HET DUITSCH. ,.Ja maar natuurlijk vooropgesteld dat j het de goede is. De bestolene, een zeer rijke weduwe in de Beukenlaan, verklaarde da- delijk, dat naar de omstandigheden te oor deelen alleen haar gezelschapsdame, een zekere Greta Willisen, 't sieraad ontvreemd kan hebben. Ik weet nu weliswaar nog niet, welke verdenking er tegen 't meisje bestaat, want ik heb me nog niet veel met deze zaak ingelaten. Maar dit weet ik wel, dat Mej. Willisen vanmorgen door mijn collega Bruin gearresteerd is. Zij houdt tot nu toe op de meest besliste wijze haar onschuld vol, maal ais u in staat bent haar te herkennen, is 't bewijs voor haar schuld natuurlijk gele verd." „O, ik zou haar nog herkennen al heeft zij zich nog zoo listig vermomd. Het is mij net alsof ik haar nog in levende lijve voor me zie." „Des te beter! U zult vandaag of hoog stens morgen wel opgeroepen worden, opdat men U met haar kan confronteeren. Het sieraad neem ik natuurlijk in beslag". Hij reikte den pandhouder een ontvangst bewijs over en ging heen, buitengewoon te vreden met het onverwacht snelle en gun stige resultaat van zijn nasporingen. Toen twee uur later de referendaris Im- berg thuis kwam, vond hij zijn vader ln zulk een neerslachtige stemming, dat hij bezorgd naar de oorzaak van zijn leed Informeerde. De oude zag hem treurig aan alsof het hem moeilijk viel het hooge woord over zijn lip pen te krijgen. „Wij beiden zijn smadelijk misleid, mijn jongenbegon hij eindelijk. „De jonge j dame, die acht dagen geleden de brillanten j broche bij mij beleende, was een gemeene j dievegge". De jonge rechtsgeleerde werd bleek van schrik. „Dat is niet waar, vader", verklaar de hij toen met beslistheid. „Het kan niet waar zijn. Als men zooiets van haar be weert, dan moet zij het ongelukkige slacht offer van een vergissing of van een per soonsverwisseling zfln". „En waarom dan? Weet Jij dan meer van haar dan ik? Heeft zjj jou misschien nog iets naders verteld over haar omstandig heden? Of heb je haar sedert weergezien?" „Niets van dat alles. Maar ik zou ten slotte aan niemands rechtschapenheid meer kunnen gelooven, als dit meisje een die vegge of ook maar een leugenaarster was geweest." August Imberg vertelde hem ln plaats van te antwoorden den inhoud van het ge sprek, dat hij met den politie-amblenaar had gevoerd. Hoewel de referendaris ook hier door klaarblijkelijk in 't geheel niet over tuigd was, dat de jonge onbekende een dief stal had gepleegd, maakten deze mededee- lingen hem toch zeer terneergeslagen en na denkend. Vader en zoon zaten bij het middagmaal veel ernstiger en stilzwij gender tegenover elkaar dan anders. Zij roerden tot groote verwondering van het dienstmeisje het eten nauwelijks aan en hoewel zij vooreerst niet meer over de broche spraken, was het aan geen twijfel onderhevig, daf beider gedach ten, zij het dan ook misschien op geheel ver schillende wijze, zich uitsluitend tot liet sieraad en tot de brengster daarvan bepaal den. Zooals de dienaar van het gerecht Fahrig reeds gezegd had, werd den pandhouder nog denzelfden dag door een agent in uniform een dagvaarding overhandigd, waarin hij den volgenden morgen in de rechfskamer van den rechter van instructie werd ontbo den. Daarvan vertelde ht) zijn zoon niets, want daar Rudolf immers de feitelijke be werker van het geheele ongeluk was, moest hij natuurlijk ieder gesprek over dit onder werp noodzakelijk als een bedekt verwijt gevoelen. August hield echter te veel van zijn zoon, voor wien hij sinds een kwart eeuw onvermoeid ploeterde om hem den weg naar eer en aanzien te effenen, om hem niet iedere pijnlijke toespeling zoo veel mogelijk te besparen. Toen hij echter na het verhoor naar huis terugkeerde en zijn ondertusschen gesloten winkel weer opende, was het Rudolf zelf, die hem naar den stand van zaken vroeg. En nu kon de oude man zijn overkropt ge moed nief, langer inhouden. „Hoe het staat? Slecht staat het mijn jongen zoo slecht als het maar kan! De duizend gulden kan ik gerust als verloren beschouwen, en Ik mag bovendien dankbaar zijn als de zaak daarmee is afgeloopen. De rechter van instructie heeft mij over mijn manier van zaken doen eenige rake dingen gezegd, die ik werkelijk nooit verwacht had nooit te hooren te krijgen". „Dat is het niet. wat ik zou willen weten, vader! U hebt de beklaagde van aangezicht tot aangericht gezien en, niet waar, het was een andere dan die U het sieraad gebracht heeft?" „Neen, neen", ontkende de pandhouder snel, „het was dezelfdeEen sluwe comedie- speelster, zeg ik je een echt gevaarlijk schepsel. Eerst stond ik werkelijk ver steld, en ik zou haast gezegd hebben, dat zij het niet was, zoo listig wist zij zich voor te doen. Toen moest zij echter op bevel van den rechter de roode omslagdoek omdoen, en toen herkende ik haar weer, hoewel ik haar op dien bewnsten avond slecbts enkele oogenblikken gezien had". „En heeft zij schuld bekend?" vroeg de referendaris met (oonlooze stem- „Niets heeft zij hekend. In mijn gezicht heeft zfl het gezegd dat zij mij nooit gezien of ook maar een woord met mij gesproken had. Maar haar leugens rijn natuurlijk te- vergeefsch. Zij moet zonder pardon naar 't tuchthuis die verstokte oplichtster". „U moet niet zoo hard spreken over iemand, wier schuld nog lang niet bewezen is. Heeft men het geld dan op haar gevon den?" „Niets, maar zij heeft immers ook een heele week tijd gehad om het te verbergen. In ieder geval heeft zij een minnaar, die haar tot deze daad heeft aangzet en wien zij het heeft kunnen afdragen." Het bloed was den referendaris plotseling naar de wangen gestegen. „Is misschien iets dergelijks ter oore gekomen?" ,De rechter van instructie sprak dit ver moeden uit en hij zal hiermee wel op den juisten weg geweest zijn. Maar juffrouw Willisen wees dit met verontwaardiging af, zooals zij over het algemeen alles met ver ontwaardiging ontkent. Enfin bij de verdere behandeling der zaak zal zij wel een toon tje lager zingen". „In deze rechtszaak zal men ook mij als getuige hooren". verklaarde Rudolf Imberg vastbesloten. „Ik zelf zal er het verzoek toe indienen". De oude schudde afkeurend .het hoofd. „.Je moet daarover eerst nog eens ernstig nadenken, mijn jongen. Ik heb met opzet jouw aandeel in de geschiedenis verzwegen, opdat je er niet mede in betrokken zoudt worden. „Ten slotte" en hij keek daarbij verlegen naar den grond „ten slotte be hoeft toch de heele wereld niet te weten, dat de referendaris Imberg de zoon van een pandjes baas is". De jongeman fronste wrevelig de wenk brauwèn. „Moet ik mij daarvoor soms scha men, vader?" Zou ik onder uw dak mogen leven en uw brood eten, als ik zulks deed?" „Neen, neen, ik zeg immers niet, dat je je wegens je afkomst moet schamen. Maar er zijn nu eenmaal menschen, die mij wegens den aard van mijn bedrijf verachten". „En wier verachting wij, zou ik denken, met onverschilligheid kunnen beschouwen zoo lang ons eigen geweten ons zegt, dat zij onrechtvaardig en dwaas oordeelen. Laat ons dus daarover niet verder praten, beste vader". Met een blik van groote teederheid en vaderlijke trots zag August Imberg op naar zijn flink gebouwden zoon. „Doe dan, wat je goed en doelmatig voor komt, Rudolf. Dat zal stellig altijd het juiste zijn". De referendaris drukte hem de hand en ging naar de huiskamer. Maar zijn inner lijke gemoedsbeweging scheen toch sterker, dan hfl in het gesprek met zijn vader ge toond had. Rusteloos liep hij langen tijd op en neer en toen hfl eindelijk stil hield precies op dezelfde plaats, waar hfl de dankbare hand druk van de gewaande Melanie van Neu- hoff had ontvangen, zei hfl na een diepe zucht halfluid: „Neen, het is onmogelflk. En ik zal het niet gelooven, zoolang ik het niet uit haar eigen mond heb gehoord". III. ,I)e getuigen in de strafzaak tegen Greta Willisen!" riep de gerechtsdienaar met lui der stemme door de gang. „Mevrouw The- rese HallerMijnheer August Imberg! Mijnheer Rudolf ImbergAllen aan wezig? In orde. Mevrouw Haller moet het eerst binnengaan". Hfl opende de deur der gerechtszaal voor de ouwelflke, zwaarlijvige en met overdre ven elegance gekleede dame, ferwfll hfl de beide andere getuigen nog eens beduidde, zich gereed te houden. Mevrouw Haller, die weliswaar van opwinding zeer rood was, doch overigens door de plechtige ernst van de plaats waar ze zich bevond in het geheel niet van haar stuk werd gebracht, stevende regelrecht op de met een groen kleed bedek te rechterstafel t°e om daarna, toen men haar beduidde te hlflven staan, een statigen doch toornigen blik in de richting van de beklaagdenbank te werpen. Daar op een verhoogde plaats achter tra liewerk, stond het jonge meisje, wier lot 1° de volgende oogenblikken zou worden be slist. Zfl droeg een eenvoudige zwarte ja pon, haar weelderig, blond haar was in twee dikke vlechten om haar hoofd gestren geld en haar bleek, zacht gelaat was van een ontroerende lieftalligheid, hoewel angst en verdriet ontegenzeggelijk veel van die vroegere zachtheid hadden weggenomen en ofschoon haar oogen rood geweend waren. Onder den blik van Mevrouw Haller brak zfl opnieuw in snikken uif en zfl nam haar zakdoek nauwelflks voor de oogen weg, zoo lang het verhoor van deze getuige duurde. Met luide, vaste stem had deze dame de gebruikelijke vragen naar haar persoonlijke omstandigheden beantwoord en de eedsfor mule nagezegd. Thans sprak de rechter „De beklaagde Greta Willisen, die er van wordt verdacht U te hebben bestolen, was als gezelschapsdame bfl U in dienst?" (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1923 | | pagina 1